Cornelis Veenhof, de dominee die wind zaaide en storm oogstte

Veenhof 1De Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt (GKV) vormen een kerkgenootschap dat weinigen tot de verbeelding zal spreken. Tot mijn dertigste was dit kerkgenootschap mij ook nagenoeg onbekend. Pas toen ik een baan kreeg aan de Vrije Universiteit, leerde ik deze kerk echt kennen, eenvoudig omdat aan de VU vrijgemaakt gereformeerde historici werkten en de zogenoemde Vrijmaking een onderwerp van studie was. Ik raakte gaandeweg geïntrigeerd door dit genootschap, dat in de eerste decennia na haar ontstaan in 1944 alle trekken had van een sekte. Een van de gezichtsbepalende figuren was de predikant Cornelis Veenhof. Hij speelde een opmerkelijke rol: terwijl hij zich voor de Tweede Wereldoorlog ontpopte als een gedreven verkondiger van de gereformeerde leer raakte hij na de oorlog opgesloten in een ‘ware kerk’ en belandde na veel strijd uiteindelijk op de mestvaalt van de geschiedenis.

KlimaatHet is met dominee Veenhof merkwaardig gesteld. Hij werd in 2015 met een vuistdik, ruim 600 pagina’s tellend proefschrift bedacht. Ab van Langevelde schreef met In het klimaat van het absolute. C. Veenhof (1902-1983) Leven en werk een boeiende biografie over een man van wie je denkt: dit was geen sterk karakter, veeleer een in wezen zachtmoedig, meegaand karakter dat zichzelf overschreeuwde. Als Veenhof in een andere kerk (bijvoorbeeld de Nederlandse hervormde kerk) groot was geworden zou er nooit een boek, laat staan een proefschrift aan hem zijn gewijd. Integendeel, geen haan had dan naar Veenhof gekraaid. Hij zou hooguit, na pakweg veertig jaar preken en pastoraal werk, door een plaatselijke kerkbode zijn uitgeluid als brave dorpsdominee.

Met dominee Veenhof is het anders gegaan. Hij werd in 1902 in Doorn geboren als zoon van een bakker met een vrome inslag. Vader Jan Veenhof hing de neurotische en noodlottige gedachte aan dat ‘een mens bij iedere ademhaling zondigt’, met als gevolg dat hij sterk verlangde naar bekering. Die liet dan ook niet op zich wachten. Vader Veenhof sprak er nooit over, maar de ook al vrome oma Veenhof des te meer. Zij schreef onder verwijzing naar de Bijbel: ‘deze mijne zoon was dood en hij is levend geworden, hij was verloren en is gevonden.’

Willem 1Na haar overlijden woonde opa Veenhof tijdens Cornelis’ jeugd in bij het gezin. Er was geen ontkomen aan de in dit huis hoog opgetaste vroomheid. Cornelis Veenhof ontkwam daar dan ook niet aan. Hij behoorde, in gereformeerd jargon, meer tot de A- dan tot de B-richting. De A-richting staat voor de Afscheiding, een groep van orthodoxe gelovigen die zich in 1834 losmaakte van de gematigde Nederlandse hervormde kerk, die door Koning Willem I (foto) en andere notabelen was bedoeld als overkoepelende protestantse ‘staatskerk’. De Bijbelvaste christenen waren ‘bevindelijk’ en geloofden minstens zozeer met hun hart als met hun hoofd.

De zeker zo orthodoxe B-richting is onlosmakelijk verbonden met de naam van Abraham Kuyper (foto), de eens liberale theoloog uit Leiden die orthodox werd en die in 1886 een tweede uitbraak uit de hervormde kerk forceerde. KuyperDe A en B-richting mochten in 1892 dan wel samenkomen in de Gereformeerde Kerken in Nederland, de verschillen tussen de gevoelsmatige afstammelingen van de Afscheiding en de verstandelijke Kuyperianen zou altijd blijven bestaan. Cornelis Veenhof belichaamde als het ware beide richtingen in zijn persoon.

