Hollywood en “Holocaust”: de reacties in de Verenigde Staten en de Bondsrepubliek Duitsland op een Amerikaanse televisieserie 

Dezer dagen greep ik eens terug naar mijn doctoraalscriptie waarop ik in 1988 afstudeerde in de contemporaine geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Hoe zou die scriptie 37 jaar (!) later bevallen? Zou die lijden onder kinderziektes, een net afgestudeerd historicus waarschijnlijk eigen? Aan het onderwerp zou het in elk geval niet liggen, dat acht ik nog steeds van belang. De titel van de scriptie die ik bij prof. H.W. von der Dunk in de brievenbus van zijn huisadres aan de Nicolailaan in Bilthoven deponeerde luidde: Een onverwerkt verleden? Amerikaanse en West-Duitse reacties op de televisieserie Holocaust (1978). Met recht een onderwerp uit de contemporaine geschiedenis, nu de film slechts tien jaar daarvoor was verschenen. Ik schreef – internet bestond toen nog niet – 3 Amerikaanse en 16 West-Duitse kranten aan met de vraag of ze me materiaal konden sturen. De medewerking was overweldigend, ik kon putten uit een grote hoeveelheid persverslagen en bestudeerde via de Utrechtse universiteitsbibliotheek boeken en wetenschappelijke tijdschriften waarin de reacties hun weerslag hadden gevonden. Want reacties regende het: de film had een gevoelige snaar geraakt in de Bondsrepubliek.

Eerst een herinnering. Toen ik in 1987 tegenover Von der Dunk (foto) in zijn kamer in Centrumgebouw Noord in de Uithof (tegenwoordig lelijk en modieus Utrecht Science Park geheten) stond en hem voorstelde een doctoraalscriptie te willen schrijven over de reacties op de televisieserie Holocaust knikte hij instemmend en zei: ‘Ik ga ervan uit dat u het onderzoek zelfstandig verricht en zie de scriptie tegemoet. Mocht u tussentijds tegen problemen aanlopen, dan hoor ik het wel’. Enigszins geïntimideerd verliet ik de kamer. Ik werkte gestaag aan de scriptie maar verkeerde toch enigszins in onzekerheid hoe het finale oordeel van de professor zou zijn, die je nog met u en je achternaam aansprak. Tot mijn opluchting en ook wel trots beoordeelde hij de scriptie met een 9. Hij schreef in de kantlijn: ‘In weerwil van enkele puntjes waar ik wat kritiek heb een voortreffelijke, goed geschreven, uitstekend gedocumenteerde en genuanceerde scriptie!’ Stemde dat oordeel al dankbaar en verheugend, ik glom enkele jaren later van trots toen hij in zijn boek Voorbij de verboden drempel. De Shoah in ons geschiedbeeld (1990) in een beschouwing over de televisieserie verwees naar mijn ongepubliceerde doctoraalscriptie. (Later zou ik hem, onder meer vanwege de postume uitgave van de autobiografie van een van zijn leermeesters, Pieter Geyl, nader leren kennen maar destijds bestond er nog afstand tussen student en hoogleraar).

Intussen had Von der Dunk eens betoogd dat de Tweede Wereldoorlog tot circa 1960 in de herinnering bleef als een oorlog over strategie en krijgshandelingen en pas na 1960 – om preciezer te zijn: na het proces tegen Adolf Eichmann in Jeruzalem – vooral een oorlog werd waarbij eerst en vooral aan de massamoord op de joden werd gedacht. Daar zit een kern van waarheid in als niet vergeten wordt dat al in de jaren vijftig een Amerikaans toneelstuk over Anne Frank veel publiek trok en in Nederland in diezelfde jaren vijftig de Haagse burgemeester Frans Schokking (foto) moest aftreden omdat hij als burgemeester van Hazerswoude de Joodse familie Pinto tijdens de oorlog had laten afvoeren (vader, moeder en dochter werden vermoord in Auschwitz).

