De rebel die regent werd. Harry Mulisch en de geschiedenis

Harry Mulisch is, zoals mocht worden verwacht, na zijn dood in 2010 opgenomen in de canon van de literaire geschiedenis. Zijn huis aan de Leidsekade is inmiddels onderdeel van het Letterkundig Museum en heet Harry Mulisch-Harry Mulischhuis. Bezoekers kunnen zich laten fotograferen in de stoel waar de meester las. Wie in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw een tijdgenoot van Mulisch was zal zich de ogen hebben uitgewreven. Onder invloed van Adolf Hitler ontpopte Mulisch zich tot een geëngageerd deelnemer aan de geschiedenis. Vanaf de jaren tachtig werd hij van deelnemer beschouwer. Maar de invloed van Hitler bleef. 

Bevrijd van de bevrijding was Mulisch’ eerste artikel waarin hij onverbloemd zijn radicale kijk op de oorlogsgeschiedenis gaf. Het verscheen in april 1954, ter gelegenheid van de negende verjaardag van de bevrijding, in Nationale Snipperdag, een gezamenlijke uitgave van verscheidene literaire tijdschriften. Mulisch was op dat moment 26 jaar oud en een gevierd talent, dat twee jaar daarvoor zijn overrompelende romandebuut Archibald Strohalm had gepubliceerd.Harry Mulisch 2

Bevrijd van de bevrijding schreef hij precies een dag nadat de regering-Drees – op 3 februari 1954 – had besloten de bevrijding dat jaar niet te vieren. Mulisch had wel een vermoeden van de reden: vrijwel niemand zou zich ‘innerlijk’ van het fascisme hebben bevrijd. (De brave Drees moet hebben opgekeken van die stelling, aangenomen dat hij het artikel ook onder ogen heeft gehad.) En het fascisme, zo formuleerde Mulisch kort en bondig, dat was de ‘grootste smeerlapperij waartoe de mens in staat is. Het is de schuld en de dood’.

Dat was geen verklaring van een primitieve ‘anti-fascist’, waarvan het archetype in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw opdook en die met zijn lila hanekam en holle geschreeuw menig goedwillende burger de stuipen op het lijf joeg. Nee, Mulisch matigde zich zijn radicale oordeel aan ‘omdat ik scherp oplet en de fascist ieder uur van de dag in mijzelf dood’. Die ambivalentie heeft Mulisch nimmer verlaten waar het het fascisme betrof en in het bijzonder het nationaalsocialisme. De dood en de schuld, jazeker. Maar eveneens grenzeloze fascinatie. Later verklaarde Mulisch die zelf met zijn klassiek geworden uitdrukking ‘Ik ben de Tweede Wereldoorlog’. Zijn vader, Kurt Viktor Kurt (‘KVK’) Mulisch collaboreerde met de nazi’s met zijn werk voor de Lippmann Rosenthal-bank. Die bank was door de nazi’s belast met de roof van Joodse tegoeden van mensen die op transport werden gesteld. Tegelijkertijd redde KVK in elk geval de jodin Alice Schwarz, Mulisch’ moeder.

Die ambivalentie in zijn persoonlijk leven heeft Mulisch betrekkelijk vrij tegenover de oorlog doen staan, al was hij er tegelijkertijd diep van doordrongen wie ‘goed’ en wie ‘fout’ was in de oorlog. Het weerhield hem niet van de gedurfde roman Het Stenen Bruidsbed over het geallieerde bombardement op Dresden, die de stad in de nacht van 13 op 14 februari 1945 totaal verwoestte. Mulisch’ vergelijking tussen de geallieerde vernietiging van Dresden en het optreden van Hitler was een vroege ontmythologisering van goed en fout. Hij laat hoofdpersoon Norman Corinth, die terugkeert naar het Dresden dat hij in de oorlog heeft gebombardeerd, zeggen: “Wij gooiden Dresden kapot omdat het Dresden was, zoals de joden geslacht werden om het de joden waren. Verder geen boodschap. Hekatomben aan het niets, brandend in een eeuwige dode ruimte buiten de geschiedenis’.dresden

Antihistorie

Toch mag  hier niet uit worden afgeleid dat Mulisch eenzelfde nihilistische boodschap verkondigde als Willem Frederik Hermans een jaar eerder deed in De donkere kamer van Damocles. Hermans gebruikte de oorlog om aan te tonen dat wereld en waarheid onkenbaar zijn. Mulisch toonde zich daarentegen een vooruitgangsdenker. ‘Dresden’ en het nazisme vertegenwoordigen weliswaar de ‘antihistorie’ waarin geen gedachte, geen bedoeling en geen gevolg meer telde. Maar daar tegenover stelde Mulisch de geschiedenis van de geest, van de vooruitgang: daartoe behoren naar zijn opvatting de verovering van Perzië door Alexander de Grote, Caesars trek over de Rubicon en het ‘noodzakelijke’ bombardement op de Duitse oorlogsindustrie.