Hij leerde eerst voor onderwijzer en stond in de jaren twintig van de vorige eeuw enkele jaren voor de klas op een ‘school met den Bijbel’ in Bunchoten-Spakenburg voordat hij alsnog theologie ging studeren in Kampen, waar van een eenvoudige, al te eenvoudige ‘waarheid’ werd uitgegaan. De wankelmoedige Veenhof omhelsde die ‘een en ondeelbare waarheid’, die er kort gezegd op neerkwam dat Jezus van Nazareth naar de wereld was gezonden om de ‘zonden’ van de mensheid op zich te nemen en de mens zo te verzoenen met God. De Bijbel diende van kaft tot kaft te worden gelezen als Gods Woord. Iedere twijfel daaraan was taboe en werd als ketterij beschouwd.Prof. dr. K. Schilder

Er school een merkwaardige tweespalt in de gereformeerde kerken in het Interbellum en nog lang nadien. Enerzijds werd de mens een klein en zondig wezen geacht, levend van genade en geloof alleen, anderzijds schuwden vooral de theologen en dominees grote woorden niet. Met veel aplomb en stelligheid werden polemieken uitgevochten in een kerk waarin iemand als de Kamper theoloog Klaas Schilder (foto) de drukkende erfenis van grote voorman Abraham Kuyper trachtte te vernieuwen, terwijl H.H. Kuyper de erfenis van zijn vader vooral trachtte te conserveren.

De hardheid waarmee de polemieken gevoerd werden, lag de wezenlijk zachtmoedige en niet erg karaktervaste Cornelis Veenhof eigenlijk niet. De man die er een heel persoonlijk geloofsleven op nahield, begon zichzelf in de jaren dertig te overschreeuwen en ging te keer tegen ‘het subjectivisme’.

AbIn prachtige citaten laat biograaf Van Langevelde (foto) zien hoe Veenhof de geharnaste calvinistische leer in bizarre militaire termen verkondigde: ‘Halfheden zijn voorbij. Jezus Christus heeft ons bij die legerafdeling ingedeeld die in de heetste gevechten Hem moeten volgen.’ Hij beschouwde de ‘psychologische benadering van het geloof’ als een gevaar voor de ‘zakelijke discussie’ die de nodige nuchterheid en hardheid moest worden gevoerd.

Terzijde: je verstand staat erbij stil als je denkt aan het volstrekt a-historische denken van Veenhof en zijn kompanen. Als zij (zeg ik hier met een knipoog) al een ‘zonde’ begingen, dan was het wel een zonde tegen de geschiedenis. Immers, Jezus van Nazareth liep rond in de tijd van de Romeinse keizer Augustus om twintig eeuwen (!) na zijn dood door Veenhof (en niet alleen door hem…) te worden opgevoerd als ‘legeraanvoerder’ van gereformeerde legioenen, wiens ‘bevelen’ trouwhartig moesten worden opgevolgd in de strijd tegen de afvalligen en halfhartigen.

Ter BraakNatuurlijk, je kunt met Van Langevelde constateren dat deze gereformeerde scherpslijpers (naar de titel van zijn boek) ‘in het klimaat van het absolute’ leefden, als maar niet vergeten wordt dat niet iedereen vatbaar was voor ‘het absolute’. Zeker, communisten, fascisten en nationaalsocialisten waren dat ook, al was hun utopie dan gericht op de aarde en niet op de hemel. Maar in die tijd schreven ook de letterkundigen Menno ter Braak (foto) en E. du Perron. Zij relativeerden alle waarheidsaanspraken van religieuze en aardse ideologieën – ook destijds werd soms al met de grootst mogelijke verbazing geoordeeld over de stellige zekerheid waarmee mensen als Veenhof (en anderen) hun ‘waarheden’ verkondigden.

gezin VeenhofHet stellige gereformeerde geloof had in de oorlog een ambivalent gevolg. Veel gereformeerden zetten zich in het verloop van de oorlog in voor joden, door hen beschouwd als ‘Gods volk’ (al waren er ook gereformeerden die – zoals historicus en journalist Ad van Liempt heeft laten zien – zich ontpopten tot regelrechte jodenjagers). Het gezin Veenhof (foto), dat drie kinderen telde, liet van 1942 tot aan het eind van de oorlog een joods meisje onderduiken – voorwaar een bijzonder moedige daad als bedacht wordt dat de nazi’s degenen die onderduik boden zeer streng straften.

vrijmakingsvergaderingMaar zo hard als gereformeerden zich weerden tegen de Duitse bezetter, zo hard was ook hun strijd in de kerk. Die kerkstrijd, handelend over de ‘veronderstelde wedergeboorte’ van kinderen die gedoopt waren in de Gereformeerde Kerken, leidde in 1944 tot een kerkscheuring die de geschiedenis zou ingaan als de ‘Vrijmaking’. K. Schilder en de zijnen maakten zich op 11 augustus 1944 vrij van de Gereformeerde Kerken (foto), nadat hij zich niet wilde neerleggen bij een dwingend opgelegd besluit van de gereformeerde synode hoe de doopleer moest worden uitgelegd.

