Albert Camus’ zoektocht naar ‘positieve waarden’ van het anarchisme

Gistermiddag sprak ik voor een klein maar geïnteresseerd publiek onderstaande lezing uit naar aanleiding van de publicatie van Albert Camus, Libertaire teksten. Ik schreef voor dat boek, uitgegeven door de kleine uitgeverij Kelder, de inleiding. Het is een huzarenstukje dat deze uitgeverij de rechten verwierf op deze teksten van Camus, nu de schrijver nog altijd veel gelezen wordt en ook geliefd blijft bij grote Nederlandse uitgeverijen. Vorig jaar verscheen bij uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep nog een nieuwe vertaling van de essays Bruiloft en De zomer. En in de befaamde reeks Privé-domein van De Arbeiderspers staan voor mei van dit jaar Laatste cahiers 1951-1959 aangekondigd. Dat Kelder de tot dusver – zeker in Nederland – onderbelichte verhouding van Camus tot het anarchisme en zijn vriendschappen met anarchisten voor ons taalgebied ontsloten heeft mag een grote verdienste worden genoemd.

Beste aanwezigen,

De bundel die vanmiddag gepresenteerd wordt heeft als titel Albert Camus. Libertaire teksten. En die titel is strikt genomen natuurlijk ook juist. Immers, de hier verzamelde teksten zijn deels geschreven voor anarchistische of met het vrije socialisme sympathiserende bladen en hebben betrekking op onder meer de herdenking van de Spaanse Burgeroorlog, waarin het anarchisme even levensvatbaar was voordat het vernietigd werd door het giftige monsterverbond van fascisme en stalinisme. Ze gaan verder onder meer in op Michail Bakoenin, de 19e-eeuwse anarchist en grote tegenstrever van Marx en Engels tijdens de Eerste Internationale van 1864.

Maar het boek had evengoed ook Albert Camus, ethische teksten kunnen heten. Alleen al afgaand op de titels van de hier verzamelde bijdragen kunt u de ethische inzet van Camus aflezen. Ik noem er enkele: De kalender van de vrijheid, Het afwijzen van de haat, De waarde van de vrijheid herstellen, De kunstenaar is de getuige van de vrijheid. Zijn hele leven kende een ethische inzet, gericht op de vrijheid van het individu in verbondenheid met anderen maar zonder dat die verbondenheid verstikkend zou zijn.

Hoe die ethische inzet te verbinden met het anarchisme, toch een politieke stroming, concurrerend met andere politieke stromingen, in het bijzonder met het marxisme? Ik veronderstel dat in dit gezelschap iedereen de naam nog kent van de 100 jaar oud geworden anarchist Arthur Lehning (foto), de bezorger van de Archives Bakounine? Lehning was zijn hele lange leven bezig te bewijzen waarom het anarchisme te prefereren was boven het marxisme: het anarchisme kende geen deterministische geschiedopvatting en koesterde geen gewelddadige utopie.

Voor Albert Camus lag het iets ingewikkelder. Hij sloot zijn ogen niet voor de (ook) gewelddadige kant van de anarchistische geschiedenis die vooral aan te treffen is bij…juist, Bakoenin. In De mens in opstand (1951) roemde Camus Bakoenins opstandigheid maar oordeelde hij ook dat diens steun aan de jeugdige revolutionair Netsjajev politiek cynisme dichterbij zou hebben gebracht.

Netsjajev (1847-1882)… een jeugdig Russisch revolutionair uit het midden van de 19e eeuw die met alle middelen naar revolutie streefde en die een revolutionaire groep oprichtte, een soort voorhoede van het proletariaat, gekenmerkt door ijzeren discipline. Toen een van de leden uit onvrede de groep verliet werd hij vermoord. Geen wonder dat Bakoenins steun aan Netsjajev Camus tot de harde conclusie leidde: ‘Evenzeer als zijn vijand Marx heeft Bakoenin bijgedragen tot de leninistische leer’. De leninistische leer… de bolsjewiek Lenin had in oktober 1917 uit naam van de arbeidersklasse een staatsgreep gepleegd met zijn voorhoede en pas nadien de revolutie doorgevoerd. 

