
Op 12 oktober jongstleden interviewde ik de vijf kandidaten voor de Librisgeschiedenisprijs 2024 op het Geschiedenisfestival in de Philharmonie te Haarlem, georganiseerd door het Historisch Nieuwsblad. Dat interviewen is me ieder jaar een genoegen en dat geldt ook voor het lezen van de vijf genomineerde boeken, ook dit jaar weer van eminente kwaliteit. Eén boek had mijn bijzondere belangstelling: de familiegeschiedenis Het kleedje voor Hitler van de historicus Bas von Benda-Beckmann. Er verschijnen tegenwoordig wel vaker familiegeschiedenissen maar die ontstijgen het particuliere belang zelden. Het kleedje voor Hitler daarentegen beschrijft een familie van wie velen in de nazi-machinerie functioneerden en die ook (al dan niet familiale) relaties onderhielden met hooggeplaatste militairen als Alfred Jodl en Werner von Fritsch. Er is over deze figuren al veel geschreven maar Bas von Benda-Beckmann belicht hen van ‘binnenuit’, waardoor ze ‘intiem’ nabijkomen. En eigenlijk geldt dat voor het nationaalsocialisme als geheel: Von Benda-Beckmanns familiegeschiedenis is een intieme geschiedenis van twee eeuwen Duitsland, met de nadruk op de periode 1933-1945.
Het boek neemt een lange aanloop en beschrijft de ontwikkeling van de Von Benda’s, die van lage adellijke komaf waren. Rond revolutiejaar 1848 waren ze nog begonnen als liberalen maar in de tweede helft van de 19e eeuw evolueerde de familie tot conservatief liberalen die achter Bismarcks ‘Kulturkampf’ tegen de katholieken en socialisten stonden en kind aan huis waren bij keizer Wilhelm II (foto) – of liever gezegd: andersom: Wilhelm kwam graag bij overgrootvader Robert von Benda over de vloer en voelde zich daar in de huiselijke sfeer thuis. Met Wilhelm droomde deze Robert rond 1914 van een groot Duits rijk. In 1918 volgde de ineenstorting na de verloren Eerste Wereldoorlog en begonnen linkse revolutionairen zich te roeren in de zojuist geproclameerde Republiek van Weimar.
Aan de hand van zijn familie maakt Von Benda duidelijk hoe groot de schok was die de revolutionaire woelingen veroorzaakten en hoezeer gevreesd werd dat de Russische Revolutie zou overslaan naar het hart van Europa. Van Hitler was al bekend dat hij niet – zoals hijzelf beweerde in Mein Kampf – radicaliseerde in Wenen, waar hij voor de Eerste Wereldoorlog verbleef, maar door de Eerste Wereldoorlog en dan vooral door de nasleep ervan. Dat gold ook voor veel familieleden van de familie Von Benda.
Met dit verschil dat zij gedurende lange tijd tijdens de Republiek van Weimar aanhangers bleven van de Deutsch Nationale Volkspartij (DNVP), een conservatief-liberale partij die de Republiek nooit had gesteund en er, gaande de ‘roaring twenties’, steeds afkeriger van werden. Na de beurskrach van 1929 en door de snel toenemende massale werkloosheid radicaliseerden de Von Benda’s, zoals een groot deel van de Duitse bevolking. Krantenmagnaat Alfred Hugenberg (foto) had dan wel greep op de pers, hij kon qua dynamiek, energie en charisma niet in de schaduw staan van de jonge (in 1929 40 jaar geworden) Hitler.
De geschiedenis van de machtsovername is al te bekend om hier na te vertellen. Volstaan kan worden met de constatering dat ook de Von Benda’s, als zovelen, ‘omgingen’ en de realiteit van het nieuwe Duitsland – het luid verkondigde Derde Rijk – aanvaardden. Meer nog: enthousiast omarmden. Bas’ grootvader Robert Maximilian von Benda, de zoon van de man bij wie keizer Willem II zo graag over de vloer kwam, wordt in het boek omschreven als lui en gemakzuchtig. Misschien moet je zeggen dat hij tenminste één bijzondere daad verrichtte door te trouwen met de Britse Kate Gill. Een opmerkelijk verbond in een tijd dat de grootmachten Engeland en Duitsland elkaar met wantrouwen bezagen.