Aan het contrast tussen de ‘historie’ en de antihistorie’, dat Mulisch in Het Stenen Bruidsbed even kunstig als gekunsteld construeerde, heeft hij zijn leven lang vastgehouden. Het leidde tot een opmerkelijk blinde vlek voor de misdaden van het communisme. Mulisch dacht betrekkelijk eenvoudig over het communisme: dat zag hij als de overwinnaar van het nationaalsocialisme, in zijn ogen het ultieme kwaad. Het communisme zou aan de zijde van de geschiedenis staan en naar Mulisch’ overtuiging de vooruitgang bevorderen. Dat Hitler en Stalin in 1939 een pact sloten, Polen van de kaart veegden en de intellectuele en militaire elite vermoordden, daaraan heeft Mulisch nooit veel woorden vuil gemaakt. En hij ging achteloos voorbij aan het feit dat Stalin en zijn opvolgers na de Tweede Wereldoorlog Oost-Europa bruut onderdrukten en iedere vrijheidsdrang (de DDR, 1953; Hongarije, 1956; Tsjechoslowakije 1968) met geweld smoorden.

Mulisch werd slechts geraakt door de nationaalsocialistische misdaden voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1961 woonde hij als verslaggever het proces bij tegen oorlogsmisdadiger Adolf Eichmann. Het was een afschrikwekkende, negatieve openbaring. De omvang en de verschrikking van de massamoord waren bekend, het was de alledaagsheid van organisator Eichmann die hem ontstelde. Anders dan Hitler was Eichmann niet te kwalificeren als het vleesgeworden, absolute kwaad. Volgens Mulisch was Eichmann geen slecht mens, maar iemand zonder overtuigingen, die handelde op bevelen van anderen. Juist daarin school het gevaar. Later onderzoek heeft uitgewezen dat Mulisch’ oordeel over Eichmann onjuist was. De Duitse filosofe Bettina Stangneth heeft in haar standaardwerk Eichmann vor Jerusalem (2011) aangetoond dat Eichmann een overtuigde antisemiet was en daarom welbewust medeplichtig wilde zijn aan de uitroeiing van de Europese Joden. Eichmann was veel kwaadaardiger dan Mulisch dacht. De schrijver was (evenals filosofe Hannah Arendt) slachtoffer van Eichmanns geslepen verdediging tijdens het proces in Jeruzalem. adolf-eichmann

Provo aller provo’s

Hoe dan ook was Mulisch zo van slag van het proces dat hij tussen 1962 en 1966 wel veel schreef maar niets publiceerde. Hij ondervond aan den lijve dat ‘politiek alleen interessant is als je er slachtoffer van kunt worden’. Het citaat komt van Mulisch zelf, alleen debiteerde hij het al jaren voor het Eichmann-proces, in een groepsgesprek over politiek met Het Vrije Volk (31 december 1958).

In de periode ’62-’66 was Mulisch zelf even ‘slachtoffer’ van het nazisme. De ‘anti-geschiedenis’ hield hem zo in de greep dat hij er een roman over trachtte te schrijven. De toekomst van gisteren, zoals de werktitel luidde, was ingewikkeld en ambitieus van opzet. Het uitgangspunt: Hitler had de oorlog gewonnen. Mulisch, altijd gek op paradoxen, bedacht nog iets anders. Hoofdpersoon Otto Textor zou een roman schrijven die uitging van de ‘fantasie’ dat het Derde Rijk de oorlog had verloren. Een verhaal in een verhaal dus. In zijn oorspronkelijke vorm, als klassiek roman heeft Mulisch De toekomst van gisteren niet voltooid.