Een niet geringe kritiek van Camus op Bakoenin (foto), gevolgd door een maning: de anarchistische beweging diende de ‘nihilistische voorhoederomantiek’ af te leggen. Romantiek die hij overigens ook – en nog veel sterker – signaleerde in het concurrerende marxisme. De jonge Camus was in de jaren ’30 kortstondig communist maar daarvan al snel genezen. In de jaren vijftig moest hij van het communisme niets meer hebben. Hij zag het in de praktijk functionerende stalinisme van zijn tijd als een uitvloeisel van de mislukking van “het wetenschappelijk socialisme”, dat haar economische voorspelling van een alom zegevierend proletariaat niet uit had zien komen en in de Sovjetunie verworden was tot een ordinaire dictatuur, waarin het doel alle middelen heiligde, lees: tot miljoenen doden leidde via hongersnoden en regelrechte terreur. Dat utilitaire denken over doel en middelen zag hij ook al terug in de eigen Franse geschiedenis en wel in de Franse Revolutie, die eindigde met de guillotine en nog later in de keizerlijke restauratie onder Napoleon. Het mag geen toeval heten dat veel communisten na 1917 teruggrepen op 1789, maar dan wel om zelfvoldaan te concluderen dat de burgerlijke revolutie van toen nog slechts een stadium was op weg naar het socialisme.

De onjuistheid van de voorspellingen van Marx (foto) zijn nooit erkend, aldus Camus. Integendeel, Marx werd vergoddelijkt en juist die kritiekloze vergoddelijking betekende het einde van het marxisme. De strekking van dit betoog is uitgebreid te vinden in De mens in opstand maar werd puntig verwoord in een repliek op de anarchist Gaston Leval (1885-1978). Die had in juni 1952 in vier afleveringen in het anarchistische tijdschrift Libertaire Camus’ visie op Bakoenin bekritiseerd. Die repliek is het tweede stuk in de vandaag gepresenteerde bundel Libertaire teksten.

In zijn repliek schreef Camus 1952 het negatieve in Bakoenins denken naar voren te hebben gehaald, niet “omdat het mij aan bewondering voor deze buitengewone figuur ontbroken zou hebben”, maar om te waarschuwen dat anarchisten niet dezelfde weg van vergoddelijking van de voorgangers moesten gaan.

Het nihilisme van Bakoenin had nut gehad in zijn tijd, de restauratietijd van 1848 en daarna toen alle revolutionaire hoop de bodem was ingeslagen. Nu echter – in de jaren vijftig van de twintigste eeuw – zou het libertaire denken ‘positieve waarden’ nodig hebben. Daarbij wilde hij tussen twee klippen doorvaren, die van de burgerlijke moraal met zijn huichelarij en middelmatige grofheid en die van het politiek cynisme dat hij een groot deel van de revolutionaire beweging zag domineren. En hij voegde er ten overvloede nog aan toe: “Wat de zogenaamd onafhankelijke linkerzijde betreft, ze is in feite gefascineerd door de macht van het communisme en ze hecht aan een marxisme dat zich voor zichzelf schaamt: ze is reeds achterhaald.”

Ik sta hier om twee redenen uitgebreid stil bij Camus’ antwoord aan Gaston Leval (foto). Allereerst inhoudelijk: aangezien ik mij hier in het hart van anarchistisch Nederland bevind, lijkt het me heel zinnig Camus’ waarschuwing voor ‘nihilistische romantiek’ blijvend serieus te nemen nu het anarchisme ook een gewelddadige kant heeft gekend. Denk aan de aanslagen op gezagsdragers, monarchen maar ook (rond 1900) op restaurants en andere uitgaansgelegenheden met de bedoeling de onmacht van de staat bloot te leggen en de bevolking aan te zetten tot opstand. Een vergeefse strategie.

