Zondag 1 mei jongstleden was het mijn beurt boeken te bespreken voor het historisch radioprogramma OVT van de VPRO. Dikwijls kies ik mijn boeken zelf maar soms ook krijg ik van redactrice Christianne Alvarado titels aangereikt. Zo bracht zij me Hella S. Haasse. Leven in de verbeelding van Aleid Truijens onder ogen. Ik dacht meteen: dat vind ik interessant, want ik was benieuwd naar haar contacten met Willem Frederik Hermans (over wiens werk ze uitstekend heeft geschreven) en Harry Mulisch. Haasse zelf was dus een afgeleide, het ging me allereerst om die andere schrijvers. Na lezing van de schitterende biografie werd me duidelijk hoezeer ik Haasse daarmee onrecht deed. Want wat een boeiend leven en natuurlijk eerst en vooral: wat een schrijfster van een enorm, op zichzelf staand oeuvre waarover zeker zovele controverses ontstonden als over het werk van Hermans en Mulisch, al verloor Haasse zich niet in polemieken zoals (vooral) Hermans.
In de uitzending van OVT maakte ik duidelijk waarom ik Haasse altijd ongelezen had gelaten. Het had niets te maken met haar kwaliteiten, ze ging eenvoudig langs me heen. Ik las met ‘mannelijke blik’, zoals dat tegenwoordig zo modieus heet. Dat wil zeggen: het beeld van de schrijver deed ertoe voor de jonge lezer die ik eens was. En met uiterlijk bedoel ik niet zozeer hun fysieke verschijning maar vooral hun verschijning in de media, de ophef die ze veroorzaakten, de polemieken waarin ze verzeild raakten.
De vele polemieken van Willem Frederik Hermans zijn bijeengebracht in talrijke bundels, te beginnen in Mandarijnen op zwavelzuur, het daarop verschenen supplement en de vele verspreide polemieken in bundels als Klaas kwam niet, Malle Hugo en Door gevaarlijke gekken omringd. Eigenlijk was het hele oeuvre van Hermans – inclusief de romans en verhalen – een onverhulde polemiek.
Het oeuvre van Reve kan beschouwd worden als een verhulde polemiek – en als het aankwam op communisme en zijn collega’s soms een onverhulde, zoals bleek in het beruchte Parool-interview met Boudewijn Büch in 1983, waarin hij Jan Wolkers en Harry Mulisch een verblijf in een concentratiekamp toewenste.
En wat te denken van Reves racisme? Lang werd gedacht dat zijn uitlatingen over zwarten en kleurlingen louter ironie waren. Daar dacht de ‘gemotoriseerde relletjesvoyeur’ Mulisch – doorgaans geen polemist maar publicitair alom aanwezig – anders over. Hij schreef het scherpe en schepzinnige pamflet Het ironische van de ironie, waarin hij Reve aan de kaak stelde.
Ophef en controverse was er ook steeds rond Jan Wolkers, de man die zich literair miskend voelde en diverse prijzen weigerde en die met kritiek op zijn vroegere gereformeerde geloofsgenoten heel wat mensen tegen de haren instreek, ook door zijn openlijke seks-scenes.
Niets van dat alles bij Hella Haasse (1918-2011) – tenminste, dat dacht ik. Dat die controverses er wel waren, vooral over haar beeld van Nederlands-Indië, ontging me ook omdat ik zelf vooral geboeid ben door de Europese geschiedenis. Maar tevens omdat Haasse het debat met haar opponenten waar mogelijk ontweek. `Stelling nemen, debat zoeken, het lag haar niet, hoewel biografe Truijens duidelijk maakt dat ze dat wel degelijk op sommige momenten deed.
Maar openlijk de polemiek aangaan met Rob Nieuwenhuys (foto), die haar had aangevallen op haar ‘koloniale’ beeld van Indië in haar debuut Oeroeg – dat deed zij niet, al nam ze subtiel wraak door hem onder een fictieve naam op te voeren in een van haar boeken. Ze ontweek ook de gelijkluidende kritiek van Tjalie Robinson, met wie ze overigens jaren later redelijk goed contact kreeg. Blij en dankbaar was ze dan ook toen die andere in Indië opgegroeide schrijver, Rudy Kousbroek, het voor haar opnam en haar verdedigde tegen aanvallen als zou ze vanuit een bevoorrechte positie met onbegrip over de inheemse Indonesische bevolking hebben geschreven.
Aleid Truijens is bij tijd en wijle kritisch over Haasses gebrek aan stellingname, vooral waar het aankwam op de tweede feministische golf, waarvan Haasse zich soms opzichtig distantieerde. Maar ze neemt haar tegelijkertijd in bescherming tegen een critica als collega Yvonne Keuls, die haar gebrek aan stellingname verweet in de kwestie van de pedofiele rechter Rueb, die niet alleen moeilijk opvoedbare jongens maar ook zijn eigen zoons sexueel misbruikte. Ze prijst daarentegen Jan van Lelyveld, de echtgenoot van Haasse, die Keuls steunde in haar (terechte) pogingen rechter Rueb aan te klagen.