Het boek verscheen tien jaar later als ‘protocol van een schrijverij’ (zoals de ondertitel luidde). Mulisch gaf hierin verscheidene redenen waarom het mis ging met de roman. De opzet was te ingewikkeld: het zou een roman over een roman worden. Bovendien zou over het Derde Rijk geen roman te schrijven zijn. Het Derde Rijk was immers de Dood, de tegengeschiedenis, zo had Mulisch al in Het Stenen Bruidsbed geschreven.Toekomst van gisteren

Engagement

Was de anti-geschiedenis de aanstichter van Mulisch’ artistieke impassie, zijn eigen tijd (de ‘revolutionaire’ jaren zestig) bevrijdde hem uit zijn improductiviteit. Mulisch is een oneigenlijk kind van de jaren zestig. Hij was bijna een generatie ouder dan provo’s als Roel van Duyn en Rob Stolk.  Hij geen beginnend student maar al een gevestigd schrijver, die bovendien de oorlog bewust had meegemaakt. Mulisch werd de provo’s aller provo’s – al volgde hij de acties van de studenten slechts als ‘gemotoriseerd relletjesvoyeur’ (zoals zijn aartsvijand Gerard Kornelis van het Reve hem betitelde). Voor Mulisch waren de jaren zestig meer dan inspraak en democratisering, ze waren een bevrijding van de oorlog.

Na jarenlang (publiek) te hebben gezwegen, publiceerde hij in 1966 Bericht aan de rattenkoning, geschreven ‘in een drie weken durende woede- en lachaanval’. Hoewel dit boek slechts de ‘revolutionaire’ gebeurtenissen in Amsterdam tot onderwerp leek te hebben, ging het Mulisch ook nu weer om de ‘grote politiek’. ‘Het politieke probleem in de wereld is doodsimpel’, verkondigde Mulisch met het hem eigen zelfvertrouwen. De tegenstelling in de wereld is die tussen rijk en arm’. Hij koos radicaal partij: tegen de ‘regenten’, voor de ‘kastenstrijd’. harry_mulisch 3Hij streed met zijn eigen wapen, de pen. Hoeveel bekende Nederlanders (van Loe de Jong tot Jan Wolkers) er ook figureren in Bericht aan de rattenkoning, het werkelijke onderwerp van het boek is Mulisch’ eigen engagement. De roman moest deel van de gebeurtenissen zijn, zoals Mulisch in het voorbericht liet weten. Het was zijn eerste pamflettistische uiting van een engagement, dat zijn schrijverschap natuurlijk al langer kenmerkte. Al in Het Stenen Bruidsbed had hij stelling genomen. Niet alleen tegen de anti-geschiedenis, ook in de Koude Oorlog. Mulisch schreef met nauw verholen sympathie over het ‘andere’ Duitsland, de DDR – het ‘reëel bestaande socialisme’ stond naar zijn oordeel immers aan de zijde van de ‘vooruitgang’.

Negen jaar later volgde een warm pleidooi voor zijn leeftijdgenoot Fidel Castro (Het woord bij de daad, 1968). Dat ook op Cuba niet alles pais en vree was bleek al snel. Maar Mulisch wist van geen wijken: de Cubaanse problemen waren (net als de hele Koude Oorlog) de schuld van de Amerikanen. Dat alles conform zijn adagium dat het politieke probleem in de wereld ‘doodsimpel’ is.fidel castro

Zijn engagement wordt Mulisch dikwijls nagedragen. Niet zelden is het verwijt dat Mulisch achter de waan van de dag is aangelopen en kritiekloos alles goedpraatte wat links en ‘progressief’ was. Maar het was geen waan van de dag, het was zijn kijk op de Tweede Wereldoorlog die van hem een zwart-wit denker maakte in de ‘progressieve’ jaren zestig en zeventig. Alles werd bezien tegen de achtergrond van Hitler, de vleesgeworden ‘tegengeschiedenis’. Castro bevrijdde hem (tijdelijk) van Hitler.

Kritiek

Koortsachtig snelde Mulisch in de jaren zestig van evenement naar evenement, steeds in de hoop Hitler te begraven. Hij ging van het Lieverdje naar Cuba en vertrok van daaruit naar Parijs, dat in mei ’68 een zoveelste revolutie leek te beleven. Daar zag Mulisch Sartre, zijn grote contemporaine voorbeeld. Sartre was hem al voorgegaan naar Cuba, waar hij naast Fidel Castro ook Che Guevara ontmoette (foto).Sartre Che In zijn werk spreekt Mulisch herhaaldelijk met bewondering over de filosoof. In navolging van Sartre zei Mulisch eind jaren zestig zelfs (tijdelijk) de roman vaarwel. ‘In de oorlog schrijf je geen romans. En we leven nu in dezelfde tijd als tijdens de Tweede Wereldoorlog, al vechten ze hier niet in de straat’, zei hij in 1968 in een interview met de Volkskrant. Hij wilde met zijn boeken nog slechts ‘informatie verstrekken’. Met tranen in de ogen hoorde en zag Mulisch hoe Sartre in de Sorbonne een toespraak hield tegen beleefd maar onverschillig luisterende studenten – en besefte dat ook provo en de studentenrevolte al geschiedenis waren nog voor zij tot volle wasdom waren gekomen. De roes was omgeslagen in een kater.

