Het interessante maar halve verhaal over atheïsme door de Britse filosoof John Gray

Het boek verscheen al vijf jaar geleden maar ik las het eerst nu: Zeven vormen van atheïsme van de Britse filosoof John Gray. Een goed geschreven en stimulerend boek dat stevige kritiek bevat op atheïsten die in plaats van God ‘de mensheid’ op de troon zetten en op een bepaalde manier eigentijdse ‘monotheïsten’ zijn. Gray berijdt daarbij het stokpaardje waar hij al vaker op zit: dat atheïsme een voortzetting van geloof is met andere middelen. Dat hij zich afzet tegen atheïsten heeft zo zijn eigen geschiedenis waarvoor je begrip kunt hebben: het ondergronds altijd al aanwezige atheïsme deed zich vanaf de jaren zestig met het verval van het christendom in Europa soms kennen als assertief, zelfbewust en zelfs arrogant. Toch kun je je niet aan de indruk onttrekken dat hij een wat achterhaald idee van hedendaagse atheïsten heeft, alsof die allemaal geloven in de Wetenschap (met hoofdletter) of de Mensheid.

John Gray staat bekend als een pessimistisch filosoof. In eerder werk, bijvoorbeeld in Black Mass. Apocalyptic Religion and the Death of Utopia, keerde hij zich al tegen de religieuze mens, een begrip dat Gray breed opvat en waaronder ook seculiere ideologieën vallen als fascisme, nationaalsocialisme en communisme. Die ideologieën hadden geen boodschap aan God, zetten de mens op de troon met desastreuze gevolgen: miljoenen doden. Ook de fundamentalistische islam – meer ideologie dan godsdienst – liet Gray vallen onder zijn begrip van religie.

In Zeven vormen van atheïsme laat hij de islam buiten beschouwing en richt hij zijn pijlen uitsluitend op godloochenaars. Atheïsme definieert hij eenvoudig maar treffend: ‘Onder een atheïst versta ik iemand die geen behoefte heeft aan het idee dat de wereld door een godheid is geschapen.’ Godheid als enkelvoud wel te verstaan, Gray maakt namelijk een onderscheid tussen het polytheïsme van de Oudheid en het monotheïsme, dat hij in dit boek beperkt tot het christendom en (in mindere mate) het Jodendom. Het veelgodendom zou geen lineair denken kennen, geen vooruitgang en geen hoogste stadium of einddoel in de geschiedenis, allemaal kenmerken van (vooral) het christendom.

En van het ‘nieuwe atheïsme, waaronder hij – zonder uitgebreid op hen in te gaan – de spraakmakende ‘vier ruiters’ van het atheïsme Richard Dawkins (foto), Daniel Dennett, Christopher Hitchens en Sam Harris verstaat. Dat nieuwe atheïsme beschouwt Gray als slechts een restant van het oude, negentiende-eeuwse atheïsme, dat teruggaat tot het positivisme van Auguste Comte. Dat Gray het atheïsme in de negentiende eeuw situeert past goed in zijn straatje. Het is waar: eerst in deze eeuw werd, parallel aan de industriële revolutie, de mens op het schild geheven, vooral in het communisme dat aan ‘een nieuwe mens’ werkte met de bekende desastreuze gevolgen. Dat Gray een punt heeft, valt ook goed te demonstreren aan een deel van de studentenbeweging in Nederland, waar (overwegend) katholieke respectievelijk gereformeerde jongeren in de jaren zestig aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en aan de Vrije Universiteit Amsterdam gingen studeren, hun christelijke opvoeding vaarwel zegden en hun heil zochten in het (neo)marxisme, dat ‘verlossing’ moest brengen.  

Zo trekt Gray een rechte lijn van de 19e naar de 20ste en de 21ste eeuw en beschouwt dit ‘seculiere humanisme’, als ‘een sacraal relict’ van het christendom. In het geval van (de herontdekking van) het marxisme heeft Gray gelijk. Maar hij maakt de fout alle humanisten over één kam te scheren, alsof alle humanisten in de twintigste eeuw eenvoudig tot rechtlijnige vooruitgangdenkers kunnen worden gerekend. Jammer is in dit verband dat Gray geen kennis heeft kunnen nemen van Modern humanisme. Een Renaissance?, het boek in 1947 verscheen en dat geschreven werd door J.P. van Praag tijdens zijn onderduik in de Tweede Wereldoorlog. Het boek vormde de basis voor het Humanistisch Verbond dat na de oorlog werd opgericht. Van Praag schreef zijn boek niet uit triomfalisme maar integendeel: veeleer uit nood en bekommernis om de mens. In de inleiding heet het: ‘Velen van ons hebben zich oude zekerheden langzaam voelen ontglippen, naarmate de ontzettende ervaringen hun de mogelijkheden openbaarden van menselijke ontaarding, van in elk opzicht grenzeloze corruptie en schier onvoorstelbare wreedheid.’

