
Dezer dagen las ik Achter de Muur, Oost-Duitsland 1949-1990, het in 2023 verschenen en recent herdrukte boek van de Duitse historica Katja Hoyer. Het is een goed boek maar niet zonder romantisering geschreven. Hoyer was vier jaar toen de Muur in 1989 viel en heeft de nu eens subtiele en dan weer openlijke onderdrukking die de Socialistische Eenheidspartij uitoefende in de Democratische Republiek (DDR) niet aan den lijve ondervonden, hoewel haar vader, een luchtmachtofficier, op het matje moest komen na onwelgevallige uitspraken. Er was niets democratisch aan de DDR en er kwam ook weinig goeds uit voort of het waren moedige dissidenten – maar juist die blijven onderbelicht of zelfs geheel onbenoemd in dit boek. Gelukkig komen ze in andere studies over de DDR wel aan bod.
Eerst iets autobiografisch: ik heb al eens eerder geschreven de val van de Muur en de ondergang van het communisme als een van de hoogtepunten van mijn leven te beschouwen: (https://wimberkelaar.com/2017/05/17/de-historische-sensatie-het-reeel-bestaande-socialisme-te-hebben-zien-verdwijnen/). Ik – van huis uit geen reiziger – verbleef in de jaren tachtig enkele weken in Polen, Tsjechoslowakije en (later) in de DDR en zag in die tijd hoe bitter de bevolking was over de corrupte en leugenachtige machthebbers. De situatie in de DDR was niet aangrijpender dan in de andere twee landen maar sprak meer tot de verbeelding vanwege de Muur en het IJzeren Gordijn tussen twee volkeren die ooit een eenheid vormden.
Anders dan Polen en Tsjechoslowakije had de DDR om die reden van meet af aan iets kunstmatigs. Opmerkelijk genoeg vond zelfs Stalin (foto) dat, tussen 1945 en 1953 alleenheerser over het uitgedijde Sovjetimperium waartoe de DDR behoorde. Hij heeft de Duitse deling – en dus het ontstaan van de Duitse Democratische Republiek – nooit uit overtuiging willen accepteren. Dat was al wel bekend maar Katja Hoyer legt dit nog eens uit en doet dat overtuigend: hij wilde een ‘neutraal’ Duitsland en bleef bewondering houden voor de kracht van nazi-Duitsland, ook al kostte die kracht miljoenen Russen het leven. Stalins opstelling zou verbazing moeten wekken maar doet dat niet: de dictator gaf al evenmin om (Russische) mensenlevens als zijn tegenpool Hitler.
Omdat hij de ‘rompstaat’ DDR niet zag zitten en omdat de verwoeste Sovjetunie van alles kon gebruiken werd het land – zelfs na de oprichting in 1949 – nog leeggeroofd, zo anders dan de West-Duitse Bondsrepubliek dat met Marshallhulp een flinke economische impuls kreeg. De start van de DDR ook om een andere reden ongelukkig: de leiders kwamen vrijwel allemaal getraumatiseerd uit de Tweede Wereldoorlog terug, zij het dat ze die heel verschillend beleefden. Neem de twee opperste leiders die de DDR in haar veertigjarig bestaan slechts kende: Walter Ulbricht (foto), die in de eerste periode (1949-1971) heerste, en Erich Honecker, die tussen 1971 en 1989 het bewind voerde.
Ulbricht zat met de latere DDR-president Wilhelm Pieck in Moskou ten tijde van Stalins zuiveringen en schroomde niet Duitse communisten te verraden. Honecker bracht bijna tien jaar door in nazi-gevangenissen en had verklaringen afgelegd over een communistische verzetsgroep die door zijn toedoen werd opgerold, iets dat Erich Mielke (foto), chef van de gevreesde Staatssicherheitsdienst, tot het eind van het regime zorgvuldig bewaarde om misschien nog eens tegen zijn chef te gebruiken als dat nodig was. Hun levensgeschiedenis was bepalend voor de even dubieuze als gekneusde figuren Ulbricht en Honecker, die – hoe vurig communistisch hun overtuiging ook was – nooit het kaliber van een Lenin hadden (al hadden ze wel diens meedogenloosheid met hem gemeen). Het waren en bleven kleinburgerlijke figuren en kleinburgerlijk zou ook de DDR zijn en blijven.
