Meer willen dan er op deze wereld te vinden is: Albert Camus’ toneelstuk Caligula

Dezer dagen brengt Theater Utrecht Caligula van Albert Camus op de planken. Voordat ik een voorstelling in de Stadsschouwburg in Utrecht bijwoonde herlas ik het toneelstuk en werd wederom getroffen door de zeggingskracht van Camus’ werk. Hij is de schrijver van een klein, overzichtelijk oeuvre dat in alle beknoptheid stem geeft aan zowel nihilisme als humanisme. Zijn oeuvre lijkt de tand des tijds vooralsnog te kunnen doorstaan. Camus stierf bijna zestig jaar geleden maar nog altijd wordt er naar zijn werk gewezen en inspireert hij zowel schrijvers als lezers. Caligula behoort tot zijn vroege werk en kan gelezen worden als onderdeel van een drieluik met het essay De mythe van Sisyfus en de roman De vreemdeling. Het verbeeldt het inzicht dat de dood de enige zekerheid in het leven is. En het verbeeldt de eis meer te willen dan er op deze wereld te vinden is, een eis die ook door een Nederlandse schrijver is verwoord.

Door de populariteit van zijn romans De Vreemdeling, De pest en De val wordt weleens vergeten dat Albert Camus (foto) eerst en vooral een liefde koesterde voor toneel. In 1935 was hij in zijn geboorteland Algerije betrokken bij de oprichting van Le Théatre du Travail, waarvoor hij in 1938 een eerste versie van Caligula schreef. Afgaand op de voortreffelijke biografie die Herbert R. Lottman in 1980 publiceerde, had het stuk een moeizame ontstaansgeschiedenis. In juli 1939 voltooide hij een eerste versie maar was daarmee nog niet tevreden, reden waarom hij het in augustus omwerkte. Maar de oorlog voorkwam dat hij het toneelstuk naar Parijs stuurde, bang dat het manuscript zoek zou raken.

Misschien maar goed ook, want in 1942 bewerkte hij het nog eens en publiceerde het pas in 1944, kort na de bevrijding van Frankrijk. Hij zou er eindeloos aan schaven, tot aan 1958 toe – toen al een gevierd schrijver, in 1957 bekroond met de Nobelprijs voor literatuur.

De figuur Caligula leende zich uitstekend voor een absurde verbeelding, al was het maar omdat de keizer, die tussen de jaren 37 en 41 de troon in Rome bezette, een figuur was die – afgaand op Suetonius’ onderhoudende verslag in Keizers van Rome – alle perken te buiten ging. De ‘echte’ Caligula was evenwel niet als monster geboren maar werd zo gevormd ten tijde van zijn voorganger Tiberius (14-37).

Als zoon van de populaire generaal Germanicus (adoptiefzoon van keizer Tiberius) en Agrippina de Oudere, een kleindochter van keizer Augustus, maakte Gaius Caesar, zoals hij bij zijn geboorte heette, van meet af aan deel uit van de Julisch-Claudische dynastie, die Rome bijna een eeuw zou regeren. Hij dankte zijn bijnaam Caligula (‘soldatenschoentje’) aan zijn tijd in het Romeinse leger, waarvan hij op jonge leeftijd deel uitmaakte.

Toen al heerste er in het leger en in de senaat een zekere minachting voor de man die door een speling van het lot keizer zou worden. Een makkelijke jeugd had hij niet aan het door intriges, jaloezie en achterklap geteisterde hof van Tiberius (afbeelding), die volgens Suetonius verantwoordelijk was voor de vermoedelijke vergiftiging van Germanicus, wiens aanzien in Rome hij vreesde. Germanicus stierf in 19, toen Caligula nog pas zeven jaar oud was.

Tekende dit zijn leven al, het vervolg was niet minder dramatisch: zijn moeder en oudere broer Nero (niet te verwarren met de latere keizer) werden verbannen en stierven in ballingschap. Ook zijn broer Drusus werd gevangen en gedood. Zo bleef Caligula als enige jongen over in een gezin dat verder nog drie zusters telde, onder wie lievelingszuster Drusilla.

In het jaar van de moord op Nero (31) werd Caligula (afbeelding) naar het hof van Tiberius gehaald. Als een kameleon wist hij zich daar te handhaven en zijn wrok jegens Tiberius te verbergen, wat duidt op sluwheid en intelligentie. Het heeft er alle schijn van dat hij in een van intriges vergeven omgeving, die zijn familie halveerde, beheerst werd door achterdocht. Suetonius, de voornaamste biografische bron, zag na een veelbelovend begin vooral een keizer die zich te buiten ging aan sadistische wreedheden en hij verklaarde Caligula ten slotte gek.