De broederstrijd ging hard tegen hard. De kerkscheuring, die zich na de bevrijding van Nederland doorzette, scheurde families uiteen, leidde tot een strijd om kerkelijk bezit en roept nog altijd vragen en verbazing op in niet-gereformeerd Nederland. De meest gestelde vraag over de ‘Vrijmaking’ luidt inmiddels: ‘hoe was het mogelijk dat een kerk in oorlogstijd scheurde terwijl de wereld in brand stond?’.

Kampen_Nieuwe-kerkDat is wel een begrijpelijke vraag, maar niet een die getuigt van kennis en begrip van gereformeerden. Hier werd weliswaar een strijd op twee fronten (tegen de bezetter en in de kerk) gevoerd maar wel een met dezelfde inzet en rechtlijnigheid. Terwijl gereformeerden destijds streden vanuit theologische overwegingen, kunnen de gereformeerden als groep beter vanuit de psychologie dan vanuit de theologie worden begrepen: gereformeerden waren in de oorlog (en eigenlijk gedurende de hele twintigste eeuw) ‘harde koppen’ bij wie het doel (een eenvormige gereformeerde leer verkondigen en bevorderen) de middelen heiligde. Het leidde tot  groepsdwang, gebrek aan gewetensvrijheid en zou heel wat gereformeerden op de bank van de psychiater brengen, eenvoudig omdat de voortdurende gevechtsmentaliteit voor velen op den duur niet vol te houden was.

VeenhofVeenhof (foto) was er een schoolvoorbeeld van. Hij overschreeuwde zichzelf voor de oorlog (toen hij predikant was in Harkstede en Haarlem) en kreeg knikkende knieën toen hij voor de keuze kwam te staan wel of niet mee te gaan met de Vrijmaking. Wat was het dat hem deed aarzelen? Vermoedelijk eerst en vooral loyaliteit aan de mensen met wie hij zich verbonden voelde, in het bijzonder met een van de twee representanten van de calvinistische wijsbegeerte, Dirk Vollenhoven (de ander, met wie Veenhof minder had, was Herman Dooyeweerd).

Vollenhoven.jpgVollenhoven (foto) was een filosofisch warhoofd vol onnavolgbare theorieën, die uiteindelijk het gelijk van het (neo) calvinisme moesten bevestigen (er lopen – in Nederland en daarbuiten – overigens nog steeds volgelingen rond die zweren bij zijn filosofie). Maar Vollenhoven was ook een pastorale man, iemand die een vriendschap kon onderhouden. Veenhof brak noodgedwongen met hem toen hij meeging met de Vrijmaking en dat viel hem zwaar, ook al had hij voor de oorlog zo onbezonnen opgeroepen tot ‘zakelijke discussies’ en tot het bewaren van de ‘zuivere leer’.

Klaas Schilder, de man om wie de Vrijmaking draaide, ergerde zich aan de halfhartigheid van Veenhof en wilde dat hij positie koos. Na lang aarzelen maakte Veenhof zich ‘vrij’, zoals dat heette. De buitenwereld merkte niet meteen iets van zijn innerlijke strijd, want hij liep na 1945 opnieuw in een te grote theologische broek rond. Veenhof (1)Met verve verdedigde hij naar buiten toe de Vrijmaking, maar de Theologische Hogeschool die in 1945 aan de Broederweg in Kampen werd gesticht was nog niet geopend of de nieuwbakken hoogleraar Veenhof meldde zich ziek: hij kon de kerkelijke spanningen niet aan en raakte overspannen.

Het zou niet bij die keer blijven. Keer op keer bleek dat Veenhof karakterologisch helemaal niet uit hard gereformeerd hout gesneden was. Hij polemiseerde wel, maar hij was geen polemist en dat maakt een wereld van verschil. Zijn vriend Klaas Schilder maalde er niet om als hij weer eens een dominee de grond in had geschreven en als een pennenstrijd leidde tot verbroken vriendschappen – de leer ging nu eenmaal voor mensen.

StalinEn zoals dat gaat: de epigonen waren dikwijls minstens even hard als het origineel. Dat origineel, Klaas Schilder, hield in 1951 een rede die in de verte doet denken aan een artikel van Jozef Stalin (foto).In 1930, kort na het begin van de bloedige collectivisatie van de landbouw in de Sovjetunie, schreef Stalin het (schijnheilige) artikel ‘Duizelig van het succes’, waarin hij de dwang aanklaagde waarmee die collectivisatie gepaard ging. Dat, terwijl het juist Stalin was die daartoe het besluit had genomen.

