A.J.P. Taylor en de controverse rond “The Origins of the Second World War”, een controverse waarin ook de Utrechtse historici Pieter Geyl en Hermann von der Dunk zich mengden

Recent ontving ik uit de bibliotheek van professor H.W. von der Dunk (1928-2018), de man bij wie ik in 1988 aan de Universiteit Utrecht afstudeerde, een nieuwe reeks boeken uit zijn omvangrijke bibliotheek. Daaronder enkele titels van de even vermaarde als omstreden Britse historicus A.J.P. Taylor (1906-1990), onder meer de eerste druk van The Origins of the Second World War (1961). Uit zijn exemplaar rolde een envelop met recensies van zijn hand en van anderen, onder wie zijn leermeester Pieter Geyl. Geyl stuurde Von der Dunk ook een briefje om hem te complimenteren met diens kritische recensie van Taylors Tweede Wereldoorlog-boek dat ook hier voor de nodige beroering onder historici zorgde. Het deed me Taylors boek nog eens lezen en dat te leggen naast ander werk van hem, alsmede naast twee biografieën van deze geruchtmakende ‘Troublemaker’. Hoe moet The Origins of the Second World War gewaardeerd worden en wat waren de reacties? En, kleine zijvraag, waarom bevatte Taylors necrologie van Geyl een leugen?

Taylor is dikwijls omschreven als ‘enfant terrible’, enkele jaren na zijn dood nog door H.L. Wesseling in Hollands Maandblad (in 1995 opgenomen in de bundel Onder historici. Opstellen over geschiedenis en geschiedschrijving). Wesselings artikel leunde zwaar op enkele biografieën die toen over Taylor waren verschenen, vooral op de biografie van Adam Sisman, een inmiddels gelauwerd biograaf van onder meer John Le Carré die met zijn alom geprezen biografie van Taylor zijn debuut maakte.[1]

Wesseling deed er destijds goed aan leven en werk van Taylor te verbinden. Want hoewel leven en werk bij iedereen onlosmakelijk verbonden zijn, is dat zeker zo bij de non-conformist en (vaak) provocateur Taylor. Hij beleefde – geboren in 1906 – als kind de Eerste Wereldoorlog die op een deel van zijn familie een opzienbarende uitwerking: in plaats van fris en vrolijk ten oorlog te trekken tegen de ‘Huns’, keerden zijn ouders zich tegen de oorlog en weigerde zijn favoriete oom Harry dienst, in die keuze fanatiek gesteund door zijn zus, Taylors moeder.

De relatie met zijn ouders was opmerkelijk en bepaald niet Freudiaans te duiden. Freud betoogde dat een jongen zijn vader haat en zelfs (tijdelijk) uit de weg wil ruimen om zijn moeder te beminnen. Bij Taylor (foto) was veeleer het omgekeerde het geval: hij haatte zijn moeder en hield van zijn vader. Intussen kan, wie zijn leven via biografieën[2] nader leert kennen, worden vastgesteld dat Taylor in zijn persoonlijk leven op zijn vader leek en in zijn werkzame leven als historicus, recensent en televisiepersoonlijkheid op zijn moeder.  

In zijn persoonlijk leven bewoog hij zich steeds tussen meerdere vrouwen: zijn eerste vrouw dweepte, net als zijn moeder, met andere mannen, wat zijn vader gelaten over zich heen liet komen. Taylor was steviger maar toch niet veel steviger en pendelde soms letterlijk tussen zijn eerste en tweede vrouw. Bij beiden had hij kinderen. Niet alleen zij, ook zijn derde vrouw, een Hongaarse historica, leed onder Taylors geschipper.

