Over een biografie die veeleer een hagiografie moet worden genoemd: de mislukte kroniek van het leven van theoloog Albert Jan Rasker

Er is iets vreemds aan de hand met theologische biografieën: het zijn dikwijls hagiografieën waaruit iedere kritische distantie uit verdwenen is. Ter rechterzijde van het christelijke spectrum, vooral in het Reformatorisch Dagblad, werden jarenlang jubilerende predikanten in het zonnetje gezet die niets anders hadden gedaan dan God en hun gemeente dienen, maar die niettemin met een halve pagina in de krant werden bedeeld, terwijl er over hen eigenlijk niet meer te zeggen viel dan juist dat. Nu zijn dit krantenstukken, waarin na een dag de spreekwoordelijke vis gaat. Ernstiger wordt het als er biografieën verschijnen, die geschreven worden met ‘wetenschappelijke’ pretentie, compleet met notenapparaat, literatuurlijst en bibliografie maar die iemand als heilige neerzetten. Hier geen portretten in voorbijgaande krantenartikelen, maar blijvende monumenten met de bedoeling dat beeld te laten beklijven. Dat is wat de Tsjech Tomáŝ Novák, daarin ondersteund door de theoloog Rinse Reeling Brouwer, heeft proberen te doen met de hagiografie A.J. Rasker. Theoloog op de bres voor de vrede.[1]

Die titel doet vermoeden dat we hier met een nobel man te maken hebben, want wie is er immers niet voor vrede? Dat dit zo nobel en eenvoudig niet ligt zal ik zo aantonen, maar eerst: wie was Albert Jan Rasker (1906-1990)? Hij werd in Zwolle geboren als zoon van een hervormde directeur van de PTT. Het gezin was gestempeld door de theologie van de Duitser Hermann Friedrich Kohlbrugge (foto), ironisch genoeg de overgrootvader van Hebe Kohlbrugge (1914-2016), de vrouw met wie Rasker zoveel te stellen kreeg in zijn volwassen leven. In de theologische visie van H.F. Kohlbrugge was de mens een door en door zondig wezen die zich echter tegelijkertijd geheiligd mocht weten in Jezus Christus. De jonge Rasker was meer doordrongen van het eerste deel van Kohlbrugges visie dan van het tweede: hij was zwaarmoedig van aard en doortrokken van zondebesef.

In zijn studietijd (Rasker studeerde theologie in Groningen) raakte hij als zovelen onder invloed van de Zwitserse theoloog Karl Barth (over wie overigens hoognodig nog eens een nuchtere en zakelijke biografie geschreven dient te worden, liefst door een niet-theoloog, aangezien de man door zijn discipelen voortdurend op het schild wordt geheven en opgehemeld). Mede dankzij Barth nam Rasker afstand van ‘christelijke politiek’. Na zijn promotie over ethiek en ‘het probleem van het booze’ vertrok hij naar Nederlands-Indië. Daar ontwaakte in hem een verzet tegen het koloniale Westen en sympathie voor het communisme.

Dat verzet tegen het Nederlandse kolonialisme deelde Rasker met andere theologen, van wie de latere VU-hoogleraar Johannes Verkuyl (foto) de belangrijkste was. Maar Verkuyl was niet alleen kritisch op het kolonialisme, hij waarschuwde tegelijkertijd ook tegen de verleiding van het totalitaire communisme[2]. Rasker daarentegen werd helemaal gegrepen door de marxistische kritiek op het Westen, een kritiek die in vruchtbare aarde viel bij een theoloog die de mond vol had van termen als ‘verzoening’, ‘vrede’, ‘dialoog’ en ‘het koninkrijk Gods’. Het is goed om even stil te staan bij vooral die laatste term.

Want Rasker was niet de enige theoloog van hervormde huize die vatbaar was voor het seculiere messianisme dat in de geschriften van Marx en Engels verborgen lag (al blijft de grote en door de biografie niet beantwoorde vraag of Rasker werkelijk vertrouwd was met hun werk). Ook Karl Barth en een predikant als Martin Niemöller hadden de neiging het ‘reëel bestaande socialisme’ te verdedigen, iets dat hen tot op de dag van vandaag niet kwalijk wordt genomen door hun volgelingen die almaar in ademloze bewondering blijven steken voor hun verzet tegen het nationaalsocialisme, ook al bleef Niemöller tot op hoge leeftijd antisemiet[3] en bleef ook de theologie van Karl Barth doortrokken van anti-judaïsme.[4]

Rasker had met Barth en Niemöller (foto) de lankmoedigheid gemeen waarmee hij oordeelde over de misstanden achter het IJzeren Gordijn, maar zijn meegaandheid ging over in regelrecht goedpraten. Dat Reeling Brouwer, die het theologisch gedeelte van deze hagiografie voor zijn rekening nam, dit goedpraat valt te begrijpen vanuit zijn eigen biografie: hij was een prominent lid van de “Christenen voor het socialisme”, theologische babyboomers die in de ‘rode jaren’ zeventig toenadering zochten tot het ‘reëel bestaande socialisme’, waarvan ze de feilen vergoelijkten uit een nog grotere afkeer van het eigen kapitalistische Westen.[5]

Maar dat Tomás Novák, landgenoot van dissidenten als Václav Havel en Jiȓi Pelikán en Jan Patoċka, Raskers collaboratie (want dat was het) met het het ‘reëel bestaande socialisme’ goedpraat, laat zich lastiger begrijpen. De verklaring is gelegen in de vriendschap tussen zijn leermeester, de marxistische filosoof Milan Machovec en Rasker. In het voorwoord bij zijn biografie schrijft Novák: ‘Hij (Rasker) was voor mij een voorbeeld van een westerse intellectueel die de moeite heeft genomen in Tsjechoslowakije te helpen’.

