Ik las de afgelopen weken met grote aandacht het proefschrift van Dirk Roodzant, die op 23 april van dit jaar aan de Universiteit van Amsterdam promoveerde op “De Armeense gruwelen. Nederland en de vervolgingen van de Armeniërs in het Ottomaanse Rijk 1889-1923”. Ik koos het voor het historisch radioprogramma OVT als boek van de maand en deed dat niet voor niets: Roodzant schreef een belangrijk boek over een onderwerp dat in Nederland de laatste tijd alleen nog in het nieuws komt omdat Turkije moord en brand schreeuwt als de regering en parlement van een ander land de genocide op de Armeniërs in 1915 officieel erkent. Langs Nederlanders gaat de massamoord op de Armeniërs, die ruim 1 miljoen doden te betreuren hadden, grotendeels heen, vermoedelijk omdat die letterlijk ver van het bed plaats heeft gevonden. Maar toen de massamoorden plaatsvonden deden pers en gezanten ter plaatse voluit verslag van een massamoord die destijds verdeelde reacties opriep.
Laat ik beginnen met een mogelijke correctie op het boek van Roodzant. Hij laat historicus Loe de Jong in deel 7 van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog op pagina 308, noot 2 zeggen dat de moord op 1 miljoen Armeniërs ‘in ons land nagenoeg onbekend’ was. Heeft Roodzant de populaire editie gebruikt en niet de wetenschappelijke, waar het op pagina 320 van dat deel staat? Hoe dan ook, De Jong (foto) schrijft dit in een bespreking van de vraag ‘Wat wist men (in Nederland, WB) van Auschwitz en Sobibor’, de vernietigingskampen waar de meeste Nederlandse Joden vermoord werden. Het gaat me hier niet in de eerste plaats om de paginering, maar om het geheugen van Loe de Jong, een toch eminent intellectueel, die bovendien aan het eind van de jaren dertig als (kortstondig) journalist schreef voor De Groene Amsterdammer.
Als De Jong – een jaar voor de Armeense genocide geboren – in het Interbellum al niets meer wist van de moordpartijen, hoe moet het dan gesteld zijn geweest met andere Nederlanders? Kennelijk hebben de vele persberichten- en analyses van destijds in het Interbellum geen blijvende indruk nagelaten. Er waren ook zorgen genoeg: de crisis, de werkloosheid, de opkomst van Nazi-Duitsland. Maar ook: Armenië, in het Interbellum een republiek van de Sovjetunie, lag ver van het bed en sprak niet velen meer aan.
Dat lag tijdens de Eerste Wereldoorlog wel anders. Of toch niet helemaal? Je krijgt bij het lezen van Roodzants studie de indruk dat de Engelsen als oorlogvoerende partij tegen de Turken, die fel op het gedrag van de vijand waren en met verscheidene correspondenten aanwezig in het gebied, grote invloed hadden op de Nederlandse stemming tijdens de Eerste Wereldoorlog. Maar niet een allesbepalende, zo maakt Roodzant wel duidelijk. Nederland was, zoals andere landen, namelijk al hevig opgeschrikt na de pogroms tegen de Armeniërs in de periode 1894-1897.
Het mag intrigerend genoemd worden dat de Koerden, nu een door Turkije achtergesteld en dikwijls als slachtoffer van de geschiedenis voorgesteld volk, een zeer kwalijke rol speelden in die pogroms, daarbij bepaald niet gehinderd door de Ottomaanse autoriteiten. Er kan niet aan voorbij gezien worden: de pogroms waren voornamelijk ingegeven door godsdiensthaat: Armeniërs maar ook andere christenen (Chaldeeërs, Syriërs en anderen) werden letterlijk gestigmatiseerd doordat er op hun woningen markeringen werden aangebracht. Door het leger werden de Armeniërs, betiteld als opstandelingen, vermoord en – veelbetekenend – gedwongen begraven door de Joden, in de ogen van de Ottomanen een al even laag in aanzien staande groep.
De moordpartijen hielden geen halt voor de hoofdstad. De Nederlandse romancier en journalist Maurits Wagenvoort (foto) was in Constantinopel (pas na de Eerste Wereldoorlog omgedoopt tot Istanbul) ten tijde van de verschrikkingen. Roodzant haalt een indringend getuigenis van hem aan: ‘Zoo heb ik het in Konstantinopel gezien, dat menschenbloed geroken had en dus dol was geworden. Ik heb bendes krankzinnigen zien rondloopen met vochtig-uitpuilende oogen van gretigen wellust in hun bloed, met voorover gebogen lijven op zoek naar een slachtoffer, een Armeniër, dien ze konden doodranselen, doodsteken, doodsnijden met bloedbesmeurde stokken, met lange, puntige, vlijmende messen, die het hart van weerlooze menschen binnendrongen’.
Het is een lang citaat dat er niet om liegt: hier waren godsdienstwaanzinnige horden op zoek naar slachtoffers van een concurrerende godsdienst, actief ondersteund door de regerende Sultan. Wagenvoort was niet de enige Nederlandse getuige van de pogroms. De jonge Franciscaanse missionaris Maternus Muré, afkomstig uit Maastricht, schreef: ‘De Turksche ambtenaren, burgers en soldaten vertoonden zich in de straten onder het geschreeuw: “Dood aan de christenen”, en met bijlen en andere werktuigen werden de deuren ingeloopen, de huizen open gebroken en al de mannelijke inwoners die er gevonden werden boven de 15 jaar onbarmhartig omgebracht. De vrouwen werden geschonden en van hare kleederen beroofd, om op haar geld en juwelen te vinden. Deze verdelging duurde voort zonder ophouden tot ’s avonds laat’.
