“Een belangrijke hulp bij de zoektocht naar religieuze heroriëntatie sinds de jaren ’60.” Het eredoctoraat voor Huub Oosterhuis (1933-2023) in 2002 aan de Vrije Universiteit

Op eerste Paasdag 2023 stierf ex-priester, theoloog en (lied)dichter Huub Oosterhuis in de leeftijd van 89 jaar. Hoe treffend kan het zijn: Oosterhuis stierf op een van de belangrijkste gedenkdagen van het christendom, het geloof dat hem zijn hele leven op zijn eigen en eigenzinnige manier bezielde. Hij was een begrip, ook voor wie geen rooms-katholieke achtergrond heeft en niet erg bekend is met zijn werk. Deze veelzijdige man is misschien het best te typeren als ‘bevrijder’. Hij bevrijdde zichzelf van de knellende dogma’s van Rome, liet het geloof – anders dan veel van zijn generatiegenoten – niet achter zich maar gaf er via zijn liturgische liederen nieuwe en vrije invulling aan. Hij schreef liederen voor de Amsterdamse studenteneklessia, in 1960 opgericht door die andere bevrijder, jezuïetenpater Jan van Kilsdonk. Oosterhuis verzeilde in kringen van het Koninklijk Huis en zo verruilde deze opstandeling de ene (rooms-katholieke) gevestigde orde voor de andere. Maar hij kreeg zijn eredoctoraat voor zijn rol als (religieus) bevrijder. Het onderstaande is een bewerkte bijdrage uit mijn boek Het is ons een eer en een genoegen. Eredoctoraten aan de Vrije Universiteit sinds 1930.

Dat Huub Oosterhuis een eredoctoraat zou krijgen, daarover bestond geen twijfel. De vraag was alleen: wanneer en waar? Over de plaats leek haast geen twijfel mogelijk. De (toen nog) Katholieke Universiteit Nijmegen lag voor de hand. In 1983 werd vandaar uit inderdaad geopperd Oosterhuis te bekronen. Prof. dr. H. van der Linde, hoogleraar Oecumenica, merkte toen op dat alleen al Oosterhuis’ eucharistische gebeden genoeg waren om hem voor een eredoctoraat in aanmerking te laten komen. Maar de ongehoorzame Oosterhuis was voor de bisschoppen onverteerbaar, zeker in 1983 toen een straffe restauratieve wind door de Nederlandse kerkprovincie waaide.

Anno 2001, een jaar voordat de uitreiking daadwerkelijk plaatsvond, richtte prof. dr. M.E. Brinkman (foto), decaan van de theologische faculteit, zich tot het College van Decanen met een tweeledige motivatie om Oosterhuis te onderscheiden. Brinkman liet zijn aanvraag vooraf gaan door een politiek statement. De theologische faculteit had, schreef hij, buiten de lustra wel vaker een eredoctoraat uitgereikt. Het bekendste voorbeeld was het eredoctoraat voor ds. Beyers Naudé in 1972 – hem overhandigd vanwege zijn ‘theologische weerlegging’ van de apartheidsideologie. Nu, dertig jaar later, zou opnieuw een ‘kairos’ moment zijn aangebroken: Huub Oosterhuis, door de katholieke kerk ‘in een heretisch daglicht’ geplaatst, diende een eredoctoraat te krijgen. Dat zou van ‘oecumenische moed’ getuigen, aldus Brinkman, die niet schroomde het werk van Oosterhuis te beschrijven als een eigentijdse voortzetting van de Statenvertaling van de bijbel in 1619.

Oosterhuis had, aldus Brinkman, ‘als geen ander vorm gegeven aan de intentie van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) om de aloude liturgie in de eigen landstaal te vertalen’. Hij had daarbij ‘een voortrekkersrol’ vervuld. Brinkman beklemtoonde in zijn aanvraag dat Oosterhuis’ liederen ook in protestantse kerken een warm onthaal hadden gekregen. Een eredoctoraat voor Oosterhuis zou ook de theologische faculteit dienen. Die was, schreef Brinkman, immers van zins zich de komende jaren te ‘profileren als een open, oecumenische faculteit die werkzaam wil zijn op het grensgebied van geloof en cultuur. Binnen dit nieuwe profiel past een eredoctoraat wonderwel’.

Glasheldere taal waar prof. dr. N. Schuman (foto), erepromotor van Oosterhuis, nog wat van had kunnen leren. Diens meegestuurde toespraak blonk, zacht gezegd, niet uit in bevattelijkheid. Hij schreef zinnen als: ‘Begon het bij O. vooral met een creatieve impuls voor vernieuwing van de liturgie per se, meer en meer is zijn werk uitgegroeid tot een voorname bijdrage aan de inculturatie van de liturgie. Anders gezegd: naast het transculturele aspect van de liturgie, waarin constanten overheersen, heeft het contextuele aspect ervan bij O. alle aandacht gekregen, doordat hij cultus en cultuur met elkaar heeft geconfronteerd.’ Met zulke zinnen zal Schuman de handen van de decanen niet op elkaar hebben gekregen.

Het college was desondanks gemakkelijk te overtuigen van de noodzaak van een eredoctoraat voor Oosterhuis. Hij was immers, zoals het Bezinningscentrum in een begeleidende introductie schreef, ‘een belangrijke hulp bij de zoektocht naar religieuze heroriëntatie die in de jaren zestig van de vorige eeuw op gang kwam’. Zijn studentenekkesia in Amsterdam, die al sinds de jaren zestig furore maakte, trok in de loop van de tijd duizenden gelovigen die zich in de klassieke kerkelijke rituelen niet meer herkenden.

Het Bezinningscentrum van de Vrije Universiteit was zo opgetogen over het eredoctoraat dat het een kleine enquête hield over de weerklank die Oosterhuis’ liederen hadden onder aankomende VU-theologen, onder deelnemers van liturgische vieringen aan de Vrije Universiteit en onder leden van de Amsterdamse studentenekklesia. Die enquête bevestigde nog eens dat Oosterhuis’ vrome teksten meer gewaardeerd werden dan zijn maatschappijkritische. Daarvan moesten de ondervraagden weinig hebben. Oosterhuis, aanvankelijk alleen lid van de Partij van de Arbeid, werd almaar radicaler. Hij was, samen met onder anderen kleinkunstenaar Freek de Jonge, televisiemaker Harry de Winter (foto) en leider van de Socialistische Partij Jan Marijnissen, een van de ondertekenaars van het Manifest Stop de uitverkoop van de beschaving, dat gericht was tegen het paarse kabinet-Kok, dat de publieke voorzieningen zou hebben verwaarloosd.

Inmiddels was Oosterhuis ook lid geworden van de Socialistische Partij. Religie en socialisme ‘mixt’, verklaarde hij stellig tegen partijkrant Tribune. ‘Er bestaat een nauwe geestverwantschap tussen de profeet Amos en Marx.’ God is links, zo kan de theologie van eredoctor Oosterhuis worden samengevat. Na een demonstratie op 2 oktober 2004 tegen het ‘asociale’ kabinetsbeleid van de regering Balkenende, verklaarde Oosterhuis parmantig: ‘Mijn God liep mee op 2 oktober in Amsterdam’. Het waren dan ook niet de theologische denkbeelden die de theologische faculteit deden besluiten Oosterhuis een eredoctoraat toe te kennen.