
Afgelopen zondag, 21 september, stierf historicus en essayist Dirk-Jan van Baar (1957-2019). Zijn dood is door vrienden wel gesignaleerd maar nauwelijks door de vaderlandse pers. Hij werd in een mager stukje herdacht in de Volkskrant, de krant waaraan hij tot zijn dood steeds minder verbonden was en die hem, zo lijkt het, liever kwijt dan rijk was. Lag dat aan de degelijke columns die Van Baar onverstoorbaar bleef schrijven over Europa, de Brexit, de rol van Angela Merkel en zo meer? Of werd zijn steeds kritischer denken over wat hij als ‘burgermansfascisme’ muntte niet gepruimd en Van Baar als een ouderwetse lastpost beschouwd? Hoe het antwoord ook luidt, nu de huiskamerromantiek en persoonlijke beslommeringen in de columnistiek oprukken, leek de klassieke intellectueel Van Baar steeds minder op zijn plaats. Maar juist nu zal zijn altijd kritische, dikwijls heftige maar in wezen gematigde mening node gemist worden. Een persoonlijke impressie van de man met wie ik pas de laatste jaren (vooral digitaal) contact had.

Hij schreef al decennia over (vooral) buitenlandse en binnenlandse politiek maar ik las hem incidenteel, eenvoudig omdat de periodieken waarin hij schreef me ontgingen of me te incidenteel onder ogen kwamen om een goed gefundeerd oordeel te vellen over zijn politieke en maatschappelijke opvattingen. Af en toe las ik hem in HP/De Tijd dat begin deze eeuw, na het samengaan met de Haagse Post, steeds meer een rebellenblad werd met een wat rechtse signatuur, wellicht aangestoken door de Fortuynrevolte.
Ik las dat blad, waar Henk Steenhuis de scepter zwaaide, niet vaak maar toch wel met veel genoegen, aangezien Max Pam er zijn levendige boekrecensies publiceerde en de mij uit VU-kringen bekende Roelof Bouwman erin publiceerde na het schrijven van zijn fantastische proefschrift De val van een bergredenaar, over opkomst en val van CDA-politicus Willem Aantjes.

De artikelen van Van Baar vielen mij toen minder op, misschien door degelijke teneur die zijn stukken altijd hebben gekenmerkt. Omdat ik HP/De Tijd (te) weinig las heb ik ook nooit kunnen beoordelen of Van Baar eind vorige eeuw wat euro-sceptisch was, zoals Hans Wansink (foto) liet zien in zijn necrologie na Van Baars dood. Hij citeerde uit het eerste artikel dat Van Baar in 1996 voor de Volkskrant schreef onder de niets aan het misverstand overlatende titel ‘Een goede Europeaan is euro-sceptisch’. Maar met die euroscepsis van Van Baar viel het nogal mee. Geen sprake van dat hij ooit een vertrek van Nederland uit de EU voorstond. Hij wilde geen superstaat en beklemtoonde de autonomie van de lidstaten – een volstrekt redelijk standpunt, onvergelijkbaar met de latere roep van Wilders en Baudet om Europa te verlaten.

Alleen al om die reden betwijfel ik of Van Baar in de loop der jaren wezenlijk van standpunt is veranderd: hij lijkt zijn leven lang een Europeaan te zijn geweest, zij het een nuchter Europeaan, niet een van utopische vergezichten. In zijn beginjaren als publicist plaatste hij kanttekeningen bij zorg over de zelfstandigheid van het continent in zijn artikel ‘Finlandisering van Europa: resultaat van onbeheersbare krachten?’, de titel van een artikel uit 1985. Het waren de jaren van de Koude Oorlog, waarin de liberale Franse filosoof Jean-François Revel zijn pessimistische boek Waarom de democratieën sterven (1984) publiceerde en waarin betoogd werd dat West-Europa aan innerlijke zwakte ten onder dreigde te gaan.
Van Baar was net afgestudeerd als historicus in Utrecht. Zijn doctoraalscriptie schreef hij bij H.W. von der Dunk en ging over het buitenlands beleid van Willy Brandt. Hoewel hij na zijn afstuderen de universiteit al snel verliet en zijn eigen pad koos (de eerste tien jaar bij Intermediair, daarna bij onder meer De Dagelijkse Standaard, (vooral) HP/De Tijd en de Volkskrant) bleef hij bewondering voor Von der Dunk koesteren. Misschien wel omdat deze, evenals Van Baar, naar aard en wezen een conservatieve sociaaldemocraat was die zich dicht bij de Partij van de Arbeid ophield.