Maar daarnaast is zijn antwoord ook vanuit biografisch oogpunt interessant. Let op de datering van zijn repliek aan Leval: 5 juni 1952, een maand na de beruchte aanval van Francis Jeanson, een leerling van Jean-Paul Sartre (foto), op De mens in opstand in het tijdschrift Les Temps Modernes. Spottend had Jeanson Camus “een opstandige ziel” genoemd, die geen enkel begrip voor het verschijnsel revolutie zou hebben en nog minder van het marxisme, “de drijvende kracht van de geschiedenis”. Verbolgen over de aanval van de “leerling” richtte Camus zich tot de “meester” zelf die hij aanschreef als “Monsieur le Directeur”. Sartre immers was oprichter en directeur van Les Temps Modernes. Uit dat antwoord sprak gekwetstheid over de aanval waarin hij de hand van Sartre vermoedde. Sartre antwoordde snoeihard, om niet te zeggen genadeloos. Eén citaat volstaat om de genadeloosheid te laten zien: “Als uit uw boek (hij bedoelt De mens in opstand) nu eens alleen maar uw filosofische incompetentie bleek? Als het bestond uit inderhaast en uit tweede hand bijeengeraapte weetjes. En als uw redeneertrant nu eens niet werkelijk deugde?”

Camus was kapot van de kritiek die hem in intellectueel Parijs in een volkomen isolement bracht. Hij was weggezet als een wereldvreemde moralist, wiens praatjes aan niemand wezenlijk besteed waren. Maar dat was buiten anarchisten gerekend. Die herkenden in hem een geestverwant, iemand die zowel afkerig was van kapitalisme als communisme, de opstandigheid preekte en analyseerde maar zeer beducht was voor de wrange vrucht ervan: de revolutie die leidde tot verstarring, bloedvergieten en het ‘opeten’ van de eigen kinderen, zoals de Sovjetunie van Stalin (foto) had laten zien. Het mag geen toeval heten dat de meeste van de hier verzamelde teksten stammen uit de periode 1952-1960: met zijn gekwetste gemoed vond Camus onderdak bij de anarchisten.

U zult in deze bundel kunnen lezen hoeveel waardering de toch al op Spanje georiënteerde Camus bij herhaling had voor het anarchistische experiment tijdens de Spaanse Burgeroorlog, hoezeer hij zich keerde tegen de brute onderdrukking van de Hongaarse opstand in 1956 en wat hij de taak van de schrijver achtte. Dat zette hij uiteen in een prachtige lezing die hij vier dagen na het ontvangen van de Nobelprijs voor literatuur in Zweden hield, getiteld: “De kunstenaar en zijn tijd”. Het is het meest uitgebreide stuk in de bundel en er zou eindeloos uit te citeren zijn. Dat doe ik niet, omwille van de tijd. Wel dit: “goede kunst is de aangewezen vijand van alle dwingelandij”. Albert Camus was en bleef in de eerste plaats kunstenaar, een kunstenaar met een engagement tegen alle totalitarisme.

Politiek heeft hij niet veel klaar gespeeld – evenmin als Sartre overigens, wiens befaamde engagement ook nooit een politieke deuk in een pakje boter kon slaan. Maar terwijl Sartre radicaliseerde in de meest bizarre richting, die van het moorddadige Maoïsme, bleef Camus individualist en beschouwde hij het anarchisme als inspiratie tot vrijheid, om te spreken met een boektitel van de Nederlandse anarchist Anton Constandse. In een wereld van geweld, van Oekraïne tot Gaza, in een wereld van almachtige staten en potentaten kan het anarchisme misschien ook niet meer zijn dan een inspiratie. Maar wat een bron van inspiratie.