Als historicus en publiek intellectueel lijkt hij het temperament van zijn moeder te hebben geërfd: scherp, onafhankelijk van geest en non-conformistisch. Al moet gezegd: Taylor ontwikkelde zich ook zelf tot de bijzondere persoonlijkheid die hij was. In die eigenzinnige ontwikkeling speelden enkele leermeesters een rol, hoewel hij in zijn autobiografie A Personal History hun betekenis minimaliseerde. Vooral Lewis Namier (1888-1960, foto) van immens belang voor zijn leven en werk. Deze van oorsprong Pools-Joodse historicus doceerde twee decennia aan de Universiteit van Manchester en legde bij zijn onderzoek naar vroegmodern Engeland de nadruk op persoonlijke verhoudingen aan het hof en bracht netwerken in kaart.[3]

Daarnaast leerde Taylor als jong historicus veel van A.F. Pribram (1859-1942), een nu vrijwel vergeten historicus. Pribram werd geboren in Londen in een gezin met Oostenrijks-Joodse wortels. Hij verbleef voor onderzoek tot de Anschluss in 1938 veel in Wenen, waar ook Taylor eind jaren twintig van de vorige eeuw historisch onderzoek ging doen in de diplomatieke archieven – onderzoek naar diplomatie zou Taylors specialiteit en (zo zullen we zien waar het aankomt op zijn geruchtmakende The Origins of the Second World War) zijn valkuil blijken. Zijn verblijf in Wenen resulteerde in 1934 in de studie The Italian Problem in European Diplomacy, 1847–1849.

In de jaren ’30 kreeg hij een aanstelling aan de Universiteit van Manchester, maar dat beviel de ambitieuze Taylor maar matig: hij wilde terug naar het prestigieuze Oxford waar hij zijn opleiding had genoten. Dat lukte uiteindelijk in 1938. Er vond ook levensbeschouwelijk een verandering plaats in het leven van Taylor, een die van belang is met oog op zijn latere boek over de oorsprong van de Tweede Wereldoorlog: was hij aanvankelijk aanhanger van appeasement van Hitler, na de bezetting van het Rijnland in 1936 veranderde dat en werd hij voorstander van bestrijding van het naziregime.

Zijn leerling Martin Gilbert (1936-2015,foto), die zich zou ontpoppen als een even productief historicus als Taylor en officieel biograaf werd van Winston Churchill, ontdekte een brief van Taylor aan Duff Cooper, de minister van de Royal Navy die in 1938 uit protest tegen het verdrag van München zijn ontslag indiende, verontwaardigd dat zonder slag of stoot een deel van Tsjechoslowakije was ‘weggegeven’ aan Nazi-Duitsland. ‘Als Engeland in de toekomst nog een geschiedenis zal hebben, dan zal uw naam met respect en bewondering genoemd worden’, schreef Taylor hem.

Maar diezelfde conferentie van München zou wel zijn beeld over de oorsprong van de Tweede Wereldoorlog beïnvloeden. Taylor kreeg namelijk contact met Eduard Benesj (1884-1948, foto), de naar Londen gevluchte president van Tsjechoslowakije. Dat contact overtuigde hem van het opportunisme van de Westerse machten die liever Nazi-Duitsland te vriend zouden houden dan werkelijk contact te zoeken met de Sovjetunie. Sympathie voor de Sovjetunie liep als een rode draad door het leven van Taylor.

Hij kreeg die sympathie met de paplepel ingegoten: zijn ouders noemden zich na de bolsjewistische staatsgreep communisten. Samen met zijn moeder bezocht hij de Sovjetunie in 1925. Lenin was een jaar dood en de machtsstrijd die uiteindelijk zou leiden tot de machtsovername door Stalin stond op punt van beginnen. Daar kreeg de 19-jarige Taylor uiteraard niets van mee. Wel was de jonge ‘socialistische’ republiek toen al tuk op Westerse bezoekers. Taylor zat onder het gehoor bij een toespraak van Grigory Zinovjev (foto), leider van de derde (communistische) Internationale. Hij ontmoette ook Lev Kamenev, die evenals Zinovjev in 1936 bij het eerste showproces onder Stalin werd geëxecuteerd.