Twee opmerkingen hierbij: missionaris Muré gebruikte al het woord ‘verdelging’, niet wetend dat het ergste twintig jaar later nog zou komen. Maar zijn getuigenis (en dat van Wagenvoort) laat wel zien hoe erg het was. De Nederlandse pers overschatte toen, aldus Roodzant, de organisatiegraad van de pogroms. Met andere woorden: ze waren spontaan. Dat maakt de zaak er alleen maar erger op en dat brengt me op de tweede opmerking: vanuit de menswetenschappen worden tal van modellen losgelaten om massamoorden als deze te verklaren, dikwijls sociaaleconomische, tegen het marxisme aan leunende verklaringen: het zou dan gaan om maatschappelijke achterstanden, jaloezie op bevoorrechte posities en dergelijke.
En zeker, die verklaringen moeten beslist meegewogen worden maar lijken toch niet doorslaggevend: culturele factoren als gevoeld stamverwantschap, eng in de betekenis van benauwend nationalisme en niet te vergeten godsdienstig sektarisme lijken belangrijker, zeker bij ‘spontane’ massamoorden, al waren de pogroms dan zo spontaan niet. Met honderdduizend doden kan dat ook haast niet: zoveel mensen afslachten in korte tijd vereiste een zekere organisatie.
Maar die was niet zo planmatig als de genocide van 1915. Onvoorstelbaar dat Turkije die nog altijd niet erkent, nu onomstotelijk vaststaat dat de Jong Turken, die vlak voor de Eerste Wereldoorlog een coup pleegden en de lakens uitdeelden in het Ottomaanse rijk, hele lijsten hadden klaarliggen van te vermoorden Armeniërs. Mehmet Palaat Pasja (foto), in 1915 minister van Binnenlandse zaken en vanaf 1917 premier, had met zijn kornuiten overduidelijk en welbewust bloed aan de handen.
De Jong Turken hadden de coup in 1913 gepleegd na de desastreus verlopen Balkanoorlog maar de Eerste Wereldoorlog bekwam hen niet beter. Turkije koos, gelijk bekend, de kant van de Centralen maar bleek al snel aan de verliezende hand, wat opnieuw ongenoegen opriep. De zoektocht naar een binnenlandse vijand was snel voltooid: opnieuw waren de christelijke Armeniërs het doelwit.
Maar nu kwam er iets bij: er werd systematisch gestreefd naar een etnisch en godsdienstig homogene staat: islamitische Turken dienden onder elkaar te zijn. De gevolgen van deze ideologie waren letterlijk dodelijk voor de Armeniërs waarvan honderden mannelijke intellectuelen in april 1915 werden opgepakt, waarna een groot deel van de mannelijke bevolking werd vermoord of tot dwangarbeid werd gedwongen. Vrouwen, kinderen en ouderen werden gedeporteerd naar de Syrische woestijn en aan hun lot overgelaten. Hoewel…zelfs dat niet, want velen werden bestolen en de vrouwen verkracht.
De Engelse pers berichtte veel over de genocide van de tegenstander en deed dat in een mengeling van propagandistische overdrijving en nuchtere feitelijkheid. Correspondenten ter plaatse deden hun werk en ook de toen piepjonge Engelse historicus Arnold J. Toynbee, later befaamd vanwege zijn omvangrijke studie A Study of History, bracht veel gruwelijke getuigenissen bijeen in een vuistdik boek, getiteld The Treatment of the Armenians in the Ottoman Empire.
De Nederlandse pers neigde er in neutraal Nederland naar de Engelse pers te volgen, gevolg van de uitgekiende Engelse propaganda maar ook omdat de feiten zich niet lieten ontkennen. De Duitse pers bagatelliseerde de massamoord en gaf, in navolging van de Turken, de Armeniërs de schuld van hun eigen ondergang. Dat kon onmogelijk geloofwaardig worden geacht. Wel liet de Nederlandse pers zich, aldus Roodzant, niet helemaal leiden door de Engelse pers en trok een onafhankelijk spoor in de berichtgeving.
Er zou nog veel meer te zeggen zijn over deze geschiedenis, maar laat iedereen die dat wil het boek van Roodzant zelf lezen. Ik wil hier tot besluit zeggen dat de Europese Gemeenschap (dat Turkije terecht in de wachtkamer heeft gezet omdat Erdogan de mensenrechten vertrapt en critici van zijn bewind monddood maakt) nog een argument heeft om het land te weren. Het is al bizar dat een overheid van een land een doelgerichte massamoord op een bevolkingsgroep ontkent. Het is minstens zo bizar dat diezelfde overheid kwaad wordt als dit onomstotelijke feit door andere landen erkend wordt. De weigering de Armeense genocide te erkennen is wel een doorslaggevend argument Turkije buiten de Europese Gemeenschap te houden.