Ook in Duitsland waren de oorlog en de Holocaust in de jaren vijftig niet helemaal afwezig, zoals een onderzoek van professor Norbert Frei (universiteit van Bochum) en een aantal van zijn studenten in 2001 liet zien. Eind jaren vijftig werd de zogenoemde Ludwigsburger Zentralstelle opgericht met als doel nazimisdadigers te vervolgen. Maar feit blijft dat zowel in Nederland als in Duitsland de Holocaust eerst vanaf de jaren zestig dominant werd in de publieke herinnering. De steeds terugkerende discussie over de verjaringstermijn voor het opsporen en berechten van oorlogsmisdadigers in de Bondsrepubliek bewees wel dat het schuldbewustzijn en verantwoordelijkheidsgevoel voor de misdaden sluimerend aanwezig bleef. Ook het Auschwitzproces in de jaren zestig liet zien dat de West-Duitse justitie het er niet bij wilde laten zitten.

Maar hoe zat het met het grote publiek in Duitsland. Werd dat bereikt? In elk geval vonden goed geschreven studies over Hitler en de nazi’s hun weg naar het publiek, zoals de befaamde Hitler-biografie van Joachim Fest (1973) bewees. Maar Fest tekende Hitler vooral als fenomeen, wat nog eens versterkt werd door zijn met Christian Herrendörffer geregisseerde film Hitler. Eine Karriere (1977), waarin de verbluffende opkomst en ondergang van de aanvankelijke maatschappelijke mislukkeling Hitler in beeld werd gebracht. Er werd zelfs gesproken van een ‘Hitlerwelle’ omdat in de jaren zeventig in Duitsland en elders nogal wat biografische studies over Hitler verschenen, onder meer van Werner Maser en Sebastian Haffner.

Maar de Holocaust was ver weg, althans bij het grote publiek. Uitstekende academische studies verschenen er volop in de Bondsrepubliek, zoals de tweedelige studie Anatomie des SS-Staates (1967) en Judenpolitik im Dritten Reich (1972) van Uwe Dietrich Adam maar het grote publiek werd er niet mee bereikt. En toen was er ineens de Amerikaanse speelfilm Holocaust. De idee om van de massamoord op de Europese Joden een televisieserie te maken dateert van mei 1976 en is in algemeen toegeschreven aan Irwin Segelstein, toenmalig programmadirecteur van de op twee na grootste televisiemaatschappij in de VS, de National Broadcasting Company (NBC). Hij legde zijn plannen voor aan Robert Berger en Herbert Brodkin, de toekomstige producenten van Holocaust. Zij herinnerden zich de naam van schrijver Gerard Green (foto), eigenlijk Gerald Greenberg geheten en van Joodse komaf. Hij was al vanaf 1950 als schrijver betrokken bij NBC en had een indrukwekkende hoeveelheid romans en televisiescenario’s op zijn naam.

Het was niet louter om ideële redenen dat NBC deze serie wilde maken. De grote concurrent ABC had in 1977 een groot kijkcijfersucces behaald met Roots, een serie over slavernij. Greens scenario legde aanvankelijk veel nadruk op de lotgevallen van een Joodse familie, Weiss genaamd. Maar toen het scenario verfilmd werd – van 18 juli tot 19 november 1977 – werd dat ingrijpend gewijzigd: tegenover de familie Weiss werd de Duitse familie Helms gezet en bovendien de Duitse jurist Erik Dorf toegevoegd, beschreven als een nauwe medewerker van de chef van het Sicherheitshauptamt Reinhard Heydrich (foto). De roman die Green na het scenario schreef volgde het scenario nauwgezet.

De roman Holocaust is een even geraffineerde, zij het meer uitgesponnen vertelling van het scenario: het poogde met de fictieve Joodse familie Weiss het lot van de joden in het Derde Rijk in zijn geheel te beschrijven: hun loyaliteit aan Duitsland, waarvoor opa nog in de Eerste Wereldoorlog had gevochten, de onberispelijke arts Jozef Weiss, niet opgewassen tegen het kwaad dat hem bedreigde, de kunstzinnige zoon Karl, gevoelig en ook al kwetsbaar en getrouwd met Inga, een assertieve telg uit een nazifamilie, de opstandige zoon Rudi en de onschuldige jongste dochter Anna. Jozef Weiss werd na de Kristallnacht over de grens van Polen gezet en belandde in het Getto van Warschau om daar willens nillens alsnog in het verzet te gaan. Zoon Karl kwam om in het concentratiekamp, alle pogingen van zijn ‘arische’ vrouw ten spijt hem te redden, waarbij ze zelfs gechanteerd werd door een (aloude bekende) nazi, die zei brieven aan haar man door te geven als zij met hem naar bed zou gaan. Tweede zoon Rudi, vanuit wiens perspectief de roman Holocaust deels is verteld, sloot zich aan bij een partizanengroep en nam deel aan het gewapend verzet. Dochter Anna werd al voor de Holocaust vermoord, want slachtoffer van het beruchte euthanasieprogramma na verkracht te zijn op straat en als Jodin te zijn ‘herkend’.