Het heeft zijn geloof in de Sovjetunie nooit werkelijk geschokt. Hoewel Taylor in toenemende mate tot scepticisme neigde, hield hij er politiek een tamelijk rigide wereldbeeld op na, enigszins vergelijkbaar met dat van de Nederlandse schrijver Harry Mulisch: de Sovjetunie kon weinig kwaad doen, het echte kwaad school in Duitsland en dan niet alleen in Nazi-Duitsland. Het Duitse Keizerrijk zou na de eenwording van het grote gevaar voor de Europese vrede worden in de ogen van Taylor. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en onder invloed van die oorlog schreef hij The Course of German History, waarin hij het spoor terug volgde naar 1815 en het ontstaan van de Duitse bond, de eenwording onder Bismarck en de agressieve politiek van Wilhelm II na 1890 beschreef, uitmondend in de Eerste Wereldoorlog. Het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog was tijdens Taylors studietijd het grote onderwerp in de contemporaine geschiedenis – een tamelijk nieuwe discipline in de Engelse historiografie die lange tijd halt had gehouden bij de Franse Revolutie.

Het zoeken naar de ontstaansredenen van de Eerste Wereldoorlog is begrijpelijk en eigenlijk nooit opgehouden: was het inderdaad het Wilhelminische Keizerrijk dat verantwoordelijk moet worden gehouden voor 1914-1918 of zette een chaotische kettingreactie als gevolg van de vele ingewikkelde diplomatieke verbindingen de oorlogsmachinerie in beweging? Een vergelijkbare zoektocht naar de oorzaken van de Tweede Wereldoorlog werd na 1945 niet nodig geacht. Er bestond onder historici consensus dat die veroorzaakt was door één persoon: Adolf Hitler (foto). Taylor nam geen genoegen met die consensus. De man die nooit schroomde een knuppel in een hoenderhok te gooien, zocht eind jaren vijftig in navolging van zijn leermeesters zijn kracht in een reconstructie van de vele diplomatieke onderhandelingen en verdragen tussen 1919 en 1939, beginnend bij de Vrede van Versailles en eindigend bij de oorlogsverklaring van de Engelsen en Fransen aan Nazi-Duitsland op 3 september 1939.

Nauwgezet en scherp geformuleerd bracht Taylor in The Origins of the Second World War de onderhandelingen in kaart en liet hij zien hoe de angst van de Westerse mogendheden voor het uitbreken van een nieuwe oorlog Hitler in de kaart speelde. De Führer stelde hij voor als een afwachtend en slim politicus, zijn kansen berekenend. Dat laatste is zeker waar, maar in zijn drang een volledig nieuw beeld te ontwerpen van de aanloop naar de oorlog sloeg Taylor door. Het was een gevolg van zijn roemruchte tegendraadsheid maar ook van zijn rigide kijk op Duitsland en het Duitse volk. Hitler was geen afwijking in de Duitse geschiedenis maar er een onderdeel van, aldus Taylor. En zeker, het is waar dat het Duitse volk, hoewel het in 1939 helemaal niet op oorlog zat te wachten, in juni 1940 na de val van Parijs enthousiast achter de Führer stond.

Maar de drijfveren van die Führer miskende hij volkomen. Hitlers overtuiging dat dat Duitsland Lebensraum nodig had om te overleven werd door Taylor nonchalant geminimaliseerd: Duitsland had genoeg afzetgebieden en zou ook zonder Lebensraum kunnen overleven. Daar dacht de ideoloog Hitler toch anders over – en dat al vanaf minstens Mein Kampf (1925/1926). Hij betoogde dat Duitsland, anders dan voorheen, geen expansie in het zuiden moest zoeken maar in het oosten. De overtuigde antisemiet meende daarmee twee doelen tegelijk te bereiken: de vernietiging van het “Joodse bolsjewisme” die de zo naarstig gezochte levensruimte via kolonisatie van Rusland mogelijk zou maken.