Deugde er dan niets? Katja Hoyer geeft hoog op van de vrouwenemancipatie die in de DDR veel verder gevorderd zou zijn dan in de Bondsrepubliek. En nee, het zou volgens Hoyer niet tot dubbele uitbuiting hebben geleid: en zorgen voor de kinderen en uitgeput raken via werk. Ze constateert dat de hoogtijdagen van de republiek in de jaren zestig lagen, wrang genoeg na en door de bouw van de Muur. Die gaf rust, al was het de rust en berusting van een gevangenis: niemand kon meer zomaar de grens oversteken naar het Westen zoals in de jaren vijftig veelvuldig was gedaan, zeker na de grote opstand van 17 juni 1953, toen de door het regime bewierookte arbeidersklasse in opstand kwam tegen de rantsoenen die het bewind de arbeiders had oplegd.
Ulbricht poogde langzaam los te komen van de knellende band met de Sovjetunie, een band die evenwel wel hard nodig was voor de energievoorziening van het grondstoffenarme land. Die poging tot ontvoogding zou zijn val inluiden. Erich Honecker (foto), de sluwe slijmjurk die hem dikwijls naar de mond praatte, maakte zich langzaam los van zijn meester en knoopte een hartelijke verhouding aan met Sovjetleider Leonid Brezjnev. Door (aanvankelijk) te beloven een trouw en loyaal vazal van de Sovjetunie te blijven kreeg hij groen licht om de macht over te nemen. Ook omdat Ulbricht steeds meer in zichzelf begon te geloven en vermoeiende monologen hield, zonder acht te slaan op zijn toehoorders.
Na de schok van de arbeidersopstand had Ulbricht al meer middelen beschikbaar gesteld voor de consumptieindustrie en die lijn werd door Honecker doorgezet, alles om de DDR-burger tevreden te houden. Eigen popmuziek, eigen spijkergoed, eigen koffie – allemaal om de concurrentie met de Bondsrepubliek aan te gaan. Het bleek een kansloze operatie. Hoyer beklemtoont steeds dat de burgers zich schikten in dit tweederangs aanbod en er zelfs plezier aan beleefden, maar kan ook niet onder de conclusie uit dat het verlangen naar Westerse goederen sterker was dan tevredenheid over de DDR-consumptiegoederen.
Tot haar verdienste mag worden gerekend dat ze – onder meer door middel van interviews met gewone burgers – heeft laten zien dat er in de gevangenis DDR ook gewoon geleefd, getrouwd, gewerkt, gestorven en begraven is. Dat, met andere woorden, de gewone gang van een menselijk leven ook zijn beslag kreeg in Oost-Duitsland. Ze kijkt ook niet weg van de moorddadige praktijken van onder meer de grensbewaking, die tientallen mensen in de 28 jaar dat de grens bestond (1961-1989) doodschoten of in het niemandsland tussen Oost en West lieten doodbloeden, zoals de 18-jarige metselaar Peter Fechter (foto) in augustus 1962.
En toch…toch benadrukt Hoyer te graag de ‘normaliteit’ van de DDR en maakt daarbij soms rare bokkesprongen. Zoals in het geval van de schandalige mensenhandel waartoe het regime in de jaren ’70 overging. Om het tekort aan Westerse valuta aan te vullen begon de DDR dissidenten ‘te verkopen’ aan de Bondsrepubliek. Dat werd daar als mensenhandel beschouwd maar die term mag van Hoyer niet gebruikt worden omdat ‘de gevangenen er vaak persoonlijk bij betrokken waren’. Een gotspe, want door er zo over te schrijven maakt ze de gevangenen tot medeplichtigen van het regime, terwijl ze machteloos waren en geen andere mogelijkheid zagen tot vrijlating.
Heel wonderlijk mag het bovendien heten dat twee van de belangrijkste dissidenten van de DDR – althans: de meest bekende – helemaal ongenoemd blijven: de scheikundige en schrijver Robert Havemann (1911-1982, foto) en de filosoof Rudolf Bahro (1935-1997). Beiden werden – hoewel marxist – door het regime geïsoleerd van de rest van de bevolking en voortdurend in de gaten gehouden door de Stasi. Havemann kreeg huisarrest, Bahro werd in 1977 gearresteerd na een voorpublicatie uit zijn boek Die Alternative in Der Spiegel en opgesloten in de beruchte gevangenis Berlin- Hohenschönhausen.
