Etty Hillesum (1914-1943): hypersensitief en intens zoeker naar een weg in het leven

De afgelopen maanden las ik – onder veel meer – de vijf boeken die kandidaat waren voor de Librisgeschiedenisprijs 2023. Stuk voor stuk prachtige boeken, terecht genomineerd maar één boek trof me in het bijzonder: de biografie van Etty Hillesum (1914-1943). Ik had haar dagboeken altijd links laten liggen, voornamelijk door het gedweep met haar dat ik in de jaren tachtig ontwaarde na de eerste publicatie in 1981, voornamelijk in protestants-christelijke kring. In de vele recensies die ik toen las drong zich het beeld aan me op van een vroom begijntje met een voorkeur voor ‘het hogere’ en aseksueel levend. Hoe kon ik me vergissen: de schitterende biografie die Judith Koelemeijer over haar schreef maakt duidelijk dat Hillesum niet alleen een diepgaand zielenleven had maar ook een scherpzinnig waarneemster was en daarnaast ook ‘onder de gordel’ nog een actief leven leidde, al was en bleef het ‘hogere’ belangrijker voor haar. Haar dagboeken, die ik intussen ook las, zijn een indrukwekkend document, ook al is het gedweep met goeroe Julius Spier soms wat vermoeiend.

De laatste jaren hoor je niet zoveel meer over Etty Hillesum maar toen ik student was (in de jaren ’80) was Het verstoorde leven een hype. Onder die titel had Jan Geurt Gaarlandt, uitgever van Balans, een keuze gedaan uit de omvangrijke dagboeken, aangevuld met brieven uit Westerbork, waarin ze scherpzinnig schreef over de voortdurende dreiging waaraan Joden waren blootgesteld, nu iedere dinsdag treinen ‘naar het Oosten’ vertrokken en niemand wist of en wanneer hij/zij op de lijst van gedeporteerden terecht kwam.

Het verstoorde leven werd gepubliceerd op een moment dat vooral protestantse christenen in Nederland volop (en prijzenswaardig) bezig waren met de verwerking van de Holocaust, in het bijzonder met de vraag of de eeuwenlange christelijke afkeer van Joden als ‘Christusmoordenaars’ (mede) had geleid tot de Holocaust. Veel artikelen verschenen hierover in Trouw en Hervormd Nederland, meestal geïnspireerd door de trilogie Christelijke theologie na Auschwitz van de theoloog Hans Jansen, waarover ik hier eens schreef (https://wimberkelaar.com/2019/07/19/theoloog-hans-jansen-en-het-misverstand-een-terugblik-op-christelijke-theologie-na-auschwitz/). Dat de Joodse Hillesum God ook (en steeds vaker) in haar dagboeken te berde bracht, sloot naadloos aan bij dit christelijk zoeken naar verwerking, vooral omdat haar dagboeken geschreven werden tijdens de oorlog (1941-1943).

Het blijft interessant te bedenken dat deze dagboeken slechts twee jaar van een leven versloegen, een leven dat 27 eerdere jaren telde. Wat in de dagboeken slechts versluierd aan het licht kwam, maakt Judith Koelemeijer duidelijk: Hillesum werd geboren in een getroebleerd gezin. Vader Louis Hillesum (foto) was een introvert geleerde, een classicus die naar het hoogste streefde en dat ook bereikte: een rectoraat van een gymnasium (in Deventer), moeder Riva Bernstein een drukke, extraverte en kamer vullende verschijning. Terwijl Etty erg op haar vader gesteld was, had ze een moeizame verhouding met haar moeder – hoewel ze ook moeite had met de teruggetrokkenheid van haar vader en haar moeder soms met mededogen bezag in haar onmacht.

Maar Koelemeijer maakt duidelijk dat Riva Bernstein meer was dan een opgewonden standje: een sterke vrouw die in het begin van de 20ste eeuw de pogroms in Rusland ontvluchtte en in Nederland belandde. En daar bekeken werd met de nodige scepsis vanwege haar ‘vreemde’ accent en haar excentrieke verschijning. Kwam nog iets bij: in de familielijn van de Hillesums kwam geestesziekte voor. Vader Louis had een zus die aan schizofrenie leed en langdurig werd opgenomen. Het bleef niet bij de familielijn; de geestesziekte trof ook het gezin-Hillesum, in het bijzonder de getalenteerde jongste broer Mischa. Maar ook de andere broer Jaap, een medicus, functioneerde door psychische stoornissen maatschappelijk niet optimaal.

Etty was bang de ziekte ook te krijgen en waakte als enige en ook nog oudste dochter als een kloek over haar broers en eigenlijk ook haar ouders. Terwijl ze, zo wordt duidelijk uit zowel haar dagboek als uit haar biografie, tegelijkertijd zelf volop zoekende was. Ze trok naar Amsterdam en ging onder meer slavistiek studeren, waarbij ze later illustere studiegenoten had als vertaalster Aleida G. Schot en Aimé van Santen, die onder het pseudoniem Jan Molitor nog een beknopte monografie zou schrijven over Franz Kafka. Ze had onder meer les van de befaamde Bruno Becker en liep college bij W. A. Bonger (foto), die in de meidagen van 1940 na de Duitse inval zelfmoord zou plegen. Tekenend voor de onbevangenheid (en bezorgdheid) van Etty is dat ze Bonger op het Museumplein zag lopen en hem aansprak – waarvoor ze spontaan uit haar huis aan de Gabriël Metsustraat kwam lopen. Daar had ze een kamer betrokken bij de veel oudere weduwnaar Han Wegerif (die kinderen van haar leeftijd had) met wie ze al snel een relatie begon.