Geen woord daarover bij Taylor die aan Mein Kampf sowieso weinig woorden wijdde. Nu is dat boek geen blauwdruk voor de gang van zaken tussen 1933 en 1939, het jaar waar The Origins eindigt, maar iets daarvan is toch al wel zichtbaar. Niet alleen bij de Anschluss in 1938, waarbij Oostenrijk werd opgeslokt en als Ostmark van de kaart verdween en onderdeel werd van Groot-Duitsland. Dat ideaal stond al op de eerste pagina van Mein Kampf: ‘Nu beschouw ik het als een gelukkige schikking van het lot, dat het mij juist Brauna aan de Inn als geboorteplaats aanwees. Dit stadje is immers juist gelegen op de grens van die twee Duitse staten, welke vooral volgens ons, jongeren, weer tot één geheel moeten worden verenigd. Duits-Oostenrijk moet weer terug naar het grote Duitse moederland.’ En dan, aldus Hitler, niet op grond van praktische en economische redenen, maar om ideologische: ‘Eender bloed behoort thuis in één rijk’.[4]

Echt bont maakte Taylor het in zijn beschrijving van het roemruchte Hossbach-memorandum, opgesteld in 1937. Ten overstaande van de legertop maakte Hitler duidelijk wat zijn oorlogsplannen waren maar Taylor doet ze af als ‘dagdromerij’. Het memorandum was ‘een demonstratie dat een grote oorlog niet noodzakelijk was’. Het Hossbach-memorandum was opgedoken tijdens het Proces van Neurenberg en diende als bewijsmateriaal voor de aanklachten ‘samenzwering’ en ‘misdrijven tegen de vrede’. Taylor koesterde weerzin tegen het Tribunaal van Neurenberg, dat hij afwees als vooringenomen rechtsspraak van overwinnaars.

Nadat The Origins of the Second World War in april 1961 was gepubliceerd barstte een storm van kritiek los, hoewel er ook auteurs waren die het boek verwelkomden als een frisse bijdrage aan de Tweede Wereldoorlog-historiografie, onder wie opmerkelijk genoeg Sebastian Haffner die het boek onthaalde als een meesterwerk.[5] Maar de kritiek overheerste. Margaret Lambert (1906-1995, foto), als historica verbonden aan de Schotse Universiteit van St. Andrews, oordeelde dat Taylor het Hossbach-memorandum selectief had gebruikt. Dat Hitler daarin ‘zijn laatste wil en testament’ had verkondigd zou Taylor bewust hebben weggelaten om de ernst ervan te bagatelliseren. Via close reading van het Hossbach-memorandum liet zij verder niets heel van Taylors bewering dat Hitler oorlog wilde vermijden. Elisabeth Wiskemann (1899-1971), die als journaliste in de jaren ’30 in veel Europese landen verbleef en in 1936 Nazi-Duitsland was uitgezet vanwege kritiek op het beleid, wees er fijntjes op dat Taylor neonazi’s en conservatieve Duitse chauvinisten met zijn betoog in de kaart speelde.

De marxistische historicus Isaac Deutscher (1907-1967, foto) oordeelde dat Taylor, na in The Course of German History het hele Duitse volk te hebben aangeklaagd als agressieve natie, in The Origins dat hele volk voor onschuldig aan de Tweede Wereldoorlog verklaarde. Dat laatste was onjuist. In een nawoord (‘Second thoughts’) bij een latere editie van zijn boek, waarin hij – zonder echt in te gaan op zijn critici – zijn standpunt nog eens beknopt uiteenzette schreef Taylor de (als altijd briljant geformuleerde) zinnen: ‘Hitler was een klankbord voor de Duitse natie. Wat hij dan ook individueel aan kwaad mag hebben bijgedragen, in internationale aangelegenheden was er niets verkeerd aan Hitler, behalve dat hij een Duitser was’. Taylor verklaarde het Duitse volk als geheel schuldig en heeft nooit oog gehad voor het Duitse verzet, dat er toch ook was. Tijdens de oorlog was hij medewerker van de Home Guard, na de oorlog geestig gepersifleerd in de langlopende televisieserie Dad’s Army. De daarin humoristisch gebrachte afkeer van de Duitsers was Taylor in het echte leven als typische Engelsman van zijn generatie ook niet vreemd.