Maar toch ook te verraden, zou ik zeggen. Want toen mensenrechtenbeweging Charta 77 – waarvan ‘zijn vriend’ Machovec notabene lid was – de aanklacht tegen de grootschalige mensenrechtenschending onder Gustáv Husák (foto) openbaar maakte, monkelde Rasker over de ‘liberale’ interpretatie van mensenrechten. Christenen, aldus Rasker, zouden het zo slecht niet hebben onder het ‘reëel bestaande socialisme’.

Toen in de zomer van 1989 burgers uit de DDR massaal met de voeten stemden en het land probeerden te ontvluchten, klaagde onze vrijgestelde professor over ‘onbeperkte zelfontplooiing’ die tot ‘toenemende ongelijkheid (onbroederlijkheid)’ zou kunnen leiden. En terwijl het socialistische kaartenhuis op instorten stond, meende de wereldvreemde Rasker dat daartegen meer socialisme en communisme nodig was. Novák noteert het op pagina 404 van zijn boek met droge ogen maar trekt hier niet de enig juiste conclusie: dat we hier van doen hebben met een man die voortdurend het woord ‘vrede’ in de mond nam, maar niet besefte dat vrede onlosmakelijk verbonden dient te zijn met gerechtigheid.

Ook toen het allang niet meer kon – na de brute onderdrukking van de Praagse Lente in augustus 1968 – bleef Rasker lid van de Christelijke Vredesconferentie, in 1958 opgericht om de kerken van Oost en West bijeen te brengen en een dialoog met het socialisme op gang te brengen. Van Tsjechische zijde was theoloog Josef Hrómadka (foto) de belangrijke man, van Nederlandse zijde waren de ethicus Hannes de Graaf en de leken-theologe Hebe Kohlbrugge bij de conferentie betrokken.

Kohlbrugge, groot in het verzet tegen de nazi’s tijdens de Tweede Wereldoorlog, wordt er door Novák van beschuldigd informatie over het optreden van Rasker in Oost-Europa te hebben doorgespeeld aan de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD).

Mogelijk is dat waar: Hebe Kohlbrugge (foto) had een diepe afkeer van fellow travellers als Rasker. En of zij nu de informante was of niet: de omschrijving van Rasker, die zijn ijdelheid maar wat graag gestreeld zag door het onthaal dat hem als ‘vriend’ van het Tsjechische communisme ten deel viel, lijkt geheel in de roos. Overigens: het valt goed te verdedigen dat een democratische staat als Nederland via haar veiligheidsdienst informatie inwon over een fellow traveller als Rasker. Hem werd geen haar gekrenkt, hij mocht blijven gaan en staan waar hij wilde.

En dat deed hij ook. Hij leek na de jaren zestig zelfs te radicaliseren, zoals zijn uitlatingen over Charta 77 bewijzen. Hij toog met tal van linkse theologiestudenten – in Nováks kroniek allemaal steeds weer met naam en naam opgesomd – zelfgenoegzaam naar het Oostblok. Niet dan lege leuzen over vrede zouden van Rasker zijn overgebleven, had hij in 1974 niet De Nederlandse Hervormde Kerk van 1795. Haar geschiedenis en theologie in de negentiende en twintigste eeuw gepubliceerd. Deze knappe synthese heeft Rasker een goede reputatie bezorgd. Weinig lezers van zijn standaardwerk zullen beseft hebben dat de schrijver een goedprater was van een totalitair systeem, die het principiële onderscheid tussen democratie en dictatuur geheel miskende.

Dit boek over Rasker is de term biografie niet waardig. Het is een kroniek, een opsomming van dagelijkse beslommeringen door schrijver Novák, hier en daar slechts verdiept door theologische beschouwingen over Raskers werk door Reeling Brouwer die overigens merkwaardig bewonderend blijft over de man, terwijl hij -Reeling Brouwer – na de val van de Muur toch spijt betuigd heeft over zijn eigen meegaandheid met het communisme. Kennelijk is zijn bewondering voor en loyaliteit aan de geestverwante theoloog altijd groot gebleven.


[1] Tomáŝ Novák en Rinse Reeling Brouwer, A.J. Rasker: Theoloog op de bres voor vrede (1906-1990) (Middelburg: Skandalon 2020) 624 p.

[2] In zijn toenmalige standplaats Djakarta schreef Verkuyl De geest van communisme en kapitalisme en het evangelie van Christus (Delft 1950). Het thema zou Verkuyl ook nadien nog bezighouden. Als hoogleraar schreef hij nog Communisme in Azië en Afrika (Kampen 1966).

[3] Al is het naoorlogse standbeeld van Niemöller inmiddels aan erosie onderhevig. Zie: https://www.deutschlandfunkkultur.de/neue-biografie-ueber-martin-niemoeller-kirchenmann-pazifist.1278.de.html?dram:article_id=458242

[4] Vgl. Hans Jansen, Christelijke theologie na Auschwitz. 2. Nieuwtestamentische wortels van het antisemitisme (Den Haag 1985).

[5] Over de “Christenen voor het socialisme” is in 2002 een voortreffelijke, helaas ongepubliceerde doctoraalscriptie verschenen, geschreven door Klaas-Jan Baas, Hun God was links. Een historische analyse van de Nederlandse afdeling van de beweging ‘Christenen voor het socialisme’ (1974-1994) als Nieuwe sociale beweging (Faculteit Maatschappijgeschiedenis aan de Erasmusuniversiteit Rotterdam).