Maar de grote liefde van haar leven lijkt hij niet te zijn geweest, veeleer een rustpunt. Over die grote liefde is al veel geschreven: de ‘psychochiroloog’ Julius Spier (foto), een handlezer die daaruit allerlei karaktereigenschappen aflas en zijn cliënten psychologisch duidde. Sinds de jaren ’60 is handlijnkunde ontmaskerd als pseudowetenschap, maar voor de Tweede Wereldoorlog werd die nog serieus genomen. Vooral door vrouwen, ben je geneigd te denken als je over Julius Spier leest. Zijn duiding ging ver, zover dat de vrouwen, om ‘los te komen’ van oude rolpatronen, met hem kwamen te ‘stoeien’, wat niet zelden uitliep op seks. Tegenwoordig heet dat grensoverschrijdend gedrag, want hoezeer Etty er ook naar verlangde door hem in zijn armen te worden genomen, zijn machtspositie en het leeftijdsverschil maakten dat de man – misschien met de beste bedoelingen, zou Etty ongetwijfeld zeggen – misbruik maakte van zijn positie. Soms had zij na een bezoek aan hem tevergeefs naar hem gesmacht, om op de Gabriël Metsusstraat naast Han Wegerif in bed te kruipen en seks met hem te hebben, denkend aan Spier.

Over dit alles las of hoorde je na de ontdekking van de dagboeken in de jaren ’80 niet of nauwelijks. Toen ging het over de God van Etty en, daaraan gekoppeld, over haar overgave aan het lot. Dat wil zeggen: overgave aan de isolatie en uitsluiting van Joden door de nazi’s (van de massamoord door vergassing wist ze niets, ook al gingen er geruchten). Eerst die God van Etty: een onbestemde innerlijke stem die haar toesprak en haar leidde. Misschien een God gekleurd door haar Joodse opvoeding, maar dan toch geen God die ze op traditionele wijze aanbad. Nee, ze ging gewoon op haar studentenkamer op een kleedje door de knieën en riep God aan, zonder zich ook maar iets van welk ritueel aan te trekken.

Dat ze zich ‘geleid’ voelde, droeg bij aan haar overgave aan haar lot. In haar dagboeken bleef ze graven naar haar innerlijk maar tegelijk drong de buitenwereld zich steeds meer aan haar op. Ze kreeg een functie bij de Joodse Raad, al aanvaardde ze die tijdelijke vrijstelling van deportatie met gemengde gevoelens, want voor haar ging een ander. Ze pendelde voor de Joodse Raad een tijd tussen Amsterdam en Westerbork, tot ze daar zelf moest blijven. Het oordeel over haar van de daar verblijvende Joden is gemengd: sommigen bewonderden haar onbaatzuchtige inzet voor hen aan de vooravond van hun noodlottige vertrek ‘naar het Oosten’.

Maar er is ook het getuigenis van Arthur Durlacher, ons overgeleverd door zoon Gerhard Durlacher, socioloog en schrijver van onder meer Strepen aan de hemel en Drenkeling. Arthur Durlacher ergerde zich mateloos aan het redderssyndroom van Etty, die diepe gesprekken probeerde aan te knopen met mensen die vlak voor hun transport stonden. Die mensen, zoals Gerhard Durlacher scherpzinnig analyseerde, sloten zich liever af op dit precaire en toch al emotionele moment en wensten verschoond te blijven van die diepe maar volledig verkeerd getimede gesprekken.

Dat beeld blijft hangen na lezing van de als gezegd voortreffelijke biografie van Koelemeijer: Etty Hillesum als een hypersensitieve jonge vrouw, zeer intensief in haar relaties met andere mensen – en met zichzelf. Ze ondervroeg zichzelf voortdurend, oordeelde zelfkritisch over haar handelen en motieven, streefde naar een soort van universele goedheid die ze ‘God’ noemde maar verstikte soms anderen met haar intensiteit. Enerzijds lijkt Hillesum een genereuze jonge vrouw te zijn geweest met een goed hart voor anderen, anderzijds door haar voortdurende zelfonderzoek ook enigszins een narciste. Dat valt te sterker op in haar liefdesleven, waarin ze meerdere mannen beminde maar nooit voor een van hen koos en hen soms ook weer merkwaardig makkelijk losliet, zoals Spier die in september 1942 stierf maar die ook snel uit haar gedachten verdween.

Maar wellicht moet dat toegeschreven worden aan de ongelooflijk moeilijk omstandigheden waarin ze zich – zoals alle Joden – staande moest houden in die jaren van brute vervolging. Dat lukte niet: ze werd vermoord in Auschwitz, waar ook haar vader en moeder omkwamen (de broers Jaap en Mischa stierven later tijdens de oorlog, ook door toedoen van de nazi’s). Wat overblijft na lezing van biografie en dagboeken: een jonge vrouw, zoekend naar haar levensvorm. Of en hoe ze die levensvorm had gevonden – als schrijfster of anderszins? – zullen we nooit weten, nu haar leven in de knop werd gebroken. Dat blijft de echte tragedie en vermoedelijk ook de reden dat Hillesum blijvende roem geniet: haar diepgaande zelfonderzoek getuigt van een leven dat een weg zocht maar niet mocht vinden, uitsluitend en alleen omdat ze van Joodse komaf was en (dus) dood moest. Gruwelijk.