Schilder deed ruim twintig jaar later, met een heel andere tekst en in een heel andere context, iets soortgelijks. Na jaren van polemiseren en scherpslijpen waarschuwde hij in 1951 in een rede (‘Zelus en zeloten’) zijn kerkgenoten voor ongebreidelde en doldrieste polemieken. Die zouden de kerk alleen maar schaden. Klaas SchilderDe rede van Schilder (foto) was al even schijnheilig als die van Stalin, want de man had zelf vanaf de jaren dertig niet anders gedaan dan olie op het toch al hoog opflakkerende gereformeerde vuur te gooien.

Daarmee houden de overeenkomsten uiteraard op: Stalin was een massamoordenaar, Schilder een burger die keurig zijn belasting betaalde. En er was nog een verschil: Stalin hield zijn rede aan het begin van zijn loopbaan als dictator, Schilder, de onbetwiste voorman van de Vrijmaking, stierf daarentegen een half jaar na zijn rede.

kcvanspronsenToen, in 1952, begon de ellende voor Veenhof pas echt. Als gezegd: epigonen zijn dikwijls minstens zo hard als het origineel. Karel van Spronsen (1897-1979, foto) was zo iemand. Dat is te zeggen: deze gereformeerde uitgever polemiseerde niet openlijk, hij fungeerde veeleer als stokebrand die er bijvoorbeeld niet voor terugdeinsde predikanten die niet met de Vrijmaking waren meegegaan uit te horen over hun standpunt en dat dan door te brieven aan Klaas Schilder. Van Spronsen was uitgever en maakte er een halszaak van de erfenis van Schilder (diens rede uit 1951 ten spijt) rechtlijnig voort te zetten.

Het leidde tot conflicten in het door hem uitgegeven weekblad De Reformatie, waar intrigant Van Spronsen zijn eigen mannen plaatste – mannen die evenals hij een voorkeur hadden voor een ‘doorgaande reformatie’ (over een van hen, Jaap Kamphuis, schreef ik eerder dit artikel: https://wimberkelaar.wordpress.com/2015/01/29/het-religieuze-geweld-van-professor-kamphuis/). De halfhartige Veenhof was volstrekt niet opgewassen tegen deze jongere en vitale apologeten van de Vrijmaking.

J. KamphuisDe broederstrijd had als bizarre uitkomst dat er eind jaren vijftig twee kerkelijke weekbladen binnen de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt opereerden (naast De Reformatie ontstond Opbouw, het blad dat de spreekbuis van Veenhof en zijn medestanders zou worden). En toen moest de climax nog komen: Jaap Kamphuis (foto), tot dan toe predikant in Rotterdam-Delfshaven, werd in 1959 benoemd tot hoogleraar kerkgeschiedenis aan de Broederweg in Kampen.

Veenhof reageerde met de inmiddels van hem gekende halfhartigheid op de benoeming. Eerst schreef hij Kamphuis een brief waarin hij hem ontraadde de benoeming aan te nemen, vervolgens heette hij hem ‘broederlijk’ welkom, om ten slotte in het openbaar (in Opbouw) een artikel te (laten) plaatsen onder de titel ‘Vragen rondom de hoogleraarsbenoeming’. In het beste geval kun je dit zwalken uitleggen als een worsteling met Kamphuis’ benoeming, in het slechtste geval zou je kunnen denken: wat een karakterloze en bange man.

Kamper professoren.jpgIn elk geval irriteerde Veenhofs optreden Kamphuis (zelf op zijn manier hoe dan ook ‘quite a character’) mateloos. De strijd in de weekbladen en tussen de hoogleraren (foto) aan de Theologische Hogeschool in de jaren vijftig zou, samen met andere kerkelijke spanningen, in de jaren zestig de opmaat vormen voor een kerkscheuring in de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt. Zo’n dertigduizend leden werden ‘buiten verband’ gesteld en vormden de Nederlands Gereformeerde Kerken. Daartoe zou ook Veenhof toetreden.

veenhof (2)De kerkscheuring in 1967 viel samen met zijn pensionering als hoogleraar. In de laatste vijftien jaar van zijn leven (hij stierf op 7 februari 1983) zou Veenhof uitgroeien tot een soort paus van deze minikerk. Nu, ruim dertig jaar verder, wordt hij nog steeds op handen gedragen door zijn leerlingen, die in hem vooral de verzoenende, vrome man zoeken. Gemakshalve wordt daarbij dikwijls vergeten dat Veenhof zelf voor de Tweede Wereldoorlog met zijn herhaalde oproep tot militante strijd voor het gereformeerde geloof zelf de wind heeft gezaaid voor de storm die hij later oogstte en die hem op de mestvaalt van de geschiedenis heeft doen belanden.