Bahro (foto) werd na twee jaar vrijgelaten en met zijn gezin de grens overgezet. Hij stierf in 1997 aan de gevolgen van kanker, waarvan wel beweerd wordt dat die het gevolg was van radioactieve straling waaraan hij bloot gestaan had tijdens zijn gevangenschap. Hard bewijs is daarvoor nooit geleverd maar wie Hohenschönhausen weleens bezocht heeft na de val van de Muur en de beklemming gevoeld heeft van wat zich daar heeft afgespeeld kan zich er alles bij voorstellen. Het perfide regime was er beslist toe in staat.
Bewees hun behandeling al het failliet van het regime, dat ze bovendien als overtuigde marxisten kritiek oefenden op het ‘reëel bestaande socialisme’ deed dat temeer. De verstarde communisten Honecker en Mielke, in wezen simpele zielen die van Marx’ werk nauwelijks kaas hadden gegeten maar wel een vurig marxistisch geloof beleden, hadden niet terug van de hang naar eerlijkheid en zuiverheid van hun critici en vervolgden ze om die reden. Zoek je Havemann en Bahro tevergeefs bij Hoyer, je treft hen wel aan bij Willem Melching in zijn in 2004 verschenen overzicht met de mooie titel Van het socialisme, de dingen die voorbijgaan.
De ironie van de geschiedenis wil dat Erich Honecker, die Ulbrichts toenadering tot de Bondsrepubliek gebruikte om hem ten val te brengen, in de jaren ’80 eveneens streefde naar toenadering en ook in botsing kwam met de heersers in het Kremlin. Het frustreerde hem in hoge mate en dat begrijp je vanuit zijn perspectief. Door de oliecrisis rezen de prijzen de pan uit. De Sovjetleiders maakten de olie graag te gelde maakte in het Westen om met harde valuta de beruchte schaarste in eigen land te bestrijden. De DDR had het nakijken en zocht nog harder naar contact met de Bondsrepubliek. Het leidde tot een merkwaardig bondgenootschap met de Beierse anticommunist Franz Josef Strauss (foto), die het op een akkoordje gooide met Alexander Schalck-Golodkowski (1932-2015), de mensenhandelaar die er eerder al geen been in zag zijn ‘waar’ te ruilen tegen Westerse valuta.
Achter de façade van pronk en schoonheid, verbeeld in het fonkelende pronkpaleis Palast der Republik, ging een land schuil dat geheel op zichzelf aangewezen was, terend op die enige grondstof: het vervuilende bruinkool. Dat kon niet goed gaan en ging ook niet goed. Maar er was Sovjetleider Michail Gorbatsjov voor nodig om de DDR – en de overige satellietstaten van de Sovjetunie – te laten imploderen. Hij weigerde een schietbevel uit te vaardigen en liet oogluikend toe dat er gaten ontstonden in het IJzeren Gordijn. Opmerkelijk genoeg had Gorbatsjov even tevoren nog dezelfde harde lijn gevolgd van Brezjnev door ook geen helpende hand uit te steken naar de noodlijdende DDR-economie.
De revolutie van 9 november 1989 is veelvuldig beschreven: de chaos in het Politbureau, de plotselinge val van de Muur, de poging de Socialistische Eenheidspartij om te vormen tot een democratische partij en tenslotte: de overhaaste, succesvolle poging van CDU-kanselier Helmut Kohl tot eenwording met de Bondsrepubliek. In 1990 verdween de DDR geografisch van de kaart maar niet uit de hoofden van de ‘Ossies’. Want dat is de wrange ironie van deze tragische DDR-geschiedenis: de zich als ‘antifascistisch’ afficherende Oost-Duitse staat heeft burgers en hun nazaten gekweekt die zich aan het opgelegde internationalisme en antifascisme niets meer gelegen laten liggen. Sterker nog, veel voormalige Oost-Duitsers zijn zeer vatbaar voor de radicaal-rechtse lokroep die momenteel door heel Duitsland en heel Europa klinkt.