Het was tegen de achtergrond van de wreedheid van het naziregime dat het Humanistisch Verbond werd opgericht en dat Van Praag, een van de oprichters, zijn boek schreef. Van utopisme was hij niet te verdenken: de man was een groot deel van zijn leven een gematigd sociaaldemocraat, lid van de Partij van de Arbeid. Wellicht dat de Brit Gray (foto) zich hier heeft laten (mis)leiden door de Humanist Association, opgericht in 1896, vooral onder invloed van liberalen die nog leefden aan het eind van de eeuw waarin nog (min of meer) onbekommerd over vooruitgang kon worden gedacht en gedroomd. Maar dan nog geeft Gray hier met zijn sweeping statement dat christendom en humanisme vruchten zijn van het vooruitgangsdenken blijk van ‘de ellende van de filosofie’, naar de titel van een werk van Karl Marx. Filosofen, ook Gray, generaliseren op basis van enkele denkers en teksten en missen de nuance en complexiteit die geschiedenis doorgaans kenmerkt – ook deze geschiedenis.

Overigens mag het wonderlijk genoemd worden dat de naam van Jean-Paul Sartre (foto) in Zeven vormen van atheïsme ontbreekt. Juist zijn voorbeeld had Grays stelling kunnen staven. Sartre was voor en tijdens de oorlog een geducht criticus van het brave vooruitgangshumanisme van zijn tijd. Hij ontvouwde een soort van nieuw humanisme in L’être et le néant dat nihilistisch gekleurd was: zonder uitzicht op wederkerige liefde was de mens daarin gedoemd tot vrijheid die onvermijdelijk eindigde in de dood, waarna hij definitief een object in de ogen van de anderen werd. Dezelfde Sartre zou zich na de oorlog ontpoppen tot een vooruitgangsoptimist, zij het van de grimmige marxistische soort in al zijn varianten.

Het is dit humanisme in verscheidene gedaanten dat Gray in Zeven vormen van atheïsme steeds weer op de korrel neemt. Hij wijst ook op het racistische denken dat de Verlichting (ook) kenmerkte en heel sterk doorklonk in het werk van Voltaire en Karl Marx, wiens werk een merkwaardige combinatie van Verlichting en Romantiek vertoonde. Hij bekritiseert ook de liberale zendingsdrang de wereld ‘safe for democracy’ te maken, zoals de neoconservatieven onder George H.W. Bush voor ogen stond, met Paul Wolfowitz als voornaamste denker onder hen.

Zijn kritiek op dit (wat hij noemt) ‘seculiere monotheïsme’ vol promotie en aanbidding van de Mensheid is scherpzinnig. Hij dwingt atheïsten die triomfantelijk denken dat de wetenschappelijke en zedelijke vooruitgang uitsluitend aan hen te danken is tot bescheidenheid. Maar het is ook een eenzijdige kijk op atheïsme en atheïsten zoals al gedemonstreerd aan de hand van de oprichting van het Humanistisch Verbond. Maar ook atheïsten die niet verbonden waren met het Verbond – om me tot Nederland te beperken – weerleggen de eenzijdige kijk van Gray op het atheïsme. Neem Karel van het Reve (foto): hij kan onmogelijk een vooruitgangsdenker genoemd worden. Integendeel, hij bekritiseerde juist het werk van de heilige van een andere atheïst, bioloog Charles Darwin, die in het ontstaan en de ontwikkeling van de soorten vooruitgang zag.  

En wat te denken van Willem Frederik Hermans (foto), de schrijver die wel ontzag had voor technologische vooruitgang maar als misantroop geen enkele morele vooruitgang bij de mens ontwaarde? Zijn hele oeuvre is te lezen als een aanval op het vooruitgangsdenken en (indirect) op het humanisme. Zelfs de ‘eerlijke mens’ van de minimalistische humanist Menno ter Braak ontkwam niet aan zijn toorn, integendeel: het was veeleer doelwit van zijn agressie. En Hermans was niet de enige atheïst die zich keerde tegen het vooruitgangshumanisme. Ook de Roemeens-Franse misantroop Emil Cioran moest er niets van hebben en gaf van zijn afkeer op zijn heel eigen manier blijk.

