
Gisteren, 7 januari, was het ‘openbaarheidsdag’ aan de Vrije Universiteit. De VU sloot daarmee aan bij de traditionele jaarlijkse openstelling van nog gesloten archieven. De archieven van het Nationaal Archief trekken altijd de meeste aandacht. Zeker dit jaar, nu het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), dat circa een half miljoen dossiers bevat van hen die (al dan niet vermeend) collaboreerden met de Duitse bezetter, (beperkt) openbaar komt. Aan de VU kwam gisteren ook een bijzonder archief openbaar maar dan niet van iemand die fout maar juist bijzonder goed was tijdens de Duitse bezetting: dat van de historicus George Puchinger (1921-1999). Deze chroniqueur van het (protestants)christelijke leven schreef een enorm oeuvre en hield er een omvangrijk (brieven)archief op na, waarin velen die er in naoorlogs Nederland toededen terug te vinden zijn. Ik hield bij de openstelling van zijn archief onderstaande lezing.
Dames en heren,
De titel van mijn verhaal vanmiddag luidt: ‘Het verschijnsel Puchinger’. Verschijnsel betekent volgens Van Dale: ‘iets dat zich aan onze waarneming voordoet’. Andere woordenboeken trekken het breder en scharen daar ook het woord ‘fenomeen’ onder. Beide typeringen zijn op Puchinger van toepassing: hij deed zich aan ons voor en hij was een fenomeen. Laten we dit fenomeen eens onder de loep nemen. Natuurlijk in kort bestek, want er kan wel de hele middag over de man en zijn enorme oeuvre worden gepraat en dat zal op donderdag 23 januari hier op de VU ook gebeuren.
Iets van dat fenomeen zullen onderzoekers vanaf nu ook te zien krijgen in het uitgebreide archief van Puchinger, dat nu dan eindelijk, 25 jaar na zijn dood, toegankelijk wordt. Ik heb er nog geen blik in kunnen werpen. Wel lijkt op grond van de al gepubliceerde inventaris en register alvast te zeggen dat het een interessant archief is, weerslag van een bijzonder leven. Bij dat bijzondere, 78 jaar tellende leven wil ik hier met u stilstaan. Kan Puchinger met 1 omschrijving worden getypeerd? Me dunkt van niet. Ga maar na: hij was, in wisselende volgorde, historicus, journalist, interviewer, polemist, causeur, correspondent en niet te vergeten: directeur van het HDC van 1971 tot 1986.
Maar voor daar op in te gaan, eerst iets over zijn jeugd, voor iedereen belangrijk, zo niet bepalend voor een mensenleven. En die jeugd van Puchinger was, zacht gezegd, opmerkelijk. Hij werd op 1 april 1921 geboren in Amsterdam als zoon van een kokkin. De vader was onbekend en zou dat altijd blijven. Moeder Puchinger kon daarover ook geen opheldering geven, want zij stierf toen hij vijf jaar oud was in een kliniek in Leiden. De ongehuwde directrice daarvan ontfermde zich over hem en zou hem – tot haar dood in 1935 – samen met haar zuster opvoeden. Wat doet dat met een jongen die zijn vader nooit gekend heeft en zijn moeder nauwelijks? Volgens Puchinger zelf mocht zijn jeugd dan niet opwekkend zijn geweest, maar niet zo somber dat het de sleutel tot zijn leven zou zijn. In zijn autobiografie jonge jaren schrijft hij: ‘Ik ben eerst tijdens mijn studententijd geestelijk ontwaakt’.
Dat zal waar zijn, maar ik ken geen auteur die ‘leermeesters’ en professoren – allemaal mannen, met uitzondering van de classica Cornelia de Vogel (foto) – zo vereerde als George Puchinger. Zonder meteen Freud van stal te halen, die betoogde dat de vader de belangrijkste figuur in het leven van een man was: de leermeesters lijken hier een leegte te hebben opgevuld in een leven, waarin een intieme liefdesrelatie ontbrak. Als scholier liep hij al op het Binnenhof rond, uitkijkend naar politici, vooral naar de ‘sterke man van Nederland’, premier Hendrikus Colijn.
Dat ‘geestelijk ontwaken’ was er dus al vroeg. Als student kon Puchinger zijn hart ophalen. Hij studeerde lang, heel lang aan de universiteit Utrecht, van 1940 tot 1955. Wel met aftrek van de oorlogsjaren, waar hier even bij stil moet worden gestaan, want Puchinger was tijdens de oorlog een held, zo kan zonder omwegen worden betoogd. Hij weigerde in 1943 de loyaliteitsverklaring te ondertekenen, had in Zeist Joden onderduik geboden en werd in juli 1944 opgepakt. Als je zijn autobiografie Jonge jaren 1921-1945 leest, kom je weer onder de indruk van zijn moed en zijn belangeloze inzet voor Joden in doodsnood met gevaar voor eigen leven. Iets groots dat nooit vergeten mag worden bij het herdenken van deze excentrieke verschijning.
