Bijna een kwart eeuw geleden verscheen Duister Continent. Europa in de twintigste eeuw van de Britse historicus Mark Mazower. Zijn boek verscheen in 1998, in het tijdvak dat wel het ‘Twaalfjarig bestand” is genoemd, naar de 12 jaar (1989-2001) tussen de val van de Muur en de aanslagen op de Twin Towers op 11 september 2001. In die jaren leek het liberalisme te hebben gezegevierd en een nieuwe (democratische) wereldorde binnen handbereik. Optimisme heerste alom, ook bij intellectuelen. Het meest sprekende voorbeeld van dat optimisme was de publicatie van Het einde van de geschiedenis en de laatste mens (1992) van politicoloog Francis Fukuyama waarin, zij het met het nodige voorbehoud, het liberale denken een grote toekomst werd voorspeld. Duister continent was een aanzienlijk somberder boek, zoals de titel al aangaf. Zijn boek kan (nog steeds) gelezen worden als een waarschuwing. Met als vertrekpunt de geschiedenis van vooral eerste helft van de vorige eeuw, beschouwde Mazower de liberale democratie niet als iets vanzelfsprekends maar als iets dat bevochten moest worden op ideologieën die door de bevolking als serieuze alternatieven werden gezien: het communisme maar vooral het fascisme en nationaalsocialisme.
Duister continent lijkt een overzichtswerk, zoals er velen verschijnen en al zijn verschenen, maar schijn bedriegt: het is een over ruim 500 pagina’s uitgesponnen essay, vol persoonlijke observaties en keuzes waarbij het aan polemiek niet ontbreekt. Neem bijvoorbeeld Mazowers oordeel over De eeuw van uitersten van de (door Mazower verder overigens hooggeachte) marxistische historicus Eric Hobsbawm. Deze beschreef de ‘korte twintigste eeuw’ tussen 1914 en 1991 als een tijdperk dat vooral in het teken zou hebben gestaan van de strijd tussen kapitalisme en communisme – een strijd die met de ondergang van het communisme in 1991 werd beslecht. Dat is Mazower (foto) te simpel. Hij is geen optimist als Hobsbawm. Beschouwde de laatste de twintigste eeuw ondanks alle wreedheden als een competitie tussen twee gelijkwaardige systemen die hun wortels in de Verlichting hadden, Mazower maakt zich er niet zo gemakkelijk van af.
Centraal in zijn geschiedschrijving staat nazi-Duitsland. Anders dan Hobsbawm (foto), die nazi-Duitsland als een extreme variant van het kapitalisme beschouwde, beziet Mazower de nazi’s als een serieus en (letterlijk) eigenaardig onderdeel van de Europese geschiedenis van de twintigste eeuw. Hun opkomst schrijft hij toe aan de bekende oorzaken: de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog, het vernederende Verdrag van Versailles, de verplichte herstelbetalingen en de economische crisis van 1929. Mazower leverde scherpe kritiek op Hobsbawm die, zo schreef hij terecht, de betekenis van het fascisme bagatelliseerde.
Dat doet Mazower bepaalt niet. Het is ook niet te verwachten van een man die bekend is komen te staan als een begenadigd specialist op het gebied van het Derde Rijk. Hij schreef over Griekenland onder nazibestuur, over de Balkan en publiceerde in 2008, tien jaar na Duister continent, de imponerende studie Hitler’s Empire: Nazi Rule in Occupied Europe. Van een onderschatting van het fascisme en het nationaalsocialisme kon in Duister continent dus geen sprake zijn.
Omdat Mazower fascisme en nationaalsocialisme als onderdeel van de Europese geschiedenis beschouwt en niet als verschijnselen die daaraan wezensvreemd zijn, mag het wonderlijk genoemd worden dat hij in Duister continent vrijwel geen aandacht besteedt aan de Eerste Wereldoorlog, toch de kraamkamer van het Italiaanse fascisme, voortkomend uit onvrede over (onder meer) de verloren gebieden als gevolg van die oorlog. Alle aandacht gaat uit naar het naoorlogse Verdrag van Versailles en de gevolgen die dat had voor de ordening van Europa in het Interbellum.
Hij beschrijft de vrees die bij de elite leefde voor arbeiders en boeren. In Midden-Europa werd adellijke grond onteigend en verdeeld onder kleine boeren in de hoop dat die ongevoelig zouden blijven voor socialisme en communisme. Uitvoerig gaat Mazower in op de destijds geleverde kritiek op het parlementarisme, waarbij een luide roep klonk de uitvoerende macht te versterken tegenover het parlement – ook toen al door extremisten van extreem rechts en links met minachting beschouwd.