Intussen kwam de meest vernietigende kritiek op The Origins van de man die, tot grote frustratie en pijn van Taylor, in 1957 was benoemd tot Regius professor in Oxford: Hugh Trevor-Roper (1914-2003). Trevor-Roper (foto) was een al even begaafd en productief historicus als Taylor zelf. Hij schreef het ook door Taylor hooggeprezen boek De laatste dagen van Hitler (waarover ik dit eens schreef: https://wimberkelaar.com/2021/12/12/de-laatste-dagen-van-hitler-het-scherpzinnige-en-provocatieve-meesterwerk-van-historicus-hugh-trevor-roper/). Trevor-Roper fileerde The Origins of the Second World War in een acht pagina’s lange bespreking waarvan de kern was dat Taylor Hitler totaal verkeerd voorgesteld had als een ‘gewoon staatsman’ die slechts zijn kansen greep.[6]

Nu hadden andere critici dit ook wel opgemerkt maar Trevor Roper deed het met extra gezag omdat hij al begin jaren vijftig een gezaghebbende inleiding had geschreven op Hitlers tafelgesprekken.[7] Die inleiding beïnvloedde Hitler-biograaf Alan Bullock. Bullock had de Führer in zijn 1952 gepubliceerde biografie Hitler. A Study in Tyranny nog voorgesteld als typische machiavellist, alleen maar uit op macht en dood en verderf zonder dieper liggende overtuiging. In 1962 publiceerde hij een herziene editie van zijn standaardwerk, waarin hij zich openlijk schatplichtig toonde aan Trevor-Roper – en ook dank betuigde aan Taylor wiens Origins hem het documentatiemateriaal van het Proces van Neurenberg nog eens had doen raadplegen. Evenals Trevor-Roper en de andere critici was en bleef Bullock het geheel oneens met Taylor interpretatie van Hitler. [8]

Trevor-Ropers kritiek leidde tot een televisiedebat bij de BBC tussen hem en Taylor (foto). Taylor sprak Trevor-Roper bij die gelegenheid minzaam aan met ‘Hughie’, terwijl Trevor-Roper Taylor bleef aanspreken als ‘mr. Taylor’. Algemeen werd verondersteld dat de ervaren televisiepresentator Taylor Trevor-Roper de baas was. Maar in Nederland ontleende historicus Pieter Geyl aan een verslag in de Sunday Times de idee ‘dat Taylor in zijn televisie-discussie met Trevor-Roper de partij al van tevoren gegeven scheen te hebben. Ik wou dat ik het gehoord had!’, schreef hij zijn leerling H.W. von der Dunk.[9]

Want de storm die The Origins of the Second World War had veroorzaakt was ook aan Nederlandse, in het bijzonder Utrechtse, historici niet voorbij gegaan. De destijds 32-jarige Von der Dunk (foto) werd regelmatig om recensies gevraagd door NRC-redacteur J.L. Heldring. Zo ook nu. In zijn vernietigende bespreking zette Von der Dunk meteen de toon: hoe was het mogelijk dat uitgerekend Taylor ‘de verdediging’ op zich nam van Hitler nadat hij in zijn eerdere werk, met name in The Course of German History, ‘onscrupuleus machtsdenken en gewelddadig militarisme (zag) lopen als een rode draad door die geschiedenis?[10] Von der Dunk meende dat Taylor een punt had met zijn stelling dat het Duitse probleem na 1918 nooit was opgelost. En het was, aldus Von der Dunk, ook goed dat Taylor (‘ook bij een verkeerde vraagstelling’) wees op de algemene stemming in het Westen tussen 1933 en 1938, waarin ‘een krachtige politiek’ niet geduld werd. Maar Hitlers politiek uitsluitend af te leiden uit de onvrede over het Verdrag van Versailles en dan ook nog te verdedigen, achtte hij ‘te kras en ook veel te gevaarlijk om het curieuze van dit experiment te rechtvaardigen’.

