Over “Vuur in de nacht” van Albert Maltz, de favoriete roman van mijn vader

The Cross and the Arrow, in het Nederlands vertaald als Vuur in de nacht, was de favoriete roman van mijn recent gestorven vader. Ik had nog nooit van het boek gehoord en evenmin van de schrijver, de Amerikaan Albert Maltz (1908-1985). Zoals dat gaat: druk met andere boeken en schrijvers kwam ik nooit aan Vuur in de nacht toe. Maar na zijn sterven wilde ik weten waarom het boek hem zo had gegrepen. Ik las het dezer dagen en verdiepte me in Albert Maltz, een interessante figuur die in de Verenigde Staten als communist tussen twee vuren kwam: hij werd begin jaren vijftig belaagd door communistenvreter Joseph McCarthy en hij kwam onder vuur te liggen van Amerikaanse communisten die vonden dat Maltz te weinig ‘socialistisch-realistisch’ schreef. Maltz bleef bij al zijn engagement dus uiteindelijk een eenling, altijd een goed teken voor een schrijver.

De Nederlandse vertaling van The Cross and the Arrow telt 316 dikbedrukte bladzijden. Anders uitgegeven zou het zeker 500 pagina’s tellen. Deze oorlogsroman – want dat is het – verscheen in de Verenigde Staten in 1944. Het was inmiddels duidelijk dat de nazi’s op de terugtocht waren, maar er werd heviger gevochten dan ooit en er vielen anno 1944 veel meer slachtoffers dan in eerdere jaren. De roman was dan ook niet als een verbeeldende terugblik op de oorlog geschreven maar integendeel als een intellectuele bijdrage aan de oorlogsvoering. Het was een door en door geëngageerd boek.

Het vertelt het verhaal van de arbeider Willy Wegler, een a-politieke boerenzoon die tijdens de oorlog tewerkgesteld is in een fabriek, waar ook Poolse slavenarbeiders zijn ondergebracht. Ten tijde van de opkomst van Hitler en zijn NSDAP was hij bevriend met een communist die hem er vurig maar tevergeefs van probeerde te overtuigen lid te worden van de KPD, de Kommunistische Partei Deutschlands.

Zijn traumatische ervaringen tijdens de Eerste Wereldoorlog, waarin hij zowel zijn vrouw als zijn zoon verloor, hadden Wegler apathisch gemaakt. Maar er brandde nog iets van vuur in hem, een zuiver humanistisch vuur, afkerig van het onrecht dat na de machtsovername van Hitler in Duitsland heerste en van Joden en Slavische volkeren ‘ondermensen’ maakte.

Wegler ontmoette tijdens de oorlog Berthe Lingg, een weduwe die een boerderij pachtte en wier zoon bij de SS was en in Frankrijk verbleef en zich daar schuldig maakte aan grootschalige plundering. Wegler en Lingg raakten verliefd, maar afkerig als Wegler was van het onrecht en de wreedheden van het Derde Rijk besloot hij een daad te stellen: hij stak op een nacht hooi in brand in de hoop dat geallieerde vliegtuigen, die dag en nacht overkwamen, de fabriek zouden ontdekken en bombarderen.

Zo geschiedde. De roman had dan wel geen ‘happy end’, Wegler werd als held getekend. Zwaar toegetakeld door de nazi’s, die hem na zijn daad hadden gearresteerd, en bijna stervende hoorde Wegler de bommen vallen. ‘Hij wist nu dat zijn vuurtje gezien was, hij wist dat wat hij gedaan had gevolg hebben zou, en dat het meetellen zou op de creditzij van de balans van zijn leven’, zo luidt het einde van de roman.

Deze beknopte samenvatting is de rode draad van het verhaal, dat tal van bijfiguren telt: overtuigde nazi’s, opportunistische ambtenaren in dienst van de nazi’s, een niet minder opportunistische fabrieksdirecteur, onverschillige fabrieksarbeiders en een gearresteerde verzetspredikant. De roman wemelt van de dialogen en springt als een polyfone roman van schouwtoneel naar schouwtoneel.

De dialogen zijn messcherp en doortrokken van wantrouwen dat je ook wel in romans van Willem Frederik Hermans (foto) tegenkomt: de hoofdpersonen zeggen iets sociaal wenselijks tegen elkaar maar denken heimelijk iets heel anders. Het boek heeft iets ouderwets, vooral in de tekening van de man-vrouwrelatie, waarbij de vrouw de naar liefde smachtende verschijning is en de man de stoere bink die zijn gevoelens niet uit.

Maar het boek ontstijgt de dikwijls onverteerbare marxistische tendensliteratuur door de held Wegler als een apolitieke arbeider te tekenen die slechts doet wat zijn geweten hem ingeeft. Dat het uiteindelijk wel een heldenverhaal is, tekent de humanist Albert Maltz (foto) meer dan de marxist.