Mazower beschouwt Europees extreemrechts niet als een monolithisch geheel. De extreemrechtse krachten die – na aan de macht te zijn gekomen in fascistisch Italië en Franco-Spanje – instituties als de rooms-katholieke kerk en het koningshuis in stand hielden en/of respecteerden, plaatst hij naast en tegenover nazi-Duitsland dat alle mogelijk concurrerende morele instituties aan de partij ondergeschikt maakte. Bleven de ambities van de fascisten, alle retoriek van Mussolini (foto) ten spijt, nog beperkt, die van Hitlers Derde Rijk waren grenzeloos. Hitler en de zijnen deden een eerste poging Europa te verenigen, gewelddadig en op raciale grondslag onder leiding van Groot-Duitsland. Terwijl andere historici dikwijls de nadruk leggen op de mislukking van die poging, laat Mazower juist zien waarom dit weliswaar geen logisch maar dan toch een mogelijk gevolg was van de Duitse en Europese geschiedenis.
Bismarck had het pangermanisme in de 19e eeuw gevoed met zijn klein-Duitse politiek, waarbij hij halt hield nadat het Duitse keizerrijk anno 1871 was verenigd. Hitler (foto), opgegroeid in de door raciale scheidslijnen verdeelde veelvolkerenstaat Oostenrijks-Hongarije, was een fel aanhanger van het pangermanisme en zocht, zoals hij in Mein Kampf al proclameerde, aansluiting bij Duitsland. Eenmaal aan de macht brak Hitler met het ‘klein-Duitse’ denken en trachtte van Groot-Duitsland de leidende natie van Europa te maken, onder welke vleugels de andere landen zich hooguit tot satellietstaten konden ontwikkelen.
Die poging stuitte uiteraard op weerstand, vooral naarmate de oorlog vorderde, maar er waren ook (leidende) politici die zich aanvankelijk neerlegden bij een Duitse hegemonie in Europa, vooral na de val van Frankrijk in juni 1940 toen Hitler op het hoogtepunt van zijn macht stond. In Nederland was, zij het kortstondig, oud-premier Hendrikus Colijn een sprekend voorbeeld: in zijn brochure Op de grens van twee werelden riep hij op de Duitse suprematie op het continent te erkennen.
Mazowers grote verdienste is dat hij aantoont hoezeer de zoveel bejubelde democratische gemeenschap in (West-)Europa na 1945 een dubbeltje op zijn kant is geweest. Tussen 1918 en 1945 leek Europa genoeg te hebben van de democratie. Fascisme en nationaalsocialisme leken aantrekkelijke alternatieven voor de liberale democratie te zijn geweest, die in heel Europa aanhangers en collaborateurs hadden weten te mobiliseren ter realisering van een centraal geleide eenwording, al riep de wrede wijze waarop die eenwording gestalte kreeg dan ook weer het nodige verzet op.
Hoe dan ook konden de rechts-extremisten, veel meer dan de communisten, rekenen op brede steun van Europese burgers. Pas na de veldtocht tegen de Sovjetunie in de zomer van 1941, bleek wat het nationaalsocialistische Europa betekende: een niets en niemand ontziende oorlog ten behoeve van een ‘raszuiver’ continent, gedomineerd door ‘ariërs’. De oorlog (niet in de laatste plaats tegen de Joden) opende Europa opnieuw de ogen voor de waarde van de liberale democratie.
Europese intellectuelen en politici begonnen na 1945 het project van een democratisch Europa in een aanvankelijk voorzichtige economische samenwerking. Althans in West-Europa. In Oost-Europa regeerde een rigide communistisch systeem dat, beschrijft Mazower, tot de oliecrisis in 1973 redelijk goed draaide. Daarna eiste die kapitalistische crisis ironisch genoeg vooral van de logge bureaucratie in communistisch Oost-Europa zijn tol. Toen Michail Gorbatsjov (foto) midden jaren tachtig besefte dat het communistische systeem dringend aan hervorming toe was, bleek het te laat: ook de Europese burgers uit het oosten wensten nu deel uit te maken van het democratische Europa.
Mazower was anno 1998 niet gerust over de toekomst van de inmiddels via allerlei verdragen zoveel hechter aaneengesmede Europese Gemeenschap. En dat is gezien zijn interessante analyse geen wonder. Was Mazower destijds te somber of te eenzijdig? Dat laatste is door critici wel betoogd en ook wel met enig recht. Duister continent gaat voor twee-derde over de periode 1919-1945 en slechts voor een-derde over naoorlogs Europa, de Europese Unie en de Koude Oorlog. Het is alsof Mazower Europa door de bril van het turbulente Interbellum en de daaropvolgende Tweede Wereldoorlog bekeek en de Europese eenwording nadien vooral beschouwde als een economische unie en niet als een politieke.