Via overlevende Rudi Weiss, na de oorlog naar Israël geëmigreerd, vertelde Green het verhaal van de joodse slachtoffers. Via een dagboek van jurist Erik Dorf kwam het verhaal van de daders tot de lezer (en de kijkers van de televisieserie). Hij raakte direct betrokken bij de organisatie van de massamoord, was ooggetuige van het optreden van de beruchte Einsatzgruppen en aanwezig in de concentratiekampen. Omwille van de dramatisering verknoopte Green de twee families bovendien met elkaar. Het is alles op het randje van kitsch, om niet te zeggen: erover nu Green in zijn boek de hele geschiedenis van de Holocaust trachtte te vertellen. Hij schuwde daarbij controverse niet. Zo liet hij via verzetsman Rudi Weiss kritiek doorklinken op veronderstelde passiviteit van de Joden in de jaren dertig: ‘Moet je ze zien zitten, dat stelletje idiote Joden. Maken zich zorgen over geschiedenis, moeilijke woorden, lessen en boeken, terwijl om hen heen hun hele wereld in rook opgaat’. Wel liet hij Weiss vervolgens zeggen: ‘Misschien dat ik ook hierin een te hard oordeel velde over het volk waartoe ik zelf behoorde. Hadden we ooit iets anders kunnen doen dan leren, ons met onze eigen zaakjes bemoeien, compromissen sluiten en bidden en hopen op betere tijden?’

Zo trachtte Green twee kanten van Joden in het Derde Rijk te belichten: passiviteit en verzet. Al deze elementen zijn te vinden in de film, verdicht weliswaar tot bijna acht uur televisie maar in de kern niet anders. Door alles te tonen – in kleur, met goed uitziende acteurs en met hier en daar gelikte dialogen – ademde Holocaust de geest van Hollywood. Maar daarmee kan de televisieserie niet al te eenvoudig worden afgedaan. Alleen al de cast van de film is indrukwekkend te noemen en ook het spel, hoewel typisch Hollywood, pakt de kijker. Onder regie van Marvin Chomsky (foto), die ook (een deel van) Roots regisseerde, speelden onder meer Meryl Streep, Michael Moriarty en James Woods in de serie, die een opmerkelijk aantal acteurs van Joodse afkomst telde. De serie schroomde zelfs de ergste scenes (in de kampen) niet, vermoedelijk vanuit de roeping en het idealisme het Amerikaanse publiek te confronteren met de tot 1941 onvoorstelbare monstrueuze misdaad die zich in enkele jaren voltrok.

Als het roeping en idealisme was, dan kunnen scenarioschrijver Green, regisseur Chomsky en de acteurs terugkijken op een geslaagd project, want de televisieserie – tussen 16 en 20 april 1978 uitgezonden door NBC –  trok veel kijkers. Er was ook niets aan het toeval overgelaten: scholen werden overspoeld met door NBC vervaardigde ‘Holocaust-guides’, die als lesmateriaal dienden. Bovendien werden vooraanstaande figuren uit het maatschappelijk leven uitgenodigd om voorvertoningen van de serie bij te wonen. Maar als dat alles bedoeld was om kritiek te voorkomen, dan slaagden de makers daarin niet. John J. O’ Connor (foto), televisiecriticus van de New York Times, liet er na het zien van de voorvertoning geen spaan van heel. Volgens hem verdroeg de moord op de Joden zich niet met een dramatische vormgeving via een televisieserie – iets dat de befaamde regisseur Claude Lanzmann, maker van de documentaire Shoah, hem later zou nazeggen. Bovendien, aldus O’ Connor, eindigde de serie met overlevende Rudi Weiss in Israël en dat suggereerde een verband tussen een nog niet bestaand land (want pas opgericht in 1948) en de Holocaust. Hij meende dat Joodse en niet-Joodse religieuzen zich voor het karretje van NBC hadden laten spannen door reclame te maken voor de serie.