Want excentriek was hij, als student al. Wie doet er – zelfs als de oorlogsjaren worden meegeteld – zolang over zijn studie, wie liep er bij zoveel vakken tegelijk college? theologie, filosofie, geschiedenis – en dan vergeet ik ongetwijfeld nog iets. Hij studeerde af in de filosofie maar hoewel Plato een naam was die hij regelmatig liet vallen, is Puchinger nooit een filosoof geweest. Hij was eerst en vooral onder de indruk van Carel Gerretson (foto), de hoogleraar koloniale geschiedenis te Utrecht, bijgenaamd de oliefaculteit. Die bijnaam kreeg het niet voor niets: Gerretson was immers in dienst geweest van de Bataafse Petroleum Maatschappij, later een dochteronderneming van Shell. Als secretaris van Henri Deterding en vooral Colijn heeft hij Puchinger een leven lang gefascineerd. Wat heet: Puchinger heeft hem vereerd.
Zoals hij in Jonge jaren opmerkt: ‘Gerretson slaat onder de historici alles en iedereen!” U hoort het uitroepteken niet maar het staat er echt, zoals het oeuvre van deze bewonderaar wel meer uitroeptekens staan als hij iemand de lucht in steekt. Hoezeer hij zijn leermeester vereerde kan worden afgelezen aan de rede die hij in 1958 hield na de dood van Gerretson in het Groot-Auditorium van de Utrechtse universiteit. Hij getuigde van (ik citeer): ‘droefheid dat zijn verkeer onder ons nu voorgoed voorbij is, dat wij zijn stem niet meer zullen horen, ook niet meer in deze zaal, waarin hij zovelen zo vele malen heeft geboeid en gesterkt in hun overtuiging. Maar ook van trots, dat wij, zijn leerlingen, aan hém zijn onderwezen, door hém getuchtigd en gestaald voor het leven.’
Hier sprak geen student, hier sprak een verliefde. Hij sprak namens de Societas Studiosorum Reformatorum (SSR) maar toch vooral namens zichzelf. Wel moet even bij dat SSR worden stilgestaan. De eeuwige student Puchinger, rooms-katholiek gedoopt, maar inmiddels ferm verdediger van de reformatorische traditie. Wat heet: de student klom meteen na de bevrijding op de barricades om elan binnen de gereformeerde wereld terug te brengen en de lusteloosheid van die gezindte te bestrijden en startte Hij bond verscheidene hoogleraren aan zijn polemische kar. Zijn Zeister schoolvriend Jan Lever (foto), natuurlijk de onvermijdelijke Gerretson, de Leidse hoogleraar J.P.A. Mekkes, de latere minister van Justitie Job de Ruiter, de neerlandicus J. Bosch en meer.
Het werk aan Polemios slokte hem zo op dat het studeren erbij in leek te schieten. Maar zie: in 1955 studeerde hij dan toch af, stopte met Polemios en startte dan eindelijk een ambtelijke loopbaan. En wel in de voetsporen van zijn vereerde leermeester Gerretson. Na diens dood trad hij in zijn voetsporen door te werken aan de voltooiing van diens Geschiedenis van de Koninklijke. Hij ontdekte archieven van de Antirevolutionaire Partij en kopstukken van de gereformeerde gezindte – in het verleden en in het (toenmalige) heden: oud-minister-president Jelle Zijlstra en oud-rector van de VU W.F. de Gaay Fortman. Zij zouden een grote rol spelen bij zijn verdere carrière: Zijlstra door als bevriend opponent een vraag te stellen bij zijn promotie op Colijn en het einde van de coalitie, een omvangrijk maar ook enigszins omstreden proefschrift dat door vakgenoten vaak is beschouwd als een veredelde bronnenpublicatie en niet als een knappe synthese. De economisch historicus aan de Vrije Universiteit, W. J. Wieringa, hoorde Puchingers verdediging tandenknarsend aan – het zaad voor het latere conflict met de historici aan de VU werd hier gezaaid.
Het latere conflict, want in 1971 werd Puchinger benoemd tot hoofd van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme alhier, zijn connecties met Jelle Zijlstra (foto) en De Gaay Fortman waren hieraan niet vreemd. Hij bracht door zijn uitgebreide netwerk een reeks belangrijke archieven binnen maar trok verder zijn eigen plan door het Centrum te gebruiken als uitvalsbasis voor zijn vele publicaties. Bij die publicaties deed zich iets opvallends voor: terwijl de jonge Puchinger zich liet gelden als geducht polemist ter bevordering van het gereformeerde leven, werd de Puchinger van de reformatorische studentenvereniging SSR een verbinder, zij het een verbinder met een geheel eigen agenda.
