
Een halve eeuw geleden verscheen Onze hoogmoed, het debuut van Boudewijn van Houten (1939), die nadien een respectabel oeuvre bij elkaar zou schrijven maar nooit doorbrak bij een groot publiek. Het is speculeren wat daarvan de reden is. Misschien is zijn libertaire, hedonistische wereldbeschouwing Nederlanders vreemd? (Dat zou je overigens niet zeggen nu je zelfs in tijden van Corona hossende menigten ziet). Wat ook de reden is van zijn beperkte populariteit, met Onze hoogmoed schreef Van Houten een briljant boek dat Max Pam terecht eens onder de beste honderd romans schaarde die in de Nederlandse literatuur zijn geschreven. Eens werd ook ik, als anderen, door het Nederlands Dagblad gevraagd naar een boek dat een onuitwisbare indruk op me had gemaakt. Dat boek was Onze hoogmoed. Ik schreef er dit over.

Tegenwoordig zoeken studenten vaak al een baan nog voor ze zijn afgestudeerd. Toen ik studeerde, in de jaren tachtig, was dat anders. Banen lagen niet voor het oprapen. Je kon na je afstuderen in een zwart gat vallen of je tijd goed benutten door te lezen, in afwachting van betere tijden. Ik hield mijn studentenbaan als schoonmaker in een automobielbedrijf aan en stortte me op boeken. Het allereerste boek dat ik na mijn afstuderen las, trof me als een mokerslag. Het was de roman Onze hoogmoed van de bij het grote publiek onbekende schrijver Boudewijn van Houten (foto: Jan Zandbergen). Hoe ik het boek ontdekte, weet ik niet meer. Het genoot in kleine kring grote faam en waarschijnlijk heeft iemand me er ooit op geattendeerd.

Toen ik het bij De Slegte zag staan, was het in elk geval voldoende om er eens goed in te bladeren en de achterflap te lezen. De uitgever van deze tweede druk (afbeelding), Peter van der Velden, was zo slim geweest alle lof die het boek bij verschijnen kreeg, te vermelden om zo de lezer duidelijk te maken dat dit boek niet gemist kon worden. ‘Van Houten’s glasheldere Nederlands is een verademing’, ‘Een niet gering talent’, ‘Je wordt er koud van en blijft lezen’. Dat laatste schreef Tim Krabbé, inmiddels zelf schrijver van bestsellers. Krabbé heeft gelijk: je wordt er koud van en blijft lezen.
Onze hoogmoed verscheen voor het eerst in 1970 bij uitgeverij De Arbeiderspers. Het was, om met Nietzsche te spreken, in alle opzichten een ‘oneigentijdse beschouwing’. 1970: dat was het jaar van de hippies, van de linkse idealen en van de kritiek: kritiek op de consumptiemaatschappij, kritiek op de milieuvervuiling, ja kritiek op wat al niet. Kritiek, maar geen zelfkritiek. In dat jaar debuteerde iemand met een roman die in alles het tegendeel was van wat toen gangbaar was: hier geen opgewekte maatschappijkritiek of linkse idealen. Integendeel: uit Van Houtens roman spreekt een voorkeur voor onbekommerd genieten. Dat genot wordt nagejaagd met groot zelfbewustzijn. In de roman wordt met minachting neergekeken op het ‘klootjesvolk’, dat voortdurend wordt bespot.

De kracht van het boek schuilt in de genadeloze, bijna gereformeerd aandoende neiging tot zelfontleding en zelfkritiek van de hoofdpersoon en de trefzekere psychologische schetsen van zijn vrienden. Onze hoogmoed is een autobiografische roman over een groep gesjeesde studenten met grote literaire ambities. Met een groot gevoel voor psychologie beschrijft Van Houten de verhoudingen in de groep, die wordt gedomineerd door de meedogenloze en egocentrische aanvoerder Max.
Omdat de groep permanent in geldnood verkeert, begeeft ze zich langzaam maar zeker op het criminele pad. Dat begint met de diefstal van boeken en eindigt (begin jaren zestig) met de oplichting van de P.T.T. Via het in die jaren gangbare systeem van de postwissel, wordt het astronomische bedrag van honderdduizend gulden buit gemaakt. Daarvan wordt een literair tijdschrift gefinancierd, dat echter geen lang leven beschoren zal zijn. Na korte tijd lopen de oplichters tegen de lamp en verdwijnen voor enkele jaren achter de tralies. In de gevangenis komt de hoofdpersoon tot inkeer. Hij neemt afstand van zijn ‘leider’ Max en zoekt, eenmaal ontslagen uit hechtenis, gezelschap van de eens zo gehate burgerij.

Maar dat duurt niet lang. Hij krijgt heimwee naar Max (gemodelleerd naar schrijver Theo Kars, foto), wiens denkbeelden hem zo verwant zijn, maar wiens onredelijkheid en egocentrisme hem inmiddels vreemd zijn geworden. Hij eindigt dan ook eenzaam met de constatering: ‘De enige die mijn vriend kon zijn, kon het niet meer zijn.’ Onze hoogmoed is een klassieke bekentenisroman, die veel weg heeft van een uitgesponnen biecht. Maar dan geen loodzware biecht, waarin het ego centraal staat. Nee, een bij vlagen geestig groepsportret, waarin schijnbaar simpel, maar o zo knap wordt beschreven waartoe arrogante geestverwantschap kan leiden: tot hoogmoed, tirannie en immoralisme.
Ik las het boek ademloos uit. Nu, meer dan tien jaar later, bleek het bij herlezing nog niets aan kracht te hebben ingeboet. Geen wonder dat Max Pam Onze hoogmoed in HP/De Tijd tot de honderd beste boeken uit de Nederlandse literatuur rekende. Wie het boek leest, wordt onherroepelijk meegesleept. Onlangs overkwam dat nog twee goede vrienden, die het boek op mijn aanraden lazen. Commercieel gezien is het boek nooit een succes geweest. Dat is schrijnend onrechtvaardig voor wie bedenkt hoeveel nietszeggende literaire schoonschrijverij er dagelijks over ons wordt uitgestort. Begrijpelijk is het gebrek aan succes echter wel.
Onze hoogmoed is een studentikoze roman, die voor ‘gewone’ lezers op het eerste gezicht niet erg aantrekkelijk is. Maar belangrijker is dat Onze hoogmoed op het verkeerde moment verscheen: in een revolutionaire tijd (de jaren ‘70), waarin studenten de wereld wilden veranderen. In die tijd paste geen boek dat hedonisme combineerde met vlijmscherp zelfinzicht.