Het is goed voorstelbaar waarom Camus juist Caligula koos voor zijn eerste toneelstuk. Caligula revolteerde niet alleen tegen de gevestigde orde van senatoren, hij zocht de grenzen van zijn macht op en tartte zo zijn omgeving. Camus bewonderde Suetonius’ kroniek en volgde die ook, zij het tot op zekere hoogte.

Hij gaf een eigen, twintigste-eeuwse invulling aan de keizer: Camus’ Caligula is niet slechts een redeloze dictator maar een keizer-kunstenaar die zich – met geweld, dat wel – keert tegen de alledaagse verlangens van zijn omgeving, waarin rust, reinheid en regelmaat als deugden gelden. Het toneelstuk begint met senatoren die op hun keizer wachten in een mengeling van angst en minachting. Van angst, omdat de grillen van de keizer worden gevreesd, van minachting omdat de keizer voor een lichtgewicht met kunstzinnige aspiraties wordt gehouden.

Als Caligula binnentreedt wordt de toon direct gezet: tegen zijn slaaf Helicon verklaart hij zijn afwezigheid met te zeggen de maan te hebben gezocht. De verbijsterde slaaf houdt zich op de vlakte, waarop Caligula: ‘Je denkt dat ik gek ben’, daaraan toevoegend: ‘ik ben niet gek en ik ben zelfs nooit zo redelijk geweest.’ En dan volgt het betoog dat hij meer wil dan er op deze wereld te vinden is. Allen die de wereld aanvaarden in berusting ontkennen haar absurditeit. Ze zijn schuldig omdat ze de enige onontkoombare waarheid (de dood) niet op waarde schatten.

Centraal in het toneelstuk staat de discussie tussen Caligula en Chaerea, de senator die een samenzwering tegen de keizer op touw zet om hem uit de weg te ruimen. Chaerea is de verpersoonlijking van de mens die een rustig en burgerlijk leven wil leiden, veilig en gezond, niet gehinderd door grilligheden en gewelddadigheden De ‘schadelijke’ Caligula, die de rust en orde verstoort, dient daarom uit de weg te worden geruimd. Caligula hoont daarop: ‘Jij bent een gezonde kerel. Jij verlangt niets buitengewoons! Jij wilt leven en gelukkig zijn. Niet meer of minder!’

Caligula neemt met het gewone leven geen genoegen.

Al lezend in Caligula dacht ik aan Willem Frederik Hermans (foto) die in zijn autobiografische verhaal ‘Het grote medelijden’ (het laatste verhaal van de bundel Een wonderkind of een total loss, 1967) een soortgelijk streven verwoordt nu in het sadistische universum alleen dood en vergetelheid heersen: ‘Ik eis meer dan er op deze wereld te vinden is’. Hermans wilde niet als ‘fantoom’ leven en ‘ongeopenbaard ten grave dalen’ in een wereld zonder zin of doel. In zijn omvangrijke oeuvre probeerde hij ‘als een tumor’ tot zijn lezer door te dringen met maar één boodschap: dat het leven en de wereld door chaos worden geregeerd. Hermans is zijn ‘scheppend nihilisme, agressief medelijden, totale misantropie’ altijd trouw gebleven, misschien moet je zeggen: nooit voorbijgekomen.

Camus wel. Hoewel hij Caligula, getuige ook zijn eindeloze geschaaf aan het toneelstuk, trouw is gebleven, zijn er in zijn latere werken aanzetten te vinden om het absurde te verbinden met humanisme. De roman De pest is te lezen als een poging het absurde (het geworpen zijn in de wereld, de ongerijmde dood en het onophoudelijk menselijke lijden) te aanvaarden en tegelijk het hoofd te bieden door menselijke solidariteit.

Die verbinding tussen absurditeit en solidariteit is ook terug te lezen in het essay De mens in opstand, waarin Camus allereerst de menselijke opstand tegen alle bepalende krachten in de wereld beschrijft in de literatuur en in de (politieke) werkelijkheid. Hij keert zich echter evenzeer tegen een seculiere ideologie als het communisme dat pretendeert het heil te brengen in een wereld die absurd is en blijft. Maar ook in De mens in opstand klinkt het verlangen door naar onderlinge verbondenheid en menselijke solidariteit in deze godvergeten wereld. Zo bezien staat Camus tussen zijn vroegere vriend Jean-Paul Sartre (met wie hij contrecoeur verbonden zal blijven) en de hem onbekende maar deels verwante Willem Frederik Hermans in.

Terwijl Sartre zijn existentialistische nihilisme trachtte te overwinnen door het communisme te omhelzen en de misdaden ervan goed te praten, bleef Hermans steken in zijn afschuw van mens en wereld. Die afwijzing was de mediterrane levensgenieter en Don Juan Albert Camus vreemd, maar even vreemd was hem de totalitaire ideologie die Sartre zo bekoorde. Camus was een humanist en zocht de broederschap juist omdat hij het ongerijmde van deze wereld onder ogen zag.