Over dat conservatisme van Van Baar is na zijn dood wat te doen geweest. Flip Vuijsje merkte in zijn toespraak bij de uitvaart op dat ‘conservatief’ de meest gebruikte kwalificatie voor Van Baar was na diens dood in de (sociale) media. Hij bestreed die kwalificatie: Van Baar zou nooit hebben terugverlangd naar een (geromantiseerd) tijdperk en dus kon hij ook geen conservatief worden genoemd. Hier voerde Vuijsje teveel een schaduwgevecht met Thierry Baudet (foto) die, gelijk bekend, de periode voor 1914 idealiseert. Baudet is dan ook geen conservatief, eerder (letterlijk) een reactionair, die de reactie als een soort revolutionair (‘alles moet anders’) dichterbij wil brengen.

Als Van Baar daarentegen een conservatief mag worden genoemd, dan een in de goede zin van het woord. Hij was voor de weg van de geleidelijkheid, met in achtneming van waardering voor het bestaande. Dat lijkt de rode draad in zijn bestaan en dat kenmerkte hem in zijn afkeer van de waan van de dag en van even plotseling komende als gaande modes. De rechtse storm die deze eeuw na de aanslagen op de Twin Towers opstak en die riep om revolutie en een andere samenstelling van de bevolking, beviel hem maar niets. Continuïteit en daarbinnen voorzichtige veranderingen hadden zijn voorkeur. Vandaar zijn steeds sterkere sympathie voor Angela Merkel (foto), zeker nadat zij uitgekreten werd als de saaie muts van Europa, die het continent ook nog in gevaar zou hebben gebracht met haar ‘Willkommenskultur’.

Zoals hij het opnam voor deze christendemocraat, zo nam hij het ook op voor het christendom, ook al was de van huis uit katholiek Van Baar niet (meer) gelovig. Hij schreef mij op 19 juni 2018: ‘Ik vind het bijna brutaal hoe atheïsten en ongelovigen (die in de 20ste eeuw veel meer op hun kerfstok hadden) toch steeds weer het christendom (een middeleeuwse leer) de schuld weten te geven van alle eigentijdse ontsporingen en dat iedereen daarin meegaat. Dat is onjuist en unfair’.
Dat veel columnisten gecharmeerd waren door Baudet verbijsterde Van Baar, hoewel Baudet hemzelf ook intrigeerde, vooral omdat hij Baudet nog als jongmaatje had zien opereren. Diens charismatische opkomst het laatste jaar beangstigde Van Baar vooral door het enthousiasme (of nonchalance) waarmee diens gedachtengoed door zijn collega-columnisten werd begroet.

