
Deze week vroeg het Nederlands Dagblad me in de persoon van opinieredacteur Andre Zwartbol om een column over de ‘beeldenstorm’ die dit jaar door de Westerse wereld gaat. Soms is het letterlijk een beeldenstorm, soms gaat het om het weghalen van een naam, maar in alle gevallen is de inzet dezelfde: de imperiale geschiedenis van de Westerse wereld, uitmondend in kolonialisme en gepaard gaand met racisme, wordt niet geaccepteerd en moet letterlijk onzichtbaar worden gemaakt. Dat lijkt een nobel streven maar is dat niet. In die beeldenstorm klinkt niet alleen pijn door over het leed dat voorvaderen van anders gekleurde Nederlanders is aangedaan maar is minstens zozeer een (wellicht onbewuste) uiting eigen morele superioriteit.

Dezer dagen duikt er dikwijls een bericht op over (weer) een beroemdheid die – soms letterlijk – van zijn sokkel wordt getrokken of wiens naam wordt verwijderd van een prestigieuze instelling. Onlangs was het weer raak: de ‘David Hume Tower’ (foto) aan de universiteit van Edinburgh krijgt een andere naam. Reden: de beroemde Schotse filosoof David Hume (1711-1776), aldaar geboren en uitgegroeid tot een van de boegbeelden van de Verlichting, heeft zich in zijn tijd racistisch uitgelaten en was betrokken bij slavenhandel. Wat te denken van deze beeldenstorm? Wat is toch die drang naar zuivering en morele zuiverheid?
Het procedé is vrijwel altijd hetzelfde, ook bij Hume: iemand met onvrede over de status van Hume schreef een manifest, begon een handtekeningenactie en verwierf een aantal medestanders aan de universiteit. Die handtekeningen werden aangeboden aan het universiteitsbestuur dat zich ontvankelijk toonde voor de subtiel maar niet mis te verstane boodschap die initiatiefneemster Elisabeth Lund uitdroeg: ‘niemand eist dat de naam van David Hume uit de geschiedenis wordt gewist, maar we moeten een man die “witte superioriteit” voorstond niet promoten’.
Tja, wie kan daar iets tegenin brengen? Het universiteitsbestuur bracht in elk geval niets in en besloot ijlings zijn naam van de toren te verwijderen.

En dan is dit nog een beschaafde ‘beeldenstorm’. In datzelfde Groot-Brittannië werd op 7 juni jongstleden het beeld van de beruchte slavenhandelaar Edward Colston (1636-1721) neergehaald door activisten. En in de Verenigde Staten sneuvelde een maand later het beeld van ontdekkingsreiziger Columbus (1451-1506), omdat hij als wegbereider van de Europese kolonisatie van Amerika wordt beschouwd. Deze voorbeelden van beeldenstorm zijn met veel aan te vullen, al is het in ons polderlandje nog betrekkelijk rustig gebleven. Standbeelden van Jan Pieterszoon Coen (1587-1629), de houwdegen die namens de Verenigde Oost-Indische Compagnie met veel geweld huis hield in Nederlands-Indië, is hooguit beklad.

Kan er inhoudelijk iets tegen het ‘racisme-verwijt’ worden ingebracht? Nee. Wie zich verdiept in de genoemde figuren ziet dat deze mensen als kinderen van hun tijd zonder meer racistisch dachten. Sterker nog: ook in hun tijd waren er al critici, die de vinger legden bij het racisme van hun tijd en hun tijdgenoten. Die critici hebben, bezien vanuit 2020, de langste adem. Als dat racisme onmiskenbaar te signaleren valt bij genoemde figuren, wat is er dan tegen om hun standbeelden van de sokkel te trekken en hun naam te verwijderen van openbare gebouwen?
Dit: een beeldenstorm is een vertoon van morele superioriteit, een aanmatigende blik op het verleden dat met maatstaven van het heden wordt veroordeeld, vaak onder aanhaling van de critici van toen maar dat alleen maar om het eigen punt te maken tegen de samenleving van nu, die nog veel te racistisch zou zijn. Maar als dat zo is: waarom dan die symboolpolitiek, die alleen maar polarisatie in de hand werkt en ieder werkelijk gesprek blokkeert?
Bij ieder werkelijk gesprek kan het aan twee kanten pijn doen. Dan gaat het niet alleen om moeilijke vragen aan ‘witte’ mensen die discrimineren en ‘zwarte’ mensen achterstellen op de arbeidsmarkt maar ook om de vraag waarom honderdduizenden mensen uit andere culturen toch zo graag naar het vermaledijde Westen blijven komen, waar het – racistisch of niet – toch altijd veel beter toeven is dan in arm Afrika of dan in de dictatoriale Arabische wereld?
Zelfkritiek is goed voor zowel een mens, een land als een continent. Maar die kritiek hoeft niet uit te monden in zelfkwelling, waarbij beschaamd afstand wordt genomen van de eigen geschiedenis. De ‘zonde der mensheid’ is immers niet beperkt tot de Westerse beschaving, laten de huidige ‘beeldenstormers’ dat nooit vergeten. Het zou hun revolutionaire pathos matigen.