Dat redacties van kranten, weekbladen en tijdschriften niet altijd zachtzinnig met elkaar omgaan en bevolkt worden door botsende ego’s was me bekend, maar nergens lijkt dat erger te zijn geweest dan bij Vrij Nederland tijdens de (wat betreft invloed en oplagecijfers) grote jaren ’60, ’70 en ’80. Journalist John Jansen van Galen, die zelf in die jaren bij het concurrerende weekblad Haagse Post toch wel het een en ander gewend was, schreef enkele jaren geleden een sprankelend en bijzonder leesbaar boek over de geschiedenis van Vrij Nederland in die jaren, getiteld De gouden jaren van het linkse levensgevoel. Een treffende titel, als daarbij bedacht wordt dat dit ‘gouden levensgevoel’ nogal zelfvoldaan was en dat veel redacteuren precies wisten hoe de wereld in elkaar stak, waarbij ‘rechts’ – in het bijzonder de confessionelen – met soms gepast wantrouwen maar soms ook regelrecht arrogant werd bejegend. Niettemin: wat een weekblad.
Aan de wieg van Vrij Nederland stonden (gewezen) confessionelen, in de eerste plaats natuurlijk de voormalige gereformeerde onderwijzer Henk van Randwijk (foto), die na de oorlog niet zomaar een journalistiek weekblad wilde maar met dat blad ook politieke invloed nastreefde en met hartstocht de ‘derde weg’ (tussen communisme en kapitalisme) bepleitte. Hoe groot Van Randwijks verdiensten ook waren als verzetsman tijdens de oorlog, een echte journalist – strevend naar nieuwsgaring en berichtgeving – werd hij nooit.
Zijn opvolger, de eveneens protestantse socialist Johan Winkler, was geen succes. Hij was zo mogelijk nog ‘vromer’ dan Van Randwijk en legt veel nadruk op progressieve theologen als de theologiserende arts Albert Schweitzer en Helmut Gollwitzer, die na de oorlog vol begrip voor de ‘Russische positie’ uit Russische krijgsgevangenschap was teruggekeerd. Volgens Jansen van Galen had Winkler een speciaal zwak voor Kaj Munk, de inmiddels vergeten dominee-dichter die enige tijd populair was in Nederland. Maar floreren doet het blad midden jaren vijftig niet meer en begint een zoektocht naar een nieuwe hoofdredacteur.
Het was in die tijd van verzuiling (de inkt van het bisschoppelijk mandement ([1954] dat katholieken verbood lid te worden van de VARA en de Partij van de Arbeid was nog nauwelijks droog) een schok dat gekozen werd voor een katholiek en nog wel een katholiek van beneden de rivieren: Matthieu Smedts (1913-1996). Nu had Smedts (foto) wel een ding mee: hij had al net zo’n indrukwekkend verzetsverleden als Van Randwijk. Hij had lang gevangen gezeten, nadat hij was opgepakt voor hulp aan Joden en geallieerde piloten.
Maar Smedts was minder activistisch dan Van Randwijk en lijkt ook van minder idealen bezield te zijn geweest om naoorlogs Nederland blijvend te veranderen. Er was ook een verschil in temperament: Van Randwijk was een draufgänger, die door roeien en ruiten ging om zijn zin te krijgen, Smedts was geen gedreven heerser, veeleer iemand die anderen de ruimte gaf.
Wat in de jaren zestig onder het bewind van Smedts samenkwam is opmerkelijk: de door het vooroorlogse katholicisme en door de oorlog getekende Smedts vormde een merkwaardig verbond met een reeks van jongeren die de oorlog slechts als kind had beleefd en aan het geloof in het algemeen en aan het katholicisme in het bijzonder geen boodschap hadden. Velen van hen kenden elkaar van het roemruchte studentenblad Propria Cures, zoals Jan Eijkelboom, Rinus Ferdinandusse, Joop van Tijn en de columnisten Renate Rubinstein en Hugo Brandt Corstius. Anderen werkten als journalist om hun (later toch vaak afgebroken) studie te financieren, zoals Igor Cornelissen die als leerling-journalist begon bij het Vrije Volk. Dat gold ook voor de jongere, in 1941 geboren Martin van Amerongen.
De oorlog vormde de sleutel tot dit vreemde verbond. Omdat verscheidenen van hen (Van Tijn, Cornelissen, Van Amerongen) van Joodse komaf waren, zou de oorlog voor hen een maatstaf van ‘goed’ en ‘fout’ worden en hun werk bij Vrij Nederland bepalen. Vooral Van Amerongen beet zich vast in naoorlogs ‘fout’ door reportages over herlevend nationaalsocialisme in West-Duitsland en bewonderende artikelen over nazi-jager Simon Wiesenthal (foto). Maar ook voor Cornelissen, in de ban van marginaal maar in de jaren ’60 en ’70 populair (extreem) links, was de oorlog nooit ver weg.