Toch doet de kritiek hem niet helemaal recht, want ook zijn beschouwingen over naoorlogs Europa zijn scherpzinnig genoeg. Hij signaleert allereerst dat de naoorlogse West-Europese landen geleid werden door een sterke staat, meestentijds van christendemocratische snit. Zoals de Duitse christendemocraten die staat vorm gaven onder leiding van Konrad Adenauer (foto). Hij integreerde tevens met succes de vele ‘Heimatvertriebenen’ – geen geringe opgave, omdat in die kringen nogal wat nostalgie leefde over de nazitijd. De christendemocraten zouden met de sociaaldemocraten ook de dragers worden van de in 1958 gestichte Europese Economische Gemeenschap (EEG), de huidige Europese Unie. Het was decennialang (tussen circa 1950 en 1973) een Gemeenschap die gekenmerkt kan worden als een sociale ‘welzijnssamenleving’, met uitzondering van dictaturen als (toen nog) Spanje en Portugal en met in achtneming van de verschillen tussen de Noordelijke en Zuidelijke landen van Europa. De oliecrisis zette de verhoudingen op scherp en bracht de grenzen van de welvaartsstaat in beeld.
Het algemeen bekende keerpunt met de komst van Margaret Thatcher (‘There is no such thing as society’) wordt ook door Mazower gesignaleerd. Het ongebreidelde kapitalisme kreeg de wind in de zeilen en bleef die houden, ook na de val van de Muur, veelal beleefd als de overwinning van de liberale democratie. Maar Mazower stelt ontnuchterend vast: ‘De ware overwinnaar van 1989 is niet de democratie geweest, maar het kapitalisme’. En hij voegt eraan toe: ‘Europa als geheel staat nu voor de taak waarvoor westelijk Europa sinds de jaren dertig heeft gestaan, namelijk de constructie van een werkbare relatie tussen de twee’.
Heel optimistisch was hij anno 1998 niet. Een crisis van het kapitalisme zou opnieuw kunnen leiden tot een crisis van de democratie. En zelfs zonder zo’n economische crisis kon Europa geen vuist maken, zoals de burgeroorlog in uiteenvallend Joegslavië (1991-1995) bewees. De diplomaten die namens Europa Belgrado en andere hoofdsteden op de Balkan bezochten konden geen deuk in een pakje boter slaan, terwijl de Amerikanen de oorlog binnen de kortste keren beëindigden. Mazower signaleerde de Europese onmacht met enige bitterheid en ergernis. Hij meende destijds ook dat Europa het verzwakte Rusland weinig serieus nam. Bijna voorspellend schreef hij, doelend op Rusland: ‘Het is niet gemakkelijk voor een grote mogendheid om zich aan te passen aan het opgeven van een imperium, zeker niet wanneer er geen aantrekkelijke alternatieven zijn, zoals de Europese koloniale mogendheden die in de EG hebben gevonden’.
En ziehier: het steeds assertievere en agressievere Rusland van de wrokkige ex-KGB-agent Poetin (foto) kan het dertig jaar na de ineenstorting van de koloniale macht, die de Sovjetunie was, niet hebben de voormalige satellietstaten kwijt te zijn en streeft naar revanche, momenteel eerst en vooral in Oekraïne. De EU is, vergeleken met Rusland (en China en de VS) militair gesproken een reus op lemen voeten. Economisch mag de EU de kredietcrisis, zij het met moeite, hebben doorstaan en ook politiek mag de uitbreiding en eenwording ononderbroken zijn doorgegaan, daarin gesteund door een zwijgende meerderheid van burgers – het politieke midden staat in menig Europees land niettemin inmiddels onder druk van extremen, waarbij (extreem) links evenals in het Interbellum veel minder aantrekkingskracht uitoefent dan (extreem) rechts.
Al die moeilijkheden en uitdagingen waarvoor Europa momenteel staat zouden bijna doen vergeten dat je in geen ander continent dan Europa zou willen leven. Dat continent ‘duister’ noemen, zou het – anders dan in de periode 1918-1945 – geen recht doen. Maar dat Europa door duistere krachten – van binnen en van buiten – wordt bedreigd, staat wel vast. Duister continent een kwart eeuw na verschijnen (her)lezen kan daarom geen kwaad. Integendeel: het is leerzaam. Geschiedenis is nooit af en kan alle kanten uit, dat is nog altijd de les van dit overzichtswerk annex (uitgebreide) essay.