Nu was Hermans een zelfverklaard nihilist en lijkt misantroop Cioran verwant te zijn aan deze levensbeschouwing die het best omschreven kan worden als leer die de mogelijkheid om tot grondwaarheden inzake godsdienst, moraal, politiek enzovoorts te komen ontkent. Als Gray het vooruitgangsdenken van zowel het christelijke en seculiere ‘monotheïsme’ afwijst, dringt de vraag zich op of hij als nihilist moet worden beschouwd. Immers, Gray bouwt in Zeven vormen van atheïsme niets op, hij wijst af en wil leven zonder geloof en ongeloof. Je bent na lezing van dit boek benieuwd waar hij zelf staat nu hij humanist noch christen lijkt te willen heten. Hij ontleedt maar ‘belijdt’ niet. Dat ontleden van atheïsme doet hij goed, beter dan de theoloog Alister McGrath dat eens deed in The Twilight of Atheism: The Rise and Fall of Disbelief in the Modern World (2004) en waarover ik ooit dit schreef: https://wimberkelaar.wordpress.com/2015/02/13/de-actualiteit-van-het-atheisme/.

Overtuigender dan McGrath laat ‘nietsist’ (om hem zo te typeren) Gray zien waar de kracht van het christelijk geloof lag en ligt. Terwijl de goden van de Griekse en Romeinse wereld grillig en onvoorspelbaar zouden zijn, geeft het christendom betekenis aan het leed. ‘Door het lijden uit de sfeer van het blinde toeval te halen, legde het christendom een verantwoordelijkheid bij degenen die het veroorzaakten, schrijft hij’. Wel met deze kanttekening: bij degenen of bij Degene: God? De ‘Godhaters’, zoals Gray ze noemt, legden immers alle verantwoordelijkheid voor het kwaad in de wereld bij God. Toch bleven zij, betoogt Gray, ‘nieuwe christenen’ door – zoals Markies de Sade (afbeelding) – de natuur te vergoddelijken en daarvan een (duistere) godheid te maken. Hij bleef zo gedrenkt in het christendom. Voor Nietzsche met zijn op verlossing geënte leer van de ‘Übermensch’ gold dat nog sterker.

Als Grays boek iets duidelijk maakt is dat godsgeloof en op atheïsme elkaar betrokken zijn en dat christenen (over hen gaat dit boek ook) en atheïsten gedreven worden door vooruitgangsgeloof, hoe verschillend ook hun toekomstverwachting en (achterliggend) mensbeeld. Het mensbeeld van het christendom is, met het gevoel voor het menselijk tekort, vaak realistischer dan dat van atheïsten, zoals een eeuw communisme liet zien waarin de ‘bouw’ van een nieuwe mens eindigde in conformisme en massamoord. Maar dat is niet het hele verhaal. Na een eeuw van mislukte experimenten met de “maakbare” mens zijn er, naast nog immer stellige en triomfantelijke atheïsten, inmiddels genoeg atheïsten die een minder verheven mensbeeld koesteren en de hoop op verlossing en zedelijke vooruitgang van de Mensheid hebben opgegeven.

Misschien zijn die atheïsten tegenwoordig zelfs realistischer dan godsgelovigen, want zoals (de zelf katholiek geworden) Gerard Reve (foto) zich afvroeg in het gedicht Graf te Blauwhuis “Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?”. Na 2000 jaar tevergeefs wachten op een nieuwe hemel en een nieuwe aarde lijkt de belofte van de voleinding der wereld loos en met de verwoestende veroveringsoorlog van dictator Poetin tegen Oekraïne, klimaatverandering en voortdurende migratiespanningen verder weg dan ooit. Rest dan nog slechts de misantropie a la Hermans of Cioran? Me dunkt van niet: Jaap van Praag gaf na de Tweede Wereldoorlog met Modern humanisme aan wat het uitgangspunt kan zijn voor de mens: juist oog in oog met de menselijke wreedheid en het menselijk onvermogen tegen de klippen op de steen naar boven blijven dragen, in dit geval de steen der menselijkheid, vrij naar Albert Camus’ De mythe van Sisyfus.