Ook Holocaust-overlevende Elie Wiesel (foto) toonde zich kritisch, kritischer zelfs nog dan O’ Connor. Terwijl deze de intenties van de makers nog hoog achtte, speelden zij volgens Wiesel met hun ‘docudrama’ onwillekeurig revisionistische geleerden die Auschwitz ontkenden in de kaart: ‘Holocaust, a work of semi-faction and semi-fiction. Is’t that what so many deranged scholars have been claiming recently all over the world?’. Hij doelde op abjecte figuren als Robert Faurisson, David Irving en Ernst Zündel, die vanaf de jaren zeventig met veel publiciteit omgeven campagnes waren gestart om de Holocaust te ontkennen. Wat Wiesel extra aan de serie irriteerde was dat de makers alles in beeld probeerden te brengen: de Reichskristallnacht, het getto van Warschau, Buchenwald, Theresienstadt, Sobibor en Auschwitz – de makers lieten het de familie Weiss ondergaan en de kijkers beleefden het met hen. Conclusie van Wiesel: Holocaust leidde slechts tot trivialisering. Roman- en scriptschrijver Gerard Green reageerde fel op de kritiek en suggereerde weinig fijngevoelig dat Wiesel de afzet van zijn eigen werk door de komst van de televisieserie zag teruglopen.

De kritiek van ‘O Connor en Wiesel deed niets af aan de belangstelling van het Amerikaanse publiek voor de serie. Integendeel, de controverse droeg bij aan de hoge kijkcijfers tussen 16 en 20 april 1978. 120 miljoen Amerikanen stemden op NBC af, slechts tien miljoen minder kijkers dan Roots trok. Na de vertoning van de serie regende het ingezonden brieven in de New York Times, waarbij de meeste briefschrijvers partij trokken voor Green. Immers, zo luidde de redenering, Holocaust bereikte een publiek dat anders nooit zou zijn bereikt. Godsdienstlerares Madelon Knoerzer vertolkte de gevoelens van velen toen zij schreef: ‘Reading a book about the death of six million Jews is an intellectual exercise; watching a Jewish family (…) torn asunder bij political events triggered by ordinary people brings home the tragedy to our hearts’. In zijn onlangs verschenen (en voortreffelijke) studie Over antisemitisme. De geschiedenis van een woord (2025) concludeerde de Britse historicus Mark Mazower terugblikkend dat Holocaust pas echt de publieke aandacht in de Verenigde Staten op het leed van de Joden in de Tweede Wereldoorlog vestigde.

Holocaust was intussen ook de pers in de Bondsrepubliek niet ontgaan. Conservatieve kwaliteitskranten als Frankfurter Allgemeine Zeitung en Die Welt bekritiseerden de vermenging van film en commercie. Criticus Thomas Kielinger (foto) voorspelde dat de typisch Amerikaanse behoefte ‘in het hart’ geraakt te willen worden in Europa afwezig zou zijn en dat de film daarom in de Bondsrepubliek niet zou aanslaan: men zou er te nuchter voor zijn.

Progressieve bladen als Der Spiegel en de Süddeutsche Zeitung oordeelden juist gematigd positief over de serie. Der Spiegel omschreef de film als ‘sehr authentisch’ en had lof voor het achterwege blijven van ‘jede polemische, karikaturhafte Darstellung’.  Alle bladen spraken zorg uit over het imago van de Bondsrepubliek in de VS. De Bondsrepubliek was dan wel geen Derde Rijk, onwetenden konden toch dit toch weleens door elkaar halen. De Westdeutsche Rundfunk (WDR) besloot, alle kritiek en zorg ten spijt, de serie naar West-Duitsland te halen en programmeerde die voor de eerste maanden van 1979.

De aankoop (1 miljoen mark bedragend) ging gepaard met een rel: het rechtse Springerconcern beschuldigde de sociaaldemocratische SPD van inmenging in de omroepvrijheid door aan te dringen op de aankoop. Inderdaad was de partijtop onder de indruk van de reacties die de serie had losgemaakt in de VS. Oud-minister van justitie Horst Ehmke (foto) was met een delegatie op bezoek geweest in de VS ten tijde van de vertoning en liet dat weten. Dat is iets anders dan de inmenging die het Springerconcern suggereerde. Dat ging af op het toeval dat WDR-redacteuren tezelfdertijd in de VS waren. Ehmke en de redacteuren hadden elkaar niet getroffen, maar de suggestie was gewekt: SPD en WDR zouden onder één hoedje hebben gespeeld. Intussen was de serie ook in Engeland en Israël te zien geweest. Intellectuele beschouwers (journalisten, historici) toonden zich kritisch maar het grote publiek -zelfs in Israël – keek naar Holocaust.