Was deze Robert Maximilian al ontvankelijk voor de nazi’s, het gold temeer voor zijn zeven kinderen, allen geboren tussen 1899 en 1910 en dus behorend tot de generatie die door de Duitse historicus Michael Wildt eens omschreven is als Generation des Unbedingten. De ‘onvoorwaardelijken’ waarop Wildt doelde waren de leidende figuren in het Reichssicherheitshauptamt, de samenvoeging van Sicherheitsdienst, Gestapo en Kriminalpolizei. Maar die ‘onvoorwaardelijken’ waren overal te vinden, ook iemand als Albert Speer (geboren in 1905) behoorde tot hen. En – zij het minder prominent – de kinderen Von Benda’s, de een meer dan de ander.
De oudste zoon, Rob, was lichamelijk gehandicapt maar dat verhinderde hem niet na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog te vechten voor Nazi-Duitsland. Broer Franz, de opa van Bas, raakte tijdens de oorlog als piloot vermist boven het Libische Tobroek en stond ook helemaal achter de nazi-ideologie. De zussen Mary en Dorelise waren of zelf of via hun echtgenoot in het tweede echelon actief in de nazi-machinerie en soms direct, soms indirect betrokken bij de Jodenvervolging. Maar de kroon spande Luise von Benda (1905-1998). Zij was secretaresse van het Oberkommado des Heeres (OKH), waar militairen als Ludwig Beck (1880-1944, later in het verzet tegen Hitler en na de aanslag op Hitler op 20 juli 1944 doodgeschoten na een mislukte zelfmoordpoging, foto) en de geslepen Franz Halder (1884-1972) zetelden.
Ze werd echter verliefd op generaal Alfred Jodl (1890-1946), die steeds meer in de ban van Hitler raakte en door hem – samen met Wilhelm Keitel (1882-1946) – door Hitler werd uitverkoren deel uit te maken van het Oberkommando der Wehrmacht (OKW), een instelling die in 1938 in het leven werd geroepen na het ontslag van de generaals Werner von Blomberg (1878-1946, minister van Oorlog en opperbevelhebber van de Reichswehr [vanaf 1935 Wehrmacht genaamd]) en Werner Von Fritsch (1880-1939), bevelhebber van de Landmacht).
Jodl (foto) was, zo maakt Bas von Benda-Beckmann nog eens duidelijk, eigenlijk zoals alle hoge officieren op de hoogte van de misdaden van SS en leger tegen de burgerbevolking, in het bijzonder tegen de Joden. Hij heeft daaraan ook actief bijgedragen door mede het Kommissarbefehl op te stellen, dat inhield dat ‘politieke commissarissen’ van het Rode Leger zonder proces standrechtelijk mochten worden doodgeschoten.
Jodl was een van de beklaagden tijdens het proces van Neurenberg en werd op alle punten schuldig verklaard en in 1946 opgehangen, waarna zijn as – evenals dat van de andere gehangenen – werd verstrooid. Luise steunde hem tijdens het proces waar ze kon. Ze was zelfs toegevoegd aan de twee advocaten die Jodl verdedigden en zou zich na de oorlog tot aan haar dood inspannen om zijn reputatie van ‘onpolitieke generaal’ hoog te houden. Daarin slaagde ze tot op zekere hoogte, want waar Keitel, wiens handtekening onder veel gruwelijke bevelen stond, niet alleen door de rechters maar ook door de publieke opinie voor een misdadiger werd gehouden, kreeg Jodl gaande het proces de naam een ‘zuiver soldaat’ te zijn geweest met een onberispelijke morele staat van dienst die slechts alles had gedaan voor zijn vaderland.