Hij nam in de jaren zestig een reeks van interviews af met kopstukken uit de katholieke, gereformeerde en humanistische wereld. De polemist veranderde in een biechtvader: uren, soms dagenlang werden hoogleraren, politici en journalisten geïnterviewd, heel invoelend maar altijd weer die agenda. Iemand zou eens in de in totaal 11 interviewbundels moeten turven hoe dikwijls de namen van zijn helden Klaas Schilder en Abraham Kuyper (foto) vallen, ook al had niet iedere gesprekspartner affiniteit met deze gereformeerde kopstukken.
Het HDC vormde onder Puchingers bewind, dat van 1971 tot 1986 zou duren, een eiland. Dat had met twee dingen te maken: met zijn geheel eigen, romantische kijk op geschiedschrijving, waarover ik op 23 januari meer hoop te zeggen op het aan Puchinger gewijde symposium, en aan zijn “eigenaarschap” van het archief. Zijn dat dure woorden? Laat ik het dan zo zeggen: Puchinger zat als een bok op de archiefkist en hij, hij alleen, bepaalde wie er toegang toe had. Dat leidde soms tot hilarische situaties: iemand die aanvankelijk geen toestemming had een archief in te zien, kon dat na een bezoek aan Puchinger, plotseling wel. Ook had Puchinger hele archieven thuis staan. Ik herinner me dat er eens twintig dozen archief-Colijn vanuit de Koningin Wilhelminakade naar de VU werden overgebracht.
Zowel zijn romantische kijk op het (gereformeerde) verleden als zijn “eigenaarschap” van het archief maakte van Puchinger een einzelgӛnger op de VU. Hij keek wantrouwend naar ‘die lui van boven’, de toen nog op de 8ste verdieping zetelende historici, terwijl omgekeerd de historici wat minachtend keken naar de veelschrijver en (soms) hagiograaf Puchinger. Lang ontliepen deze historici elkaar en leefden ze beleefd langs elkaar heen. In 1998 ging het evenwel mis. VU-historicus Herman Langeveld ontdekte toen dat Puchinger essentiёle zaken uit het leven van de bewonderde Colijn had weggelaten uit zijn geschriften: zijn rol als officier in Nederlands-Indiё, opdracht gevend tot moord op vrouwen en kinderen in het opstandige Lombok. Langeveld viel in het eerste deel van zijn Colijn-biografie het ‘aangekoekte’ beeld aan van Colijn. Aan dat ‘aankoeken’ had Puchinger een fors aandeel. Puchinger kwam de klap van de kritiek nooit te boven. Hij verweerde zich niet en stierf een jaar later, maar niet nadat hij zijn archief – dit archief dus, dat vandaag opengesteld wordt voor onderzoek – 25 jaar sloot.
Als gezegd: ik heb dat archief nog niet kunnen inzien, ook de brieven niet die ik zelf met hem gewisseld heb. Wel kan ik op grond van persoonlijke ervaring zeggen dat Puchinger een persoonlijkheid was die je voorheen wel maar tegenwoordig niet of nauwelijks meer in de wetenschap aantreft, ook in de geschiedwetenschap niet. Hij was niet alleen op grond van zijn biografie een eenling, hij was het ook als intellectueel die bovendien de tijd mee had. Wie loopt er nu nog zoveel colleges in zo uiteenlopende vakken, wie kan nu nog zolang studeren? Wie kan bogen op een zo uitgebreid oeuvre, een mengeling van geschiedschrijving, journalistieke beschouwingen en vele interview-bundels, waarvan Is de gereformeerde wereld veranderd? (1966) [hier is het omslag afgedrukt] er slechts een van twaalf (!) is. George Puchinger kan met recht een 19e-eeuwer worden genoemd, hoewel hij in de 20ste eeuw leefde en de verschrikkingen van die eeuw beleefde. En ook de verzuiling, al schijn je dat woord van academici niet meer te mogen gebruiken. Ik doe dat welbewust nog wel en zeg ervan: op zijn manier heeft George Puchinger zich niets aangetrokken van de hokjesgeest.
Deze rooms-katholiek gedoopte ging in Nederland om met protestanten en humanisten – hoewel met de laatsten duidelijk mondjesmaat. Over Arie van Deursen is een boek verschenen onder de titel Een gereformeerde jongen. En dat was Van Deursen, zijn geloof als een leeuw verdedigend via ingezonden brieven en soms vileine polemieken. Puchinger was eveneens gereformeerd maar paste qua afkomst en verschijning nooit helemaal in de gereformeerde wereld, hoezeer hij er ook bij wilde horen en hoe onvoorwaardelijk hij diverse ‘voormannen’ ook bewonderde. Ik ben benieuwd of het archief, met zijn vele documenten en brieven, de biografie van deze lone wolf dichterbij brengt – en ik hoop u ook. Ik heb gezegd.