Op 22 januari 1979 was het zover: op vier avonden (22, 23, 25 en 26 januari) werd Holocaust ook in de Bondsrepubliek vertoond. Niet precies in dezelfde vorm als in andere landen: aan het eind van de serie zagen de West-Duitse kijkers niet Rudi Weiss naar Palestina afreizen maar de ‘goede oom’ Kurt Dorf die zijn afschuw en machteloosheid uitte over wat zijn land de wereld in het algemeen en de Joden in het bijzonder had aangedaan. Naar de eerste uitzending keken tien miljoen West-Duitsers, een aantal dat bij de vierde en laatste uitzending was gestegen tot vijftien miljoen. Een telefoonlijn (‘Anruf erwünscht’) was ingesteld om onthutste kijkers op te vangen en daarvan werd druk gebruik gemaakt: 30.000 (!) telefoontjes kreeg de omroep binnen. Kranten en weekbladen ontvingen vele brieven. Die Welt publiceerde onder de titel ‘Stimmen zu Holocaust’ anderhalve maand lang brieven van kijkers – en dat was volgens de redactie nog maar een fractie van het totaal aantal binnengekomen brieven. Ook andere grote bladen (Der Spiegel, Frankfurter Allgemeine Zeitung, Süddeutsche Zeitung) ontvingen eveneens een hausse aan brieven.

Het leidde tot bezinning bij de vooraf zo kritische kranten. Een hoofdredactioneel commentaar van de Frankfurter Allgemeine Zeitung gaf toe de werking van de serie te hebben onderschat. Overigens toonde zich niet iedereen ‘betroffen’. Er waren er die wezen op de geallieerde bombardementen op Dresden, Hamburg en andere steden, anderen meenden dat het tijd werd de handelswijze van de CIA te belichten en sommigen hadden genoeg van de schuldvraag: ‘Seit 34 Jahren wird die Welt nu gegen die bösen Deutschen aufgehetzt. Ik denke gar nicht daran, mich jeden Tag aufs neue zu schämen, weil ik Deutsche bin’.

Van politieke zijde wenste de aan de CSU verwante ‘Schüler Union Bayern’ dat er nu ook aandacht besteed zou worden aan de ‘Heimatvertriebenen’ na de Tweede Wereldoorlog. CSU-leider Franz Jozef Strauss (foto) sprak zijn zorg uit over een te verwachten ‘anti-Deutsche Welle’. Hij meende dat wie Holocaust bekeek ook zou moeten denken aan de dertig jaar democratische Bondsrepubliek, anders dreigde geschiedvervalsing en kon de indruk ontstaan ‘dass Brutalitäten und Scheusslichkeiten dieser Art sozusagen eine typisch deutsche Eigenart seien’.

De jeugd, zo bleek uit een steekproef van het weekblad Stern, had Holocaust massaal bekeken maar wist schrikbarend weinig van de massamoord. Sommige van die jongeren eisten opheldering van hun ouders en wilden van ‘eerlijke discussies’ met leidende politici, onder wie, zo werd verondersteld, ‘ehemalige offiziere des Zweiten Weltkriegs’. Sommigen van die politici maakten een opmerkelijke draai: CDU-leider Helmut Kohl, eerst een tegenstander van de uitzending, toonde zich na vertoning een voorstander, al zei hij tegen Bild dat er een parallel was tussen de misdaden van het Derde Rijk en die in de DDR.

Holocaust leidde tot een voor Kohl en zijn CDU onaangename discussie: die over de verjaringstermijn van nazimisdaden. Na 31 december 1979 zouden nazimisdadigers niet meer vervolgd worden. De CDU was voor een ‘schlussstrich’ en die leek er ook te komen, tot Holocaust de stemming veranderde en een meerderheid van de Bondsdag tegen verjaring stemde. Het was wellicht het meest blijvende gevolg van Holocaust in de Bondsrepubliek, afgezien van de herdrukken van vergeten geschriften over de Jodenvervolging, zoals historicus Martin Broszat (foto), directeur van het gerenommeerde Institut für Zeitgeschichte in München, op 4 september 1979 betoogde in een artikel in Frankfurter Allgemeine Zeitung, getiteld ‘Der Schock und seine Folgen’.