Echtgenoot Jan van Lelyveld speelt een belangrijke, zo niet centrale rol in de biografie van Truijens. De rol van vrouwen in de (nog niet geschreven) biografie van Harry Mulisch is aanzienlijk maar het valt veilig te voorspellen dat relaties met de andere sekse nooit zo geproblematiseerd zullen worden als in de biografie van Haasse. Emmy Hermans, hoe matigend haar invloed op Willem Frederik Hermans mogelijk ook was, speelt in diens biografie een ondergeschikte rol. En Karina, de laatste vrouw van Wolkers, zal invloed op hem hebben gehad maar het heeft de levensgang van Wolkers niet of nauwelijks beïnvloed. Zij speelden een ondergeschikte rol in die levens waar het schrijverschap/kunstenaarschap (Wolkers) voor alles ging.
Let wel, ook bij Haasse ging het schrijverschap voor alles, hierin verschilde ze niet van haar mannelijke collega’s. En het leidde bij haar tot dezelfde (tijdelijke) vervreemding van haar kinderen. Zoals de dochters van Mulisch (foto) lange tijd een afwezige vader hadden, zo hadden de dochters van Haasse lang problemen met een moeder die geheel en al geconcentreerd was op haar schrijverschap.
Maar terwijl de mannelijke schrijvers ongestoord succes en aanzien genoten, had Haasse een man aan haar zijde die het moeilijk vond in haar schaduw te staan. Van Leylyveld schreef lang aan zijn autobiografie maar die werd nooit gepubliceerd. Hij had een wat ongelukkige carrière in juristenland, wellicht door zijn moedige opstelling inzake de pedofiele rechter Rueb maar vermoedelijk ook door zijn principiële, wat steile karakter.
In de biografie vormen de huwelijksproblemen tussen Haasse en Van Lelyveld een rode draad. Truijens schrijft hier met veel gevoel voor beide zijden over: Haasse klaagde in haar ‘zwarte schrift’ (een geheim schrift dat door de dochters aan de biografe werd toevertrouwd na de dood van de schrijfster) veel over Jan, die kil, introvert en zonder sexuele hartstocht zou zijn. Maar volgens de dochters wendde Haasse zich ook in een slachtofferschap en deed ze haar echtgenoot niet altijd even recht.
Hoe dit ook zij, de positie van een schrijfster die slechts tien jaar jonger was dan de ‘moeder’ van de tweede feministische golf, Simone de Beauvoir (foto), was niet eenvoudig. Simone de Beauvoir werd, ondanks haar imposante oeuvre, in de (Nederlandse) pers dikwijls voorgesteld als ‘leerling’ van Jean-Paul Sartre. Dat probleem kende Haasse niet, maar had, door de ongelijkwaardigheid van talent, te maken met jaloezie van haar echtgenoot – en haar werk werd daarnaast volstrekt genegeerd door haar mannelijke collega’s.
Harry Mulisch, die ze niet mocht, zag haar niet staan maar ook Willem Frederik Hermans, met wie ze bevriend raakte, zei nooit een woord over haar werk, terwijl zij toch diepgaande essays aan dat van hem wijdde. Gelezen werd ze wel door schrijfsters en vrouwelijke critici, zoals Hanneke van Buuren en Nelleke Noordervliet (foto). Ze werd ook wel bewonderd door jongere schrijfsters als Renate Dorrestein die verrast waren door haar sprankelende verschijning als ze haar meemaakten op schrijversreizen – wat doet uitkomen dat ook zij een wat ouwelijk beeld van Haasse hadden. Nu is die reserve ook weer niet onbegrijpelijk aangezien Haasse haar leven lang afstand hield tot het feminisme. Ze zag er wel de verworvenheden van maar kon de strijd die tot die verworvenheden hadden geleid niet altijd waarderen. Het past bij haar gedistantieerde engagement dat toch vooral in het verleden lag.
Haar onuitgesproken contemporaine engagement heeft Haasse, naast haar sexe, in de schaduw gesteld van de mannelijke geweldenaren – waarbij het woord geweld hier niet toevallig is gekozen. Hun soms gewelddadige polemieken en viriele aanwezigheid maakten dat Haasse steeds apart is blijven staan. Ze was ook geen evenknie van de publiekelijk zeer aanwezige Simone de Beauvoir en lijkt eerder te vergelijken met Marguerite Yourcenar (foto), de schrijfster van Het hermetisch zwart en Hadrianus’ gedenkschriften, zoals Hanneke van Buuren heeft opgemerkt.
Mocht er al een Nederlandse auteur in aanmerking komen voor een vergelijking, dan moet misschien S. Vestdijk worden genoemd, wiens historische romans door haar bewonderd werden. Vestdijk zelf was minder te spreken geweest over Haasses historische roman Het woud der verwachting – waarvan ze zelf later zei dat ze die anders zou schrijven.
Het lezen van Truijens’ biografie was een bijzondere ervaring. Niet alleen vanwege de hoge kwaliteit van de biografie maar ook omdat ik gaandeweg besefte als lezer niet anders te hebben gereageerd op Haasses werk dan haar mannelijke collega-schrijvers: ik negeerde het en las hen wel maar haar niet. Soms kom je niet tot het werk van een schrijver/schrijfster door het werk zelf maar door een goed geschreven levensverhaal dat zowel het geleefde als het intellectuele leven in kaart brengt. Truijens’ boek is zo’n boek: ze heeft de weg naar het werk van Haasse voor me geopend.








