Op 13 mei 2020 stierf de Duitse toneelschrijver Rolf Hochhuth in de leeftijd van 89 jaar. Hochhuth werd op 33-jarige leeftijd wereldberoemd met zijn toneelstuk Der Stellvertreter, een felle aanklacht tegen paus Pius XII, die hij ervan beschuldigde niet geprotesteerd te hebben tegen de Jodenvervolging door de nazi’s tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het toneelstuk verscheen enkele jaren na het proces tegen Adolf Eichmann, een van de organisatoren van de Holocaust. Dat proces plaatste de Jodenvervolging in het brandpunt van de belangstelling. Der Stellvertreter was een katalysator van een discussie over een ander thema: de verantwoordelijkheid van ‘omstanders’ ten tijde van de Jodenvervolging. In dit geval een ‘omstander’ die moreel gezag genoot: de rooms-katholieke kerk. Geen wonder dat zijn toneelstuk bij verschijnen in 1963 wereldnieuws was. Een reconstructie van het heftige debat destijds, dat ook aan Nederland niet voorbijging.
Sommige schrijvers komen nooit heen over hun eersteling, hoe groot hun verdere productie ook was. Voor niemand geldt dit zo sterk als voor Rolf Hochhuth (foto). Hij baarde weliswaar in latere jaren opzien met toneelstukken over geallieerde bombardementen op Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog (Soldaten, Nekrolog auf Genf, 1967) en over Juristen (waarbij hij in 1979 de CDU-politicus Hans Filbinger aanviel omdat hij nog na de oorlog een matroos zou hebben vervolgd uit naam van nazi-wetgeving) maar wie aan Hochhuth denkt, denkt in de eerste plaats aan Der Stellvertreter, dat al snel na de publicatie wereldwijd vertaald werd. In Nederland verscheen het als De plaatsbekleder in de vertaling van Gerrit Kouwenaar bij uitgeverij Contact.
Het blijft een wonderlijk verhaal, bijna een variant op het gezegde van krantenjongen tot miljonair: Hochhuth werkte als anoniem boekverkoper en redacteur bij de firma Bertelsmann voordat hij de wereld verbaasde met zijn omvangrijke en doorwrochte toneelstuk, waaraan veel leeswerk over de oorlog ten grondslag lag. Hochhuth, leeftijdgenoot van de latere bondskanselier Helmut Kohl, had de oorlog als kind beleefd en genoot, evenals Kohl (naar diens veelgesmade maar niet onjuiste woorden), ‘de genade van de late geboorte’: hij werd weliswaar ingelijfd in de Hitler-Jeugd, maar was te jong om te worden opgeroepen als Wehrmacht-soldaat. Wel weer oud genoeg daarentegen om de Amerikanen in zijn geboorteplaats Eschwege (gelegen in de deelstaat Hessen) in april 1945 te zien binnentrekken.
De geringe oorlogservaringen ten spijt zou ‘de Duitse catastrofe’ op Hochhuth een blijvende indruk maken en hét thema van zijn werk worden. Dat hij zich wierp op de rol van de paus en de rol van de rooms-katholieke kerk tijdens de oorlog kan niet verklaard worden uit een katholieke achtergrond: Hochhuth was van huis uit protestant. Het thema de paus, de kerk en de Holocaust stond op de agenda sinds de dood van Paus Pius XII (foto) in 1959. Hochhuth trok naar Rome en sprak daar met hooggeplaatste geestelijken, al had hij geen toegang tot de Vaticaanse archieven. Hoewel hij zich grondig inlas en zijn toneelstuk voorzag van een ‘historische belichting’, verklaarde hij kort nadat De plaatsbekleder wereldwijd opzien had gebaard en voor ophef had gezorgd nadrukkelijk dat hij geen historicus was en in eerste aanleg een drama had willen schrijven.
Het toneelstuk dat hij in 1962 aan de befaamde toneelregisseur Erwin Piscator (foto) aanbood zou, als het op de planken was gebracht, negen uur hebben geduurd. Op dwingend verzoek van Piscator bracht Hochhuth het terug tot vier uur, nog een hele zit voor bezoekers. Dit was dan ook geen moderne eenakter zoals destijds wel werd opgevoerd maar episch en historisch toneel, zoals Bertolt Brecht dat in het Interbellum wel (onder meer met Piscator) had gebracht. Piscator was dan ook ontvankelijk voor De plaatsbekleder dat hij in de traditie van Shakespeares koningsdrama’s plaatste. In Duitsland wees Piscator Schillers epische drama Die Räuber (1781) aan als voorganger van De plaatsbekleder.