De toekomst van gisteren (1972), waarin dit alles is beschreven, is een somber boek. De hoop van de jaren zestig was vervlogen. Het derde hoofdstuk is een ‘ontwerp voor een Duitse tegengeschiedenis: 9-1933’. Waarbij het jaar 9 staat voor de slag in het Teutoburgerwoud (waar de voormalige Romeinse legionair Hermann het keizerlijke leger van Augustus versloeg) en 1933 natuurlijk voor Hitlers Machtsübernahme. De Duitse geschiedenis was er volgens Mulisch een van reactie, van zwarte romantiek en van doodsverlangen, culminerend in het Derde Rijk.

Tussen Hermann en Hitler

Historici hebben nooit de moeite genomen om op Mulisch’ tegengeschiedenis te reageren, vermoedelijk omdat zij de dilettant op hun vakgebied geen kritiek waardig achtten. Gunstige uitzondering was de Groningse oud-historicus M.A. Wes, die altijd al over de schutting van zijn vak keek. Hij publiceerde in 1979 zijn opstel ‘Tussen Hermann en Hitler’ (opgenomen in de bundel Verslagen verleden), waarin hij liet zien dat Mulisch’ kritiek op de Duitse geschiedenis eenzijdig en weinig verhelderend was: ‘Met de schrijfmachine als mitrailleur schiet de fel bewogen auteur zijn knetterende tirade af op wat hij omschrijft als het a-historische Duitse verleden. Boosaardige Duitse poëten en professoren hebben een banaal verleden omgetoverd tot één leugenachtige legende, die Mulisch samenvat onder het trefwoord “de stamboom van Nacht und Nebel”: Mulisch werpt zich op als de tovenaar die zijn lantaarn laat schijnen over het kwaadaardige ontwerp van dat Duitse verleden. Allemaal mooi en goed. Geschiedenis als ontmythologisering. Het vervelende is alleen dat Mulisch inderdaad zijn licht laat schijnen in nacht en nevel: wat we te zien krijgen is dus voornamelijk nacht en nevel. Dat werkt weinig verhelderend’. Aldus M.A. Wes (foto).M.A. Wes

Mulisch heeft nooit op de kritiek gereageerd, laat staan dat hij terugkwam op zijn eenzijdige kijk op de Duitse geschiedenis. Dat is Mulisch ten voeten uit. Ook van zijn bewieroking van Fidel Castro heeft hij nooit afstand genomen. Kritiek op die bewieroking raakte hem wel, zoals een column van Stephan Sanders in de Volkskrant in 1992 bewees. Mulisch dreigde ‘zijn’ uitgeverij De Bezige Bij te verlaten als Sanders niet elders onderdak vond. Maar zo’n vaart liep het niet. De rel werd al snel een relletje en alles bleef  bij het oude – en Mulisch bij zijn oude standpunt over Cuba.

In De toekomst van gisteren schreef hij geen gedachten meer te willen wijden aan de Duitse geschiedenis: ‘Ik sluit het nu af. Ik zet er een punt achter. Een streep eronder. Basta. Zo is het mooi geweest’. Maar Mulisch zou Mulisch niet zijn als hij zijn woord niet had gebroken. Mulisch is ‘onveranderlijk veranderlijk’, om de titel aan te halen van het proefschrift over Mulisch’ engagement in de jaren zestig en zeventig dat Jos Buurlage in 1999 schreef. De Duitse geschiedenis dook steeds weer op in zijn werk – en dan in het bijzonder de Oostenrijker die zo’n lange schaduw over Duitsland zou werpen. In De ontdekking van de hemel (1992) filosofeert hij over het succes van Hitler en betoogt dat zijn geheim (en dat van andere succesvolle leiders) schuilt in het lichaam, meer dan in de geest.