Maar Bas von Benda-Beckmann maakt duidelijk dat zijn tante niet alleen stond in het witwassen van Jodls reputatie. Dat deed bijvoorbeeld ook Percy Ernst Schramm (foto) die in de jaren ’60 het invloedrijke Kriegstagebuch des Oberkommandos der Wehrmacht (Wehrmachtführungsstab). 1940–1945 uitgaf, een acht delen tellende serie, waarin Schramm selectief weergaf wat Jodl (en Keitel) had bewogen tijdens de oorlog. Dat maakt het boek van Bas von Benda-Beckmann zo goed: hij verbindt de kleine familiegeschiedenis van zijn tante Luise met de officiële pogingen van nazi-gezinde historici, die – inmiddels levend in de Bondsrepubliek Duitsland – trachtten de reputatie van ‘dat Militär’ te redden. Toch zou Jodls reputatie na de jaren ’80 geen standhouden. Onder meer de historicus Peter Hoffmann, een groot kenner van het Duitse verzet tegen Hitler, oordeelde zeer kritisch over zijn betrokkenheid bij de nazimisdaden.
Ook de reputatie van generaal Werner von Fritsch (foto) gaat hier aan diggelen. ‘Onkel Goy’ (een broer van Bas’ overgrootmoeder Elisabeth von Fritsch) stond lang bekend als een ‘fatsoenlijk’ militair, die weliswaar rechts was en de Republiek van Weimar niet welgezind was. Maar de vergelijking met de brute barbaar en antisemiet Adolf Hitler zou hij met glans kunnen doorstaan. Niets is minder waar, zo maakt Von Benda-Beckmann duidelijk: ook Von Fritsch, die na te zijn afgezet wegen vermeende homoseksualiteit in 1939 zou sneuvelen tijdens de veldtocht tegen Polen, was een antisemiet en ook Von Fritsch was uit op verovering van Europa. Het verschil met Hitler was alleen dat hij voorzichtiger was, geen ‘va banque’-speler zoals zijn Führer.
Al met al schetst Von Benda-Beckmann een diepgaand beeld van de betrokkenheid van zijn familie bij het Derde Rijk. En en passant ook een beeld van de onvoorstelbare maar bloedserieus genomen racistische dwaasheid van Nazi-Duitsland, waar het hebben van een Joodse voorvader – hoe ver terug ook – een familie in gevaar kon brengen. Dat gebeurde ook de Von Benda’s die een Jonas in de familie hadden, een Joodse voorvader die ‘geariseerd’ moest worden. Dat brengt ook de huichelarij van Hitler cum suis in beeld: de Führer zelf besliste soms of iemand van nut was voor zijn Derde Rijk, Jood of geen Jood. Blijft bizar van iemand die in zijn politieke testament de wereld (in 1945) nog ‘verplichtte’ te strijden tegen ‘het internationale Jodendom’. Als dank voor de ‘arisering’ zou de familie een ‘kleedje’ aan Hitler hebben gestuurd, waarvoor Bas von Benda-Beckmann overigens geen bewijs vond. Maar het hardnekkige verhaal in de familie zegt veel over de opluchting en dankbaarheid nu er geen verdenking van ‘joods bloed’ meer op de familie rustte.
Het enige lichtpunt in dit boek vormt de jongste Von Benda, tante Tini (1910-1990). Hoewel aanvankelijk vol overtuiging lid geworden van de NSDAP, keert ze zich daar later van af, mede door haar vriendschap met een half joodse arts, Ottmar Hoffmann, bijgenaamd ‘Much’. Hij heeft zijn afkomst lang kunnen verbloemen, werd zelfs opgeroepen dienst te nemen in de Wehrmacht maar moest na ontdekking van zijn joodse afkomst ‘frontdienst’ nemen, wat meestal leidde tot een zekere dood, ook in dit geval. Tini von Benda is de enige van de familie die na de oorlog (zelf)kritisch terugkeek op het Derde Rijk.
Er zou nog meer, veel meer te zeggen zijn over dit overweldigend goede, 672 bladzijden tellende boek, waarvan hier slechts een persoonlijke indruk weergegeven van personen en momenten die mij troffen en boeiden. Tegen iedereen die geïnteresseerd is in de nog altijd onvoorstelbare geschiedenis van het slechts twaalf jaar bestaande, maar alles en iedereen verwoestende ‘Duizendjarige’ Derde Rijk, zou ik willen zeggen: koop en lees het.