Zonder het gezag en de status van Piscator zou het toneelstuk vermoedelijk niet op de planken zijn gebracht. Nu werd het in februari 1963 voor het eerst opgevoerd in het Theater am Kurfürstendamm in West-Berlijn. Het werd door de destijds beroemde theatercriticus Friedrich Luft (1911-1990) onthaald als ‘een zeer christelijk stuk’, ook al stelde het vertegenwoordigers van de christenheid ter discussie. Wel vond Luft dat Hochhuth de Kerk op ‘onbetamelijke wijze’ aanviel. Niettemin: de discussie over de rol van de paus zou nu eerlijke gevoerd moeten worden.
Daar was niet iedereen het in Duitsland het mee eens. Het Centraal Comité der Duitse katholieken gaf begin maart 1963 een verklaring uit, waarin het zich ‘treurig en beschaamd’ toonde – niet over de opstelling van de paus maar over het toneelstuk. Het karakter van de paus zou ‘gekarikaturiseerd en belasterd’ worden en de paus bovendien aanwijzen als schuldige voor datgene waarvoor de Duitsers en hun medeplichtigen alleen verantwoordelijk waren: de massamoord op de Joden. Dat verwijt zou Hochhuth in de heftige polemiek die in de Bondsrepubliek (en elders) losbarstte vaker treffen: zocht hij geen zondebok in Rome om zo de Duitse verantwoordelijkheid te omzeilen? Hochhuth ontkende dat tot het eind van zijn leven ten stelligste. Hij zal zich gesterkt hebben gevoeld door de steun van Gerhard Schoenberger, die in 1960 het boek Der Gelbe Stern. Die Judenverfolgung in Europa 1933-1945 had gepubliceerd. Schoenberger meende dat Hochhuth zich aan ‘wetenschappelijk onderzochte, door documenten gestaafde historische feiten’ had gehouden en met zijn toneelstuk ‘partij koos voor het geweten’, zoals hij het uitdrukte.
Ook in Nederland verscheen al snel na de opvoering in Berlijn een uitgebreide beschouwing over De plaatsbekleder en wel in De Tijd. Albert Welling (1922-1983, foto) had het stuk in Berlijn gezien. Deze journalist was destijds een gezaghebbende figuur in katholieke kring en schreef niet alleen voor De Tijd, maar was tevens de hoofdredacteur die (noodgedwongen) een einde maakte aan het zelfstandig voortbestaan van De Katholieke Illustratie.
In een zeer persoonlijk en genuanceerd artikel schreef Welling ‘met huiver en met brandende ogen’ naar De plaatsbekleder te hebben gekeken. Toch oordeelde hij dat Hochhuth geen waarachtig beeld van de paus had geschetst. Dat het toneelstuk hem desondanks hevig aangreep had met de enscenering van Piscator te maken. Die deed hem voorbijzien aan de kritiek van de Duitse bisschoppen dat Duitsland genoeg had aan zijn eigen schuld en dat Hochhuth zich in de eerste plaats daarop had te richten. De bisschoppen vergaten, aldus Welling, dat de opstelling van de paus in Duitsland inmiddels (in 1963) een brandende kwestie was geworden waarvan het vuur nog lang niet gedoofd was.
In De Linie, in 1963 nog een Jezuïeten-tijdschrift, schreef W. Pisa dat de paus in De plaatsbekleder niet als mens was beschreven en gespeeld maar als ‘een opeenstapeling van half en heel verwerpelijke motieven’. Hoewel debutant Hochhuth blijk gaf van groot talent was het toneelstuk door zijn fixatie op de schuld van Pius XII nog geen groot toneel, aldus Pisa.