In dat spoor gaat hij verder in wat misschien niet toevallig zijn laatste roman is, Siegfried. Een zwarte idylle (2001). SiegfriedDaarin staat niet de verzonnen zoon van Hitler maar de dictator zelf centraal. Nu gaat het niet meer over het lichaam maar over de geest van Hitler. En die is nietszeggend, aldus Mulisch. Juist omdat hij een lege geest heeft, kon iedereen zijn verlangens en hartstochten op hem projecteren, aldus Mulisch – misschien zonder het te weten – in een late nagalm van een betoog dat J.P. Stern in 1975 hield in Hitler. The Führer and the People. Het is zeer de vraag of Mulisch en Stern gelijk hadden. Het eerste deel van de meest recente grote biografie tot nog toe (geschreven door Volker Ullrich) laat zien dat de mens Hitler veel meer voorstelde dan Mulisch en Stern dachten.

Pontificaal

Met De ontdekking van de hemel en Siegfried zijn maar twee van de vele romans genoemd die Mulisch na zijn pontificaal verkondigde ‘afscheid van de roman’ publiceerde. Ook in dit opzicht was hij onveranderlijk veranderlijk. Toch veranderde er vanaf de jaren tachtig wel degelijk iets: Mulisch nam vanaf die tijd niet langer geëngageerd deel aan de wereld, nee, hij beschouwde die. Anders dan zijn held Sartre, die zijn pak verruilde voor een slobberig vest zonder stropdas, was en bleef Mulisch een heer van stand. En er is nog een verschil: Sartre bleef altijd in tegenstellingen denken, Mulisch – altijd al ‘holistisch’ geïnspireerd – begon steeds meer in termen van eenheid te denken. Zijn fascinatie leidde zelfs tot een Huizinga-lezing over ‘Het Ene’, die hij op 7 december 1984 in de Pieterskerk in Leiden uitsprak.Het ene

Hij keerde zich daarin tegen het historisch scepticisme. In navolging van Huizinga erkende hij weliswaar dat geschiedkundige verschijnselen eenmalig zijn en niet eenvoudig in wetten kunnen worden gevangen. Maar hij stelde tegelijkertijd dat historici dienden te redeneren vanuit de gedachte dat alles een oorsprong en samenhang heeft. Historici zouden door de veelheid van de historische verschijnselen niet van de kook moeten raken, maar dienden hun gegevens te interpreteren in het licht van ‘Het Ene’. Boze tongen beweerden dat Mulisch’ holistische geschiedbeschouwing die van de arrivé was. Dat is niet helemaal waar, zijn werk bevatte altijd al aanzetten tot ‘Het Ene’. Maar een kern van waarheid bevatte de kritiek wel. Mulisch keerde zich niet langer tegen de ‘regenten’ maar liet zich door hen (de koningin, de regering) fêteren. En ging zelfs naar het Sint Pieter Plein in Rome in de hoop een handje te krijgen van toenmalig paus Johannes Paulus II, een hoop die in vervulling ging.

Nu was de keuze ook niet eenvoudig. Hij had consequent radicaal kunnen blijven, maar dan was hij geëindigd als Sartre, die op het eind van zijn leven een speelbal werd van jongere generaties. Mulisch koos, toen de bedreiging en bedwelming van de geschiedenis waren uitgewerkt, voor de positie van gelauwerd schrijver en werd een bedachtzaam beschouwer. Ingetogen geëngageerd, zo kan Mulisch’ opstelling gedurende de laatste jaren het beste worden getypeerd. De oorlog in Irak in het begin van de jaren negentig en de daaropvolgende bombardementen die het Saddam Hoessein-regime op Israël uitvoerde, versterkten zijn sympathie voor het land. En zonder zich verder ooit met hem te engageren, koesterde hij sympathie voor Pim Fortuyn, een gevoelige dandy als hijzelf. Uit zijn laatste gesprek met Jan Blokker en Henk Hofland uit 2007 spreekt wantrouwen tegen moslims, die hij – als vurige godgelovigen – ‘gevaarlijk’ noemde. Maar hij schreeuwde noch zijn sympathie voor Fortuyn noch zijn wantrouwen jegens de islam van de daken. Het was het engagement van een ‘wijze’, die zijn radicalisme uit de jaren zestig en zeventig achter zich had gelaten. In beide gevallen, als radicaal en als ‘wijze’, was Mulisch hoe dan ook onontkoombaar aanwezig in de Nederlandse letterkundige geschiedenis in de tweede helft van de twintigste eeuw.