Een profetische rede die lang onder het stof van de geschiedenis lag: vrijdenker Jan Hoving over ‘de kwestie-Geelkerken’

Bijna een eeuw geleden, in 1924, diende een gereformeerde procuratiehouder een klacht in tegen de Amsterdamse predikant J.G. Geelkerken. Hij had op 23 maart 1924 een preek van Geelkerken gehoord over de zondeval, waarin hij twijfel hoorde doorklinken of de slang in het paradijs wel echt had gesproken, zoals in Bijbelboek Genesis stond beschreven. Hij diende een klacht in die na een slepende procedure in 1926 als uitkomst had dat Geelkerken als predikant van de gereformeerde kerken werd geschorst. Over ‘de kwestie-Geelkerken’ is veel geschreven, niet in de laatste plaats door kerkhistoricus Maarten J. Aalders die een omvangrijke biografie over de afgezette predikant schreef. Toch ontbreekt een eigentijdse beschouwing in zijn studie: de rede die vrijdenker Jan Hoving (1877-1939, afbeelding) in 1924 over de kwestie hield. Een interessante rede aangezien daarin een breder, ook nu nog actueel thema wordt besproken: wat blijft er van godsdienstig geloof als getwijfeld wordt aan teksten in heilige boeken?

Ik sprak en schreef al eerder over die rede en wel in 2001. Op 23 maart 2001, precies 75 jaar nadat Geelkerken zijn gewraakte preek hield die procuratiehouder H. Marinus ertoe bracht zijn klacht in te dienen, werd in Kampen een congres georganiseerd. De daar gehouden lezingen werden gebundeld in De kwestie-Geelkerken. Een terugblik na 75 jaar. Daarin schreef ik over onder meer hoe de liberale kranten De Telegraaf en het Algemeen Handelsblad over de kwestie berichtten, maar ook over de rede van Hoving, die als brochure in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis wordt bewaard.

Die brochure is nadien niet opgepikt door de biografen van Hoving en Geelkerken. In 2008 publiceerde de historicus Vincent Stolk, zelf overtuigd gereformeerd maar een kenner van het atheïsme en humanisme in Nederland, De dageraad van het positief atheïsme. Jan Hoving over godsdienst en seksualiteit in het Interbellum. Een goed boek maar geen woord over de brochure. Ook bij kerkhistoricus Maarten Aalders, die in 2013 de biografie Heeft de slang gesproken? Het strijdbare leven van dr. J.G. Geelkerken (1879-1960) publiceerde, geen woord over Hovings brochure, hoewel hij diverse keren verwijst naar de bundel die in 2001 is verschenen.

Hovings brochure is interessant omdat die weliswaar eigentijds is maar ook een universeel thema aanraakt: kan een godsdienstig geloof in stand blijven als getwijfeld wordt aan letterlijke lezing van heilige geschriften? Dat is het thema van de lezing die Jan Hoving in het najaar van 1924 uitsprak voor vrijdenkersvereniging De Dageraad. De titel luidde voluit: De kwestie Geelkerken van Dageraadsstandpunt bezien. De slang het lastige en moeilijke beest uit Genesis. Het gereformeerde steekspel rond Geelkerken was toen in volle gang. Nadat Marinus bij de kerkenraad van Amsterdam bot gevangen had zocht hij het hogerop en met succes: de ‘kwestie-Geelkerken’ belandde uiteindelijk bij het hoogste gremium: bij de landelijke gereformeerde synode die in Assen bijeenkwam.

Hoving was een vrijdenker zoals er wel meer op Nederlandse bodem rondliepen destijds: geen originele geest, veeleer een goed popularisator. Hoving had nog iets gemeen met andere Nederlandse atheïsten: hij was een selfmade man. Hij kwam ter wereld als zoon van een winkelier in het Drentse Frederiksoord, ooit opgezet als proefkolonie waar arme gezinnen een bestaan werd geboden. Hij ging vroeg van school en verdiende zijn brood als mandenmaker. En dat internationaal: hij verbleef kortstondig in Parijs en enige tijd in Duitsland. Daar kwam hij in aanraking met de theosofie en riep op tot ‘goddelijke bewustwording’, waarnaar de mens zonder dogma’s naar zou moeten zoeken. Nadat Hoving teleurgesteld was geraakt in de theosofie liet hij alle geloof in het hogere los en ontpopte hij zich tot een ijverig verspreider van atheïstische geschriften.

Zijn (religieuze) zoektocht onderscheidde Hoving van bijvoorbeeld Anton Constandse (foto), die een generatie jonger was maar die al vroeg zijn bestemming in vrijdenken en atheïsme had gevonden. Wat beiden, die elkaar in de vrijdenkersbeweging in het Interbellum dikwijls ontmoetten, weer gemeen hadden: ze leunden sterk op het denken van bekende buitenlandse atheïsten als Ludwig Feuerbach, Frits Mauthner en Max Stirner en maakten dat werk bekend aan anderen. Maar ze reageerden ook op eigentijdse ontwikkelingen. Het mag verbazingwekkend heten dat Constandse, die in de jaren ’20 van de vorige eeuw vele brochures schreef, zich niet over de kwestie-Geelkerken heeft uitgelaten. Voor Hoving was het in elk geval een dankbaar onderwerp.