Allen hadden een virulent anti-katholicisme gemeen of, zoals hoogleraarszoon Jan Rogier, een getroebleerde verhouding daartoe. De hele ‘gouden jaren’ door was het wantrouwen tegen katholieken in het algemeen en katholieke politici in het bijzonder een rode draad in de geschiedenis van Vrij Nederland. Politici van de Katholieke Volkspartij (KVP) en het Christendemocratische Appèl (CDA) werden kritisch gevolgd, wat zich uitte in kritische interviews met mensen als Dries van Agt en Piet Steenkamp.
Ook met de gereformeerden was geen verwantschap maar die waren tenminste ‘goed’ – wat voor een groot deel van de gereformeerden gold maar zeker niet voor allen, terwijl onderzoek inmiddels heeft uitgewezen dat veel Nederlandse katholieken in de oorlog [ook] goed waren. Een gewezen gereformeerde als de van Trouw afkomstige Rudie van Meurs vond dan ook al snel zijn plaats in de redactie, zeker met zijn onderzoek naar de katholiek A.C.J.A. Nollen (foto) en diens vele zakelijke belangen en vertakkingen (‘het Nollen-syndicaat’). En ook de eveneens uit een gereformeerd nest afkomstige Aukje Holtrop vond haar weg in de redactie.
Dat de katholiek Smedts het aanvankelijk redde, kwam door zijn verzetsreputatie. Hij liet zijn jonge honden de vrijheid, al monkelde hij dat ze wel wat ver gingen en zich aan reputaties niet veel gelegen lieten liggen, zoals de medewerking van Ferdinandusse en Van Tijn aan het destijds als schokkend ervaren televisieprogramma Zo is het toevallig ook nog ’s een keer (1963-1966) bewees. In de jaren zestig verdween Smedts steeds meer naar de zijlijn en was hij dikwijls in de kroeg te vinden, waar hij, versterkt door steeds meer opspelende herinneringen aan zijn jarenlange gevangenschap, steeds meer dronk.
De journalistiek van de jeugd was niet allemaal zijn journalistiek. Met figuren als Cornelissen, Van Amerongen en Rogier had hij, terugblikkend, nog wat gemeen, namelijk engagement, maar Van Tijn en vooral Ferdinandusse waren hem vreemd. Het in 1960 verschenen boek van de Amerikaanse socioloog Daniel Bell, The End of Ideology, leek wel voor Ferdinandusse geschreven: hij had niets met ideologie, wilde nieuws, vertier en vermaak, niet vreemd voor iemand die begon als cabaretier en schrijver van licht verteerbaar werk als Neem er eentje van mij (1964) en Stukjes in de kraag (1965).
Vrij Nederland raakte in de jaren zestig veel lezers kwijt en het weekblad moest overeind gehouden worden door Het Parool, waar verzetsman en econoom Wim van Norden directeur was. Van Norden was tegen de benoeming van Ferdinandusse toen zich dit in 1969 aandiende. Hij erkende later (in de jaren ’80) in een interview zich te hebben vergist.
Hoewel het goed was dat Van Norden zijn vergissing toegaf, begrijpelijk was die wel. Was Ferdinandusse wel de aangewezen man deze Gideonsbende leiding te geven? Ook nadat hij die functie allang bekleedde ging de mare dat niet hij maar Joop van Tijn (foto) de sterke man was die de lijnen uitzette. Maar wie De gouden jaren van Vrij Nederland leest, komt er achter dat dit niet klopt. Van Tijn was de oogappel van Ferdinandusse, die hem altijd in bescherming nam, vooral tegen verwijten (van Cornelissen en Van Amerongen) dat hij teveel op radio en televisie schnabbelde en te weinig schreef, maar duidelijk blijkt dat Ferdinandusse alles en iedereen in de gaten hield en tevens de boel bij elkaar hield.
En dat was nodig ook met zoveel ego’s in de alsmaar uitdijende redactie. In een tijd dat kranten nog bescheiden van omvang waren, vond Vrij Nederland een gat in de markt met grote onderzoeken, dito interviews door het fenomeen Bibeb (over haar schreef ik hier eens: https://wimberkelaar.com/2017/04/02/het-interview-impressies-van-een-intrigerend-genre/), de steeds uitgebreidere boekenbijlage en niet te vergeten de legendarisch geworden reportages over de ‘Pont van kwart over zeven’ en meer van dergelijke intensieve journalistieke producties over het alledaagse leven van gewone mensen door Gerard van Westerloo en Elma Verhey.