Zijn leermeester Geyl (foto) complimenteerde hem met zijn recensie en schreef tot hetzelfde oordeel te zijn gekomen in Vrij Nederland, het blad waarvoor hij in de jaren ’50 tal van recensies schreef.[11] Op zijn gekende wijze prees Geyl Taylor eerst om hem daarna genadeloos te bekritiseren: ‘A.J.P. Taylor is niet de eerste de beste. Hij is een kenner van de twintigste-eeuwse internationale geschiedenis, speciaal ook de Duitse geschiedenis, zonder weerga. Zijn boeken zijn pittig en geestig geschreven. De scherpe zetten en de paradoxen zijn niet van de lucht. Dat prikkelt maar het houdt de aandacht gespannen.’ Toch schreef hij altijd enigszins gereserveerd te hebben gestaan tegenover Taylors werk, vooral tegenover The Course of German History, dat bijna las als ‘een oorlogspamflet’, waarin ‘de historische bedrevenheid’ dienstbaar werd gemaakt aan ‘een louter contemporaine gemoedsgesteldheid’.

Van The Origins of the Second World War liet hij niets heel: Geyl verweet Taylor ‘verslaafdheid aan de puur diplomatieke verwikkelingen’ en daarbij ook nog maar betrekkelijke eerbied voor die documenten, vooral gezien zijn nonchalante en selectieve lezing van het al eerder genoemde Hossbach-memorandum. Taylor zou de ‘monsterlijke dynamiek’ verwaarlozen, waardoor ‘de grootste demagoog van alle tijden gedreven werd en van de waanzin die hij, geholpen door de omstandigheden (de depressie bovenal) onder het Duitse volk wist op te wekken.’ Geyls conclusie na dit vernietigende vonnis: ‘Historisch is het boek volslagen onaanvaardbaar’.

Geyls bespreking kreeg nog een staartje in de vorm van correspondentie met Taylor (foto), die een bewonderaar van de Utrechtse historicus was. Geyls recensie was hem onder ogen gekomen en had hem zo getroffen dat hij per brief uitgebreid reageerde. De brief begon deemoedig: ‘’I understand enough to grasp that you disapprove of my book.’ Maar vervolgens herhaalde hij in het kort zijn betoog van The Origins, waarbij hij er nu ook nog de gemeenschappelijke markt van de Europese Economische Gemeenschap als gevaar bij haalde: ‘I will not argue its thesis all over again. It seems to me overwhelmingly clear from the evidence (particularly from the lack of serious military preparations) that – whatever grandiose plans Hitler had for European conquest at some time in the future – he did not intend the actual war against the western Powers which broke out in September 1939.

It was a blunder on both sides, and can’t be explained simply by saying that Hitler was a wicked man. So he was. But more wicked than, say Kruschev, with whom we have to do business all the same? I am tempted to think that Hitler was a godsend. A more competent and levelhe¬aded German statesman than Hitler would have made Germany dominant in Europe without a war, which is what is happening now in the Common Market’.[12] Hij eindigde met te zeggen niet veel te geven om de opinies van anderen maar wel om die van Geyl: ‘ it would pain me deeply if you thougt I had betrayed by one sentence the historian’s obligation to truth’.

Gevleid door deze bewondering schreef Geyl hem: ‘Your letter has not been wasted on me. It has convinced me of your sincerity. I may say it has moved me’.[13] Maar hij hield zijn kritiek staande en trok die door naar de tijd waarin ze leefden en schreven, dat wil zeggen: naar 1961, toen Nikita Chroesjtsjov (foto) aan de macht was in de Sovjetunie. Trevor-Roper had dat ook al gedaan in zijn kritiek in Encounter: zoals Hitler streefde naar wereldheerschappij, zo zouden de communisten van Chroesjtsjov dat ook doen. Net als tijdens de oorlog diende nu, aldus Geyl, opnieuw standvastigheid het parool te zijn om de Westerse beschaving te redden. Maar hij eindigde, bij alle kritiek, verzoenend: ‘’The difference between us is I am afraid unbridgeable. But it need not, I hope, interfere with our friendship’.