De (destijds nog voluit katholieke) Volkskrant oordeelde op 16 maart 1963 bij monde van Frans Oudejans (foto) dat Hochhuth een gedurfd maar interessant probleem had aangesneden, vakkundig op het toneel gebracht door Piscator. Een week later ging Daniël de Lange, een katholiek journalist die te boek stond als progressief, uitgebreid in op ‘het zwijgen van de paus’. Hij koos ondubbelzinnig partij voor De plaatsbekleder. Tegen het bezwaar dat het Vaticaan tijdens de oorlog ook kampte met een gebrek aan informatie bracht hij in dat het machtscentrum van de RK-kerk de best geïnformeerde instantie ter wereld genoemd kon worden. En het argument dat het te vroeg was om een oordeel te vellen over Pius XII ontzenuwde hij door te stellen dat afstand in de tijd ook het werkelijk kritisch en dus ook pijnlijk karakter’ verloor. Pijn, aldus De Lange, diende niet weggedrukt maar naar boven gehaald te worden. Hochhuths toneelstuk had naar zijn oordeel ook niet alleen betrekking op de paus en het Vaticaan maar wees impliciet ook op de verantwoordelijkheid van alle omstanders die geconfronteerd werden met onrecht in de wereld.
In het Nieuw Israëlitisch Weekblad prees Ben Mossel het toneelstuk en oordeelde dat ‘de katholieke Kerk het signaal voor de goederentreinen niet op rood heeft gezet’. De plaatsbekleder zou duidelijk maken dat niet ‘een super-duivel’ maar ‘miljoenen christenen’ verantwoordelijk waren voor deze tragische geschiedenis. ‘En achter het waarom van het zwijgen van de paus voelt men de onuitgesproken vraag van de schrijver: waarom heeft God gezwegen?’
Een andere Joodse auteur, H. Wielek (pseudoniem van Wilhelm Kweksilber), sprong (in Vrij Nederland) eveneens voor Hochhuth in de bres. Hij had, aldus Wielek (foto), de schuld niet willen verschuiven van Hitler naar de paus, maar de laatste medeschuldig verklaard vanwege diens passiviteit en zwijgen. (Wielek had de oorlog als ‘gemengd gehuwde’ overleefd maar veel van zijn familieleden verloren. Kort na de oorlog schreef hij een van de eerste boeken over de Jodenvervolging onder de veelzeggende titel De oorlog die Hitler won.)
Van een Nederlandse opvoering kwam aanvankelijk niets. De Haagse Comedie, die de rechten had verworven, zag in september 1963 af van het spelen van De plaatsbekleder, eenvoudig omdat het volgens het ensemble onmogelijk was het toneelstuk integraal te spelen. Uiteindelijk zou Het Nieuw Rotterdams Toneel het stuk opvoeren. Op 3 april 1964 vond in de Rotterdamse Schouwburg de eerste opvoering plaats in de regie van Richard Flink en met Johan Schmitz in de rol van paus Pius XII (foto).
De Nederlandse kritiek oordeelde gemengd. Schmitz werd geroemd, maar H.A. Gomperts, ook toneelcriticus bij Het Parool. vond het toneelstuk als geheel niettemin ‘schetsmatig’ en oppervlakkig. Terwijl in Bazel een aantal arrestaties waren verricht bij de opvoering en de voorstelling in Parijs onderbroken werd door protestvlugschriften die (vermengd met enkele stinkbommen) vanaf het balkon werden gegooid, maakte de vertolking van De plaatsbekleder in Nederland minder emoties los.
Hier bleef het bij rustige en genuanceerde beschouwingen, die dikwijls langs de lijnen liepen van geloof en politieke voorkeur. Maar ook katholieke bladen en gelovigen oordeelden doorgaans genuanceerd en welwillend. Welwillender in elk geval dan L’Osservatore Romano, het dagblad van het Vaticaan, dat zich in schrille bewoordingen over zowel toneelstuk als de schrijver uitliet. Misschien kan die rustige toon opgevat worden als een teken dat de Nederlandse kerkprovincie een eigen koers ging varen. Kardinaal Alfrink onthield zich van een reactie op de Nederlandse opvoering, een heel verschil met zijn collega’s in omringende landen die zich dikwijls fel uitlieten over De plaatsbekleder.
De discussie over ‘de zwijgende paus’ zou nooit helemaal verstommen, al zwakte die na de jaren 1963 en 1964 wel af. Intussen nam wel de kritiek op Rolf Hochhuth na verloop van tijd toe. De befaamde Joodse diplomaat en geleerde Pinchas Lapide (foto) meende in 1967, toen de storm over De plaatsbekleder al wat was gaan liggen, dat Hochhuth ‘niet fair’ had geoordeeld over Pius XII. Het Vaticaan had in de jaren zestig als reactie op het toneelstuk tot dan toe geheime documenten uitgegeven ter verdediging van de paus. Het leidde tot een nuancering van het beeld, al is de discussie nooit helemaal beslecht.