Wie anno 2023 leeft en actief is op sociale media, die ook de reguliere media (kranten, weekbladen, radio, televisie) sterk beïnvloeden, staat ervan verbaasd hoezeer de bordjes zijn verhangen. Domineert nu rechts de discussie, met voornamelijk de afkeer van migratie als inzet, in de jaren zeventig leek het linkse levensgevoel dominant. In beide gevallen is de beeldvorming bedrieglijk. In de jaren zeventig was rechts nog altijd sterk, wat Vrij Nederland tandenknarsend moest vaststellen: concurrent Elsevier was en bleef altijd groter. Anno 2023 waait door de sociale media een stevige rechtse wind, die soms stormkracht heeft, maar het is een uiting van machteloosheid aangezien de middenpartijen de dienst blijven uitmaken, wat de machteloze woede alleen maar versterkt.
Vrij Nederland was dan wel de spreekbuis van de progressieven en deed de ene onthulling na de andere over vooral confessionele misstappen, maar het land in linkse richting doen opschuiven, daaraan droeg het weekblad maar matig bij, zo anders dan de bedoeling was. Het was veel redacteuren namelijk nooit links genoeg. Het kabinet-Den Uyl (foto), toch het meest linkse kabinet dat Nederland ooit heeft gekend, werd beschouwd als te zwak en te slap. Het PvdA-smaldeel zou bestaan uit reformisten vond een deel van de redacteuren. Dat een zwijgende meerderheid van Nederland, waaronder ook stemmers op de PvdA, zo links niet was, ontging de redactie, zo lijkt het in retrospectief.
Hier is een parallel aan te wijzen bij radicale studenten die Marx (her)ontdekten en soms, zoals in Nijmegen, een uitgeverij (de Socialistiese Uitgeverij Nijmegen, SUN) oprichtten om (neo) marxistische literatuur uit te geven. Een verschil is er wel: terwijl de belangstelling voor de marxistische uitgaven van de SUN na 1979 implodeerde, bleef Vrij Nederland ook in de eerste helft van de jaren ’80 veel lezers trekken. Tot ook daar het tij niet meer te keren viel en de verhoudingen verzuurden. Dieptepunt was de al veelbesproken brievenaffaire: de anonieme brieven die hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse een aantal redacteuren stuurde, met allerlei intimiteiten die alleen de hoofdredacteur kon weten.
Het was niet alleen de veranderende tijdgeest die de oplage van Vrij Nederland deed dalen. Het weekblad kreeg concurrentie van de kranten die steeds meer bijlagen kregen. Vrij Nederland zag linkse concurrent Haagse Post noodgedwongen fuseren met dat andere kwakkelende weekblad, De Tijd. Kortom, gedeelde smart, halve smart. Intussen is Vrij Nederland er nog steeds, zij het sinds 2016 als maandblad. De journalistieke kwaliteit is ook nog steeds van niveau en de kritische zin niet geweken, al moeten de huidige medewerkers zich verhouden tot een totaal veranderd politiek klimaat en een door de sociale media geheel gewijzigd medialandschap.
Maar denkend aan die vroegere jaren ’70 en ’80: wat een kwalitatief goede mensen liepen er rond. Dan denk ik niet alleen aan de bekende oude garde die al zoveel beschreven is en die – ook in dit stuk – de nodige aandacht heeft gekregen (Van Amerongen, Cornelissen, Van Tijn c.s.) maar ook aan mensen als Hugo Arlman en Gerard Mulder die zo’n briljant duo vormden en boeken schreven over het koningshuis en de ondergang van het rode uitgeversimperium (met Ursula den Tex). Na hun tijd bij Vrij Nederland schreven beiden krachtig door, Mulder, samen met historicus Paul Koedijk, over de vroegere voorman H.M. van Randwijk en de geschiedenis van het naoorlogse Parool en Arlman recent nog over J.L. Heldring.
En zo zijn er meer te noemen, veel meer. Eenmaal uit de stal van Vrij Nederland komend, verloochent kwaliteit zich niet. Harm Ede Botje en Mischa Cohen blijven ongenoemd in het boek van Jansen van Galen maar publiceerden enige jaren terug nog een veelgeprezen boek over Thierry Baudet, wiens duistere gangen ze grondig waren nagegaan. De botsende ego’s, de ideologische preoccupaties en soms blinde ambities ten spijt – zonder Vrij Nederland had Nederland er niet alleen tijdens maar ook na de oorlog armzaliger uitgezien.











