Raul Hilberg, pionierend historicus van de Holocaust

Op 4 augustus 2007 stierf de Amerikaanse historicus Raul Hilberg op 81-jarige leeftijd. Hilberg heeft veel geschreven maar zal voornamelijk herinnerd worden door zijn pionierende studie The Destruction of the European Jews, dat in 1961 in 1 deel verscheen. Hilberg zou het jarenlang aanvullen met nieuwe informatie. Het werk breidde zó uit dat het uiteindelijk drie delen werden. Die delen werden voortreffelijk in het Nederlands vertaald door Rob Pijpers en Simone ten Cate en verschenen in 2008 (een jaar na de dood van Hilberg) onder de titel De vernietiging van de Europese Joden bij de onvolprezen uitgeverij Verbum, die zich toelegt op het uitgeven van publicaties over deze ongekende massamoord. Ik schreef na het verschijnen van de vertaling eens over dit monumentale werk.

Toen Hilberg in de jaren vijftig aan zijn boek werkte, werd er al wel veel over de Tweede Wereldoorlog geschreven, maar studies over de moord op de Europese Joden verschenen nog maar mondjesmaat. Tot in de jaren zestig domineerden boeken over de ‘gewone’ wereldoorlog nog het debat: die gingen voornamelijk over de diplomatieke strijd die eind jaren dertig tot de uitbraak van de oorlog leidde en de frontenoorlog tussen 1939 en 1945. Ook in Nederland vonden boeken als die van de Engelse historicus A.J.P. Taylor (The Origins of the Second World War, 1961) en de Duitse historicus Walther Hofer (Die Entfesselung des Zweiten Weltkriegs, 1965) hun weg naar de lezers.

De weinige studies die in de jaren vijftig over de Jodenvervolging verschenen, gaven wel uitdrukking aan de ontzetting over wat er gebeurd was, maar bevatten geen echte analyse. Dat was ook een opgave: systematisch alle Duitse bronnen lezen over de instanties die betrokken waren bij deze gruwelijke misdaad. Iemand moest wel zeer betrokken bij het onderwerp zijn om zich aan die analyse te wagen. Hilberg leek ervoor bestemd.

De Weens-Joodse familie Hilberg was in 1939, een jaar nadat Adolf Hitler (foto) de ‘aansluiting’ van zijn geboorteland Oostenrijk bij het Derde Rijk had geproclameerd, ontkomen naar de Verenigde Staten. Hilberg was toen dertien jaar. Hij werd volwassen tijdens de Tweede Wereldoorlog, trad in dienst van het Amerikaanse leger en nam deel aan de bevrijding van Europa. Spoedig kwam hij te werken bij de documentatiedienst van het Amerikaanse leger, die tot doel had nazi-archieven veilig te stellen voor naoorlogs onderzoek. In München ontdekte Hilberg een deel van de privébibliotheek van Hitler, een vondst die zijn interesse aanwakkerde voor de nazitijd.

Een bijzonder voorval deed de rest. Na terugkeer uit Europa, ging Hilberg politicologie studeren. Hij bezocht eind jaren veertig een lezing van de befaamde politicoloog Hans Rosenberg, die een lezing gaf over de bureaucratie van Europa in de negentiende eeuw. Rosenberg, zelf als Duitse Jood gevlucht voor de nazi’s, sprak uitvoerig over de misdaden van de Napoleontische en Pruisische bureaucratie, maar weigerde in te gaan op de Holocaust, waaraan hijzelf ternauwernood was ontkomen. Volgens Rosenberg moest geschiedschrijving zich beperken tot het verre verleden en zich onthouden van onderzoek naar de eigen tijd, die voor historici (nog) niet te overzien en te doorgronden was. Hilberg was verbijsterd over deze houding en besloot van de massamoord op de Joden zijn levenswerk te maken.

Hij bezocht in de jaren vijftig alle mogelijke nazi-archieven. Toen The Destruction of the European Jews in 1961 verscheen, bleek tot welk verbluffend en pijnlijk resultaat Hilbergs speurzin had geleid. Het was verbluffend om te zien hoe Hilberg als eerste aantoonde dat alle verantwoordelijke instanties (partij, ambtelijke bureaucratie, leger en politie) tot over hun oren betrokken waren bij de massamoord. Miljoenen gewone Duitsers waren betrokken bij de discriminatie, deportatie en uiteindelijke vernietiging van de Europese joden – van Adolf Hitler, die het bevel gaf, via ambtenaren die wetten uitvaardigden waarin stond of iemand een ‘kwartjood’, een ‘halfjood’ of een ‘volle jood’ was, politiemensen die tienduizenden Joden achter het front doodschoten, spoorwegpersoneel dat de treinen op tijd naar de gaskamer liet rijden, tot aan SS’ers die het dodelijke gas Zyklon B deponeerden in de schachten van de gaskamers van Auschwitz, Sobibor, Treblinka en andere vernietigingskampen waarin miljoenen Joden omkwamen.