Dat bleek nog eens na een aanval op de paus van de journalist John Cornwell, die in 1999 het ook in het Nederlands vertaalde boek Hitler’s Pope publiceerde. Dat boek was echter niet gebaseerd op Vaticaanse bronnen, zoals de Nederlandse theoloog Hans Jansen (bekend van zijn omvangrijke studie Christelijke theologie na Auschwitz, waarover ik hier eens eerder publiceerde) aantoonde. Jansen ontpopte zich als een geharnast verdediger van Pius XII.
Hij publiceerde in 2000 de omvangrijke studie De zwijgende paus?, waarin hij betoogde dat de paus zich juist als een vriend van de Joden had doen kennen en liet niet na te benadrukken dat Joodse organisaties hem met dat oordeel al kort na de oorlog waren voorgegaan. Enkele jaren nadien verscheen van zijn hand een veredelde bronnenpublicatie onder de ondubbelzinnige titel Pius XII. Chronologie van een onophoudelijk protest (2008). Die apologie ging de Gentse wetenschapper Dirk Verhofstadt te ver: hij meende dat op basis van de selectieve bronnenuitgave uit de jaren zestig geen afgerond oordeel kon worden geveld.
In 2019 gaf het Vaticaan de archieven van Pius vrij, tien jaar eerder dan op grond van de archiefbeschikking (die vrijgave pas verplicht na zeventig jaar) noodzakelijk was. Het lijkt erop te wijzen dat het Vaticaan niets te verbergen heeft. Het is inmiddels wachten op de historicus die de duizenden documenten bestudeert en uitsluitsel biedt over de opstelling van de paus.
Naar de overtuiging van veel kerkhistorici kon Pius in ’40-’45 niet anders dan op cruciale momenten zwijgen, wilde hij althans katholiek Rome het lot besparen dat de Nederlandse kerkprovincie beschoren was nadat kardinaal De Jong op 26 juli 1942 een herderlijke brief had doen uitgaan waarin de Kerk protesteerde tegen de Jodenvervolging. Dat had tot vervolging geleid van katholiek gedoopte Joden, van wie filosofe Edith Stein (foto) de bekendste was. Kerkhistoricus Ton van Schaik, biograaf van kardinaal Alfrink, oordeelde dat eenzelfde brief van de paus alleen al voor de katholieken in Rome desastreus zou zijn geweest, laat staan voor de katholieken in overig bezet Europa.
Hochhuth is intussen nooit op zijn stellingname tegen de paus teruggekomen. Dat past ook niet bij het tegendraadse, bij tijd en wijle onmogelijke karakter van de toneelschrijver, die altijd tegen de keer schreef. Enkele jaren na De plaatsbekleder was Winston Churchill doelwit van zijn kritiek. Hochhuth hield hem verantwoordelijk voor de geallieerde bombardementen op Duitsland. Die opvatting had hij gemeen met de beruchte David Irving (foto), die in 1963 (in hetzelfde jaar dat Der Stellvertreter werd opgevoerd) The Destruction of Dresden had gepubliceerd, waarin hij op basis van een discutabele bron de aantallen slachtoffers van het bombardement sterk overdreef. In latere herdrukken van het boek zou hij die aantallen nog fictief verhogen.
Hochhuth (foto) raakte bevriend met Irving en bleef dat, ook in een tijd dat het niet meer kon en Irving geen enkel geheim meer maakte van zijn antisemitisme en uitgesproken sympathie voor nazi-Duitsland en er alles aan deed om de Holocaust te minimaliseren. Hun tegendraadse karakters pasten bij elkaar, helemaal verwonderen doet het dus niet. Maar het doet wel afbreuk aan de reputatie van Hochhuth, die zijn loopbaan als ‘angry young man’ begon en hoogstwaarschijnlijk eenzijdig oordeelde over Pius XII, maar die destijds wel de verdienste had een discussie los te maken over de rol van die zo belangrijke ‘omstander’ de paus.
De plaatsbekleder heeft er mede voor gezorgd dat het Vaticaan zich gedwongen zag openheid van zaken te geven over de opstelling van Pius. Stalin mocht tijdens de oorlog dan eens de vraag gesteld hebben hoeveel divisies de paus had, hij onderschatte de draagwijdte van het geestelijk leiderschap van de rooms-katholieke kerk. Wat ook van Rolf Hochhuth te denken: hij onderschatte dat geestelijk leiderschap destijds tenminste niet.