Het is dezer dagen al vaker gememoreerd: dat hij velen van hen (Arthur van Amerongen, Rob Hoogland, Jan Dijkgraaf en nog enkelen – onder wie zijn oude kameraad van HP/De Tijd Roelof Bouwman) voor ‘extreemrechtse fronttroopers’ uitmaakte, kwam hem op veel kritiek te staan. Geen Stijl walste over hem heen en het geval Jan Dijkgraaf trachtte hem op zijn gekende wijze te kwetsen. Of hij gekwetst was? Ik vermoed van wel, maar kende hem niet goed genoeg om het echt te weten. In dit geval leek Van Baar een goede les van zijn leermeester Von der Dunk (foto) te zijn vergeten: gebruik het ingewikkelde begrip ‘fascisme’ zeer spaarzaam en alleen als je met zekerheid kunt aantonen dat de aangesprokenen echt fascisten zijn, wat voor de aangesproken personen duidelijk niet opging.
Van Baar had zijn zaak een betere dienst bewezen zonder het gebruik van de term. Want een zaak had hij: er werd en wordt in intellectuele kringen soms wat al te nonchalant gereageerd op het ‘boreale’ gedachtengoed, dat put uit een troebele bron als Oswald Spengler, over wie de historicus Johan Huizinga al eens schreef: ‘Door de historie te willen verklaren met de middelen der mystiek heeft Spengler een absurde historische denkwereld geschapen’.

Mijn contact met Van Baar was niet ontstaan door deze actuele debatten maar kwam in 2015 tot stand toen ik bij de presentatie van de bundel Het motorzijspan van Willem Frederik Hermans aan hem werd voorgesteld door zijn vriend Henk Steenhuis, die ik al eerder ontmoet had. Steenhuis en Van Baar waren daar als bekenden van Max Pam, ik omdat ik een artikel in de bundel had. De ontmoeting was een goed moment hem te bedanken voor het wervende artikel ‘De historische binnenwereld van Pieter Geyl’ dat hij in 2013 op de website van De Dagelijkse Standaard had gepubliceerd over de autobiografie Ik die zo weinig in mijn verleden leef van de historicus Pieter Geyl, die ik in 2009 met mijn collega’s Pieter van Hees en Leen Dorsman had bezorgd. Hij was onder de indruk van de (schaamteloze) openhartigheid van Geyl en niet minder van diens kwaliteiten als historicus.
Het aangename contact bij die boekpresentatie werd nadien digitaal voortgezet. Hij las mijn artikelen op mijn website dikwijls met instemming en soms met (steekhoudende) kritiek en stuurde me na verloop van tijd ieder artikel dat hij – vaak voor de Volkskrant – schreef. Hij klaagde zo nu en dan over de huiskamerromantiek die de columns van sommige van zijn collega’s kenmerkte en ergerde zich aan reportages in zijn krant over bijvoorbeeld vrouwen die een botox-behandeling hadden ondergaan. Je proefde zijn onvrede over de koers van de krant en over de marginale positie waarin hij was beland maar dat weerhield hem er niet van stug door te gaan.

Zelfs zijn ziekte stopte hem niet. Integendeel, op aanraden van Henk Steenhuis startte hij op Facebook een serie die hij ‘Over vroeger en nu’ noemde. Daarin werd een meer persoonlijke toon aangeslagen dan in zijn stukken voor de Volkskrant mogelijk was. Je kwam als lezer te weten over zijn liefde voor de stad Haarlem, de stad van zijn ouders en voorouders, over zijn mateloze liefde voor de plaatselijke voetbalclub HFC Haarlem, zijn jeugd in Tiel en zo meer. Het was alsof hij, die niet gemakkelijk persoonlijk werd, zich in artikelen meer durfde bloot te geven dan in het dagelijks leven. Hij schreef het laatste jaar in hoog tempo meer dan zestig terugblikken en was daarmee ongetwijfeld doorgegaan als de dood hem geen halt had toegeroepen.

‘Historici hebben het laatste woord’ stond boven de tekst van de rouwadvertentie. Treffender kon Dirk-Jan van Baar zijn vertrouwen in geschiedschrijving niet tot uitdrukking brengen. Op hem, eeuwig discussiant, was ook het gevleugelde woord van Geyl van toepassing: ‘Geschiedschrijving is een discussie zonder eind’, waarmee bedoeld wordt dat de geschiedenis telkens wordt herschreven dankzij nieuwe bronnen en nieuwe interpretaties. Aan die discussie zonder eind is nu een interessante en belangrijke stem ontvallen. Maar zijn stem is gehoord en, om met Reve te spreken, niet onopgemerkt gebleven.