Verbluffend was ook dat de vernietiging van de Joden van een Duits project spoedig uitgroeide tot een Europees project: Esten, Letten, Litouwers, Oekraïners en niet te vergeten Nederlanders leverden een gretig aandeel in de massamoord. Het was behalve verbluffend ook pijnlijk. Niet minder pijnlijk was Hilbergs harde kritiek op de opstelling van de Joden in het vernietigingsproces: zijn zouden te passief zijn geweest en via de door de Duitsers ingestelde Joodse raden, die het contact tussen vervolgers en vervolgden moesten onderhouden, hier en daar zelfs gecollaboreerd hebben. Dat was een uitermate pijnlijke conclusie die Hilberg vooral door Joden niet in dank werd afgenomen. Zijn manuscript werd aanvankelijk dan ook afgewezen door het Israëlische onderzoeks- en herinneringscentrum Yad Vashem, dat van oordeel was dat het Joodse verzet onvoldoende belicht was. Bovendien zou Hilberg, door zich te concentreren op de Duitse vernietigingsmachinerie, te weinig aandacht hebben besteed aan de Joodse slachtoffers.

De eigenzinnige Hilberg heeft zich wel iets, maar niet veel van de kritiek aangetrokken. Na de eerste publicatie van het boek bleef hij schaven aan het boek, dat hij tot drie delen uitbreidde met nieuw onderzoek. Hij gaf de slachtoffers meer plaats in zijn boek, maar hield staande dat de Joden door tweeduizend jaar antisemitisme murw gebeukt waren en er een gewoonte van gemaakt hadden zich meegaand op te stellen in een poging erger onheil te voorkomen. En al blijft de dramatische periode tussen 1933 en 1945 hoofdmoot van dit nu eindelijk in het Nederlands vertaalde standaardwerk, ook Hilberg kan niet heen om het zaad van jodenhaat dat in de eeuwen voor Hitler is gezaaid.

Daaraan maakten vrijdenkers zich schuldig maar ook christenen, zo laat Hilberg zien. In een tabel vergelijkt hij de anti-Joodse maatregelen van de nazi’s met de maatregelen die het ‘kerkelijk recht’ door de eeuwen heen tegen de Joden voorstelde. De overeenkomst tussen de maatregelen is treffend, om niet te zeggen schokkend. Wie van de schrik bekomt, verbaast zich niet dat veel van de moordenaars zich overtuigd christen noemden. De rooms-katholiek opgevoede Hitler zelf schreef in Mein Kampf: ‘Door mij te verweren tegen de Jood strijd ik voor het werk des Heren.’ Hier is een echo te beluisteren van kerkhervormer Maarten Luther (afbeelding), die in Over de joden en hun leugens in 1543 schreef dat de wraak van God op de Joden ‘een uitweg zoekt als een onblusbaar vuur.’

De oude en nieuwe haat maakte de weg vrij voor kleine ambtenaren, niet zelden van protestantse signatuur. Hilberg voert in zijn werk de figuur op van de protestantse dominee Ernst Biberstein (foto), die na de Eerste Wereldoorlog theologie studeerde en in 1924 als dominee werd gewijd. Na elf jaar op de kansel te hebben gestaan, trad Biberstein in 1935 in dienst van het ministerie dat zich met kerkelijke aangelegenheden bezighield. In 1940 kwam hij in contact met Reinhard Heydrich, na Heinrich Himmler de tweede man van de SS en in die hoedanigheid de architect van de Holocaust.

Twee jaar later werd Biberstein lid van een zogeheten Einsatzgruppe, een commando-eenheid van paramilitairen die uitsluitend en alleen de opdracht hadden om achter het front Joden te vermoorden. De gewezen predikant, nog altijd overtuigd gelovig, was direct betrokken bij de moord op twee- tot drieduizend Joden tussen 1942 en 1945. Hilberg laat zich niet uit over de vraag wat het optreden van Biberstein en veel van zijn medeplichtigen zegt over de verhouding tussen christendom en jodendom. Hilberg is een koel analysator van de misdaden, die hij zonder veel oordelen toont. Juist daardoor maakt dit meesterwerk indruk.