Wat verder voor de hand lag gebeurde: veel kranten en weekbladen ruimden kolommen in met artikelen over de massamoord op de Joden. Het meest opmerkelijke artikel daarbij kwam van Henri Nannen (foto), oprichter en hoofdredacteur van het weekblad Stern. Nannen was tijdens de oorlog in meerdere hoedanigheden als propagandist actief voor de nazi’s geweest en erkende na de uitzending van Holocaust ‘geen held’ te zijn geweest: ‘Ich jedenfalls, ich habe gewusst, dass im Namen Deutschlands wehrlose Menschen vernichtet wurden wie man Ungeziefer vernichtet. Und ohne Scham habe ich die Uniform eines Offiziers der Deutschen Luftwaffe getragen. Ja, ik wusste es, und ich war zu feige mich dagegen aufzulehnen’.

Hadden intussen de historici ‘versagt’? Die vraag kwam al snel na de vertoning van de serie op. Hitler-biograaf Joachim Fest oordeelde dat zijn vakgenoten veel te lang hadden geklaagd over gebrek aan belangstelling van het publiek voor hun werk. Ze zouden zich daarentegen moeten aantrekken het publiek niet te hebben bediend met leesbare geschriften. Ook journalist Heinz Höhne (foto), geprezen vanwege Der Orden unter dem Totenkopf, een geschiedenis van de SS, vond dat historici over de zin van hun werk dienden na te denken nu het grote publiek 34 jaar na dato nog zo onwetend was over de Holocaust. Niettemin, wierp de genoemde Martin Broszat tegen: er werd aan Duitse universiteiten juist veel gepubliceerd over de Jodenvervolging. Maar de ergste misdaad, de Holocaust, werd wel bij naam genoemd maar meer constaterend dan illustrerend, al bleef dat ‘illustreren’ ingewikkeld door de gruwelijke misdaden van de nazi’s, met massaexecuties en gaskamers. De historici Hans Mommsen en Felix Messerschmidt waren echter niet van plan concessies te doen: degelijke, op bronnen gebaseerde historische wetenschap zou iets anders zijn dan een op sentimenten inspelende Amerikaanse Hollywoodserie.

Na enkele weken luwden alle discussies. Zou Holocaust van blijvende betekenis blijken voor de Bondsrepubliek? De schrijver en chef van het cultuurfeuilleton van weekblad Die Zeit Fritz J. Raddatz (foto) geloofde er niets van: Holocaust mocht dan grote emoties hebben opgeroepen, die zouden voorbijgaan en gevolgd worden door nieuwe, nu ‘honger’ naar emoties nu eenmaal niet te stillen was in de media. Dat bleek waar: een herhaalde vertoning van de serie, op 14, 16, 17 en 21 november 1982, trok veel minder kijkers en bracht minder opschudding teweeg. Het effect was uitgewerkt.

En toch…H.W. von der Dunk schreef in Voorbij de verboden drempel, zich baserend op mijn doctoraalscriptie: ‘De Holocaustfilm heeft laten zien dat slechts een geretoucheerde en door een filter van esthetische romantisering vertoonde werkelijkheid het grote publiek met de waarheid in aanraking kan brengen’. Dat gold, constateert hij terecht, niet voor Nederland, waar de film wel indruk maakte maar veel minder, sinds de rauwe werkelijkheid van de Jodenvervolging al was doorgedrongen via Pressers Ondergang (1965) en Loe de Jongs Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, waarvan in het jaar van de vertoning van Holocaust (1979) al acht delen waren verschenen – inclusief de gruwelijke twee delen Gevangenen en gedeporteerden (1978).

Maar terugblikkend op de Vergangenheitsbewältigung in de Bondsrepubliek kan worden geconstateerd dat de televisieserie een opmerkelijk momentum was. Het generatieconflict van de jaren ’60 was toen een decennium achter de rug, de diepe argwaan leek verdwenen jegens de oude ‘nazigeneratie’ maar stak na de vertoning van de televisieserie toch weer de kop op. Maar dat was niet het belangrijkste effect van Holocaust: die bracht op zijn Hollywoods de hele geschiedenis van het Derde Rijk en deed alle lagen van de bevolking in West-Duitsland nog eens beseffen welke geschiedenis ze nog maar recent achter de rug hadden – en waaraan velen van hen deelgenoot waren geweest. Hollywood bleek nodig om de ernst van de Jodenvervolging, uitmondend in massamoord, nog eens duidelijk te maken.