Marxist was hij niettemin ook en wilde hij ook zijn, al leek dat zijn carrière als scenarist in Hollywood aanvankelijk niet te schaden. Want dat – scenarist – was Maltz voordat hij The Cross and the Arrow publiceerde. Hij schreef in de jaren dertig en tijdens de oorlog verscheidene scenario’s, die hem naam en faam opleverden, zoals voor de korte film The House I Live In, in 1945 verschenen in opdracht van de overheid om racisme en antisemitisme te bestrijden. In de film speelde de later wereldberoemde Frank Sinatra de hoofdrol. Met de opdracht was de regering bij Maltz aan het goede adres: als Jood wist hij wat antisemitisme was en hoe permanent noodzakelijk het was (en is) dat te bestrijden.

Maar hij wilde zich niet alleen als scenarist laten kennen, maar ook als marxist, maar dan een die af wilde van de beklemmende en knellende woorden die W.I. Lenin (foto) in Partijorganisatie en partijliteratuur (1905) schreef: ‘Waaruit bestaat nu het beginsel van de partijliteratuur? Niet alleen daaruit, dat voor het socialistische proletariaat de literaire activiteit geen middel tot winst voor afzonderlijke personen of groepen mag zijn, ze mag in het geheel geen individuele aangelegenheid zijn, die onafhankelijk is van de algemene proletarische zaak’.

Wie nog ooit dacht dat Lenin een verlichte geest was, maakt dit citaat eens te meer duidelijk dat hij een strikte partijtijger was die geen enkele ruimte liet voor individuele expressie. Hij ging daarin verder dan Friedrich Engels, die in 1888 had geschreven dat hoe meer een auteur zijn opvattingen verborg hoe beter de literatuur zou zijn.

Zo dacht ook Albert Maltz, die zich ergerde aan zijn Amerikaanse marxistische collega’s die na de oorlog helemaal in het spoor liepen van het door Lenin uitgedachte en door Stalin uitgewerkte ‘socialistisch realisme’. In het artikel ‘What shall we ask of Writers?’, in februari 1946 verschenen in het marxistische tijdschrift New Masses (dat nauw gelieerd was aan de Amerikaanse communistische partij), pleitte hij voor literatuur die niet (geheel) door de partijlijn werd bepaald maar waarin mensen van vlees en bloed moesten worden geportretteerd.

Maltz schreef zijn pleidooi in een tijd dat de beruchte cultuurpaus van Stalin, Andrej Zjdanov (foto), zijn ‘anti-kosmopolitische’ campagne in de Sovjetunie lanceerde. De reactie van zijn Amerikaanse kameraden op Maltz’ artikel loog er niet om. Als echte Stalinisten antwoordden ze met bruut polemisch geweld en met verdachtmakingen, wat Maltz er twee maanden toe verleidde om – ook weer helemaal in de communistische sfeer – zijn excuses aan te bieden voor het artikel.

Intussen was hij, samen met anderen, door communistenjager Joseph McCarthy en zijn gevolg ontdekt als staatsgevaarlijk en kwam hij op de zwarte lijst van Hollywood te staan, wat hem voor jaren uitschakelde als scenarist. Een diepe tragedie voor Maltz en een zwarte bladzijde voor de open samenleving die de Verenigde Staten pretendeerde te zijn.

Toch was het niet de boycot die hem gereserveerd deed staan tegenover het communisme, het was de rigide literatuuropvatting die zijn collega-marxisten er op nahielden. Ondanks zijn ‘excuses’ voor het artikel bleef Maltz ruimte zoeken. Helemaal terug in het communistische gelid kwam hij niet meer, al vonden zijn boeken achter het IJzeren Gordijn gretig aftrek en verschenen er in de communistische landen studies over ‘de Amerikaanse arbeidersschrijver’. Maar dat hield op, zeker toen Maltz zich eind jaren zestig solidair verklaarde met de Russische schrijver Solzjenitsyn (foto), die uit de Russische schrijversbond was gestoten en wiens werk in beslag was genomen. Maltz bood Solzjenitsyn zijn royalty’s aan, verdiend dankzij de hoge oplagen van zijn boeken in de Sovjetunie.

Maltz stierf in 1985 en beleefde dus niet de ondergang van het ‘reëel bestaande socialisme’ in Rusland en Oost-Europa. Pas de laatste jaren is er aandacht voor zijn lot in Hollywood en voor zijn opmerkelijke stellingname in de tijd dat het ‘socialistisch realisme’ leidend was onder communisten – niet alleen in de Sovjetunie maar ook in het Westen. In eerdere studies over marxisme en literatuur, zoals in Jürgen Rühles diepgaande Literatur und Revolution. Die schriftsteller und der Kommunismus (1960) zoek je Maltz tevergeefs, zo snel was hij al vergeten.

Mijn vader (foto) wist van deze interessante geschiedenis niets af. Hij genoot van een diep menselijke roman, waarin wreedheid en achterdocht de hoofdrol spelen, maar waarin het humanisme uiteindelijk zegeviert. Nu pas, na zijn sterven, kwam ik aan het boek toe en begrijp ik waarom het hem zo greep: niet alleen omdat het Nazi-Duitsland in romanvorm tot onderwerp had, maar ook omdat Vuur in de nacht een diep menselijke strekking heeft – even menselijk als mijn vader zelf was.