Hoe vriendelijk ook van toon, er was geen enkele aanleiding voor Taylor om te denken dat Geyl hem inhoudelijk tegemoet was gekomen in zijn oordeel over The Origins of the Second World War. En toch was precies dat wat Taylor deed voorkomen in de necrologie die hij na de dood van Geyl (oudejaarsdag 1966) schreef. Geyl zou hem mondeling hebben gezegd dat de nazi’s weinig verschilden van de overige Duitsers – een volslagen onjuiste weergave van Geyls standpunt: hij zag, zo blijkt een en andermaal uit zijn werk, niets in een veroordeling van Duitsers als het absolute kwaad van de  Europese geschiedenis en bleef onderscheid maken tussen ‘goede’ Duitsers en nazi’s. Taylor, zo kan worden geconcludeerd, verkondigde hier een regelrechte leugen, zoals ook Von der Dunk in de gaten had. In de essaybundel van Taylor waarin Geyls necrologie was opgenomen plaatste hij in de kantlijn een groot vraagteken bij die groteske bewering.[14] Het was alsof Taylor, wiens reputatie nooit meer helemaal herstelde na de controverse over The Origins of the Second World War, via de door Engelse historici (ook door Trevor-Roper) gewaardeerde en bewonderde Geyl nog eenmaal zijn gelijk wilde halen.


[1] Adam Sisman, A.J.P. Taylor. A Biography (Londen 1994).

[2] De andere biografie die ik las is van zijn leerling Kathleen Burk, Troublemaker (Londen 2000). Hoewel een leerlinge van Taylor is de biografie bepaald niet kritiekloos, hoewel bewondering en vooral sympathie overheersen.

[3] Een mooi beknopt overzicht van zijn leven en werk blijft A.H. Huussen jr., ‘Lewis B. Namier’, in: A.H. Huussen jr., E.H. Kossmann, H. Renner (red.) Historici van de twintigste eeuw (Utrecht/Antwerpen 1981) 162-181.

[4] Hier geciteerd naar de Nederlandse vertaling van Steven Barends uit 1939. De spelling door mij gemoderniseerd.

[5] Sebastian Haffner, ‘Mr. Taylor’s Masterpiece’, in: The Observer, 16 april 1961.

[6] H.R. Trevor-Roper, ‘A.J.P. Taylor, Hitler, and the War’, in: Encounter, juli 1961, 88-96.

[7] H.R. Trevor-Roper, ‘The Mind of Adolf Hitler’, in: Hitler’s Table Talk (Londen 1953)

[8] Vgl. Alan Bullock, Hitler. A Study in Tyranny (Hammondsworth, Middlesex 1962) 14-15.

[9] P. Geyl aan H.W. von der Dunk, 26 juli 1961.

[10] H.W. von der Dunk, ‘ “Niet Hitler de wortel van alle kwaad, maar Versailles”. Onhoudbaar betoog van Taylor. Een apologie van onverwachte zijde’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 13 juli 1961.

[11] ‘Hitler een staatsman zoals veel anderen’, in: Vrij Nederland , 22 juli 1961. Herdrukt als ‘Had Hitler niets met het uitbreken van de oorlog te maken?’, in: P. Geyl, Figuren en problemen 2 (Amsterdam/Antwerpen 1964) 12-20.

[12] Universiteitsbibliotheek Utrecht, Archief Geyl, A.J.P. Taylor aan Geyl, 9 september 1961.

[13] Archief Geyl, Geyl aan A.J.P. Taylor, 20 september 1961.

[14] ‘Pieter Geyl: ‘A Great Historian’, in: A.J.P. Taylor, Politicians, Socialism & Historians (Londen 1980).