Na zijn toehoorders te hebben uiteengezet waar de kwestie om draaide, begon hij aan zijn godsdienstbeschouwing. In de toenmalige spelling heette het: ‘Alle godsdienstige meeningen en inrichtingen, die van uit het verleden tot ons gekomen zijn, berusten op het geloof aan openbaring, dat wil zeggen, op het geloof aan eens den mensch op wonderbare wijze, zonder zijn toedoen, geschonken waarheid.’ Dat Geelkerken (foto) aan die geschonken waarheid twijfelde, zorgde voor verontrusting bij de ‘kleine luyden’, van wie ‘broeder Marinus’ zich als spreekbuis opwierp.

Hoving begreep hen, zoals hij alle mensen begreep die aan de letterlijke uitleg van de heilige geschriften vasthielden: ‘Zij staan op het standpunt, dat de waarheid niet gezocht behoeft te worden, daar zij er is en wel door God zelf geopenbaard. Laat ons erkennen, dat dit een sterk en een eerlijk standpunt kan zijn.’ Kritischer liet hij zich uit over Bijbeluitleggers die het boek ‘symbolisch’ en mystisch’ trachtten te duiden, nu ze de Bijbel niet meer van kaft tot kaft voor waar hielden. ‘En zo ziet men in de laatste eeuw in zekere kringen de dagen der schepping veranderen in groote perioden, de hel en de hemel in bewustzijnstoestanden, de onsterfelijkheid in de blijvende waarde van ’s menschen zedelijk karakter, het kruishout in het geweten en Christus in den abstrakten mensch en de zondeval in een subjectief zielsverloop.’

Hoving omschreef dat als ‘amfibie-geloof’, waarin geloof en wetenschap werden gemengd zodat het geloof ‘olieglad en zeeperig’ werd, waardoor het zo dun werd dat het ‘u als een aal door de vingers glijdt’ en er in werkelijkheid niets over zou blijven dan ‘godsdienstig gecamoufleerd wetenschappelijk denken.’ Hij verdacht de ‘machtsbewuste’ gereformeerde elite anno 1924 ervan dit wetenschappelijk gecamoufleerd denken heimelijk aan te hangen maar uit angst voor ‘de steun en stem van de spekslagers’ te verzwijgen. Door een ‘gesloten phalanx’ te vormen tegenover ‘den eerlijken dr. Geelkerken’, zou deze onvermijdelijk het onderspit delven, voorspelde Hoving ruim voor de Synode bijeenkwam. Hij eindigde zijn rede met een onbewimpeld huldeblijk aan het adres van Geelkerken (foto): ‘hij (Geelkerken) zette de eerste schrede op dien weg, die ons zoo aan het hart ligt, den weg, die in de toekomst, via den gezonden twijfel en het verzet tegen lokaal en partieel gezag, leidt tot het afwijzen van alle bindend gezag van Kerk of persoon, schrift of overlevering en den volledigen triumf van het vrije, autonome denken en de souvereiniteit der rede.’

De rede van Hoving is onder het stof van de geschiedenis geraakt. Toch is het een profetische rede gebleken, zeker waar het de gereformeerde kerken, gesticht in 1892, betreft. Die kerk is – in zijn gereformeerd-synodale variant – compleet verdampt en in (geestelijke) armoede opgegaan in de Protestantse Kerk in Nederland. Daarin ging ze niet alleen samen met de Lutheranen maar ook met de gehate hervormden die een eeuw tevoren nog als overwegend lauw en vrijzinnig werden beschouwd.

De gereformeerde kerken synodaal bleken niet bestand tegen de Bijbelkritiek van veel radicalere opvolgers van Geelkerken die de achtereenvolgende gereformeerde synodes niet langer durfden aan te pakken uit angst voor een nieuwe kerkscheuring nadat ‘1926’ was gevolgd door een veel traumatischer kerkscheuring in 1944, waaruit de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt ontstonden. Een van die radicalere opvolgers luisterde naar de naam H.M. (Harry) Kuitert (foto). Hij kwam als gereformeerde telg ter wereld in 1924, het jaar waarin Geelkerken werd aangeklaagd en Hoving zijn rede hield. Waar Geelkerken halverwege halt hield, legde Kuitert driekwart eeuw later de hele weg van theologie naar atheïsme af en gaf stem aan een generatie van twijfelaars die de stellige gereformeerde levensovertuiging steeds meer gingen beschouwen als een verouderde ideologie waarin  mannenbroeders in het Interbellum hun heil vonden.