
Op 20 juli 1995 stierf de Belgische econoom Ernest Mandel (1923-1995), een onvermoeibaar maar ook onverbeterlijk gelovige in het marxisme. Het wrede bolsjewistische experiment in de Sovjet-Unie schokte zijn marxistische geloof allerminst. Evenals zijn held Leo Trotski was hij een criticus van het Sovjetregime, dat het marxisme zou hebben verraden. Zelfs na de val van de Muur, toen menig al twijfelende marxist genezen werd van dit geloof, zocht Mandel nog naar ‘vernieuwing’ van het marxisme. Zijn leven werd in 2007 adequaat beschreven door biograaf Jan Willem Stutje, die echter terugschrok voor de voor de hand liggende conclusie dat dit een leven van vergeefs streven is geweest – vermoedelijk omdat hij teveel sympathie koesterde voor dit onvruchtbare denken. Naar aanleiding van zijn boek Ernest Mandel. Rebel tussen droom en daad schreef ik eens onderstaand artikel.
De twintigste eeuw kende veel politieke blindgangers. Dat wil zeggen: figuren die hun hele leven geloofden in een ideaal dat stukliep op de harde werkelijkheid. De bekendste blindgangers zijn te vinden aan de rechterzijde van het politieke spectrum. Fascisten en nationaalsocialisten ontwaakten in 1945 ruw uit hun droom van een raszuiver Europa, dat ze zelf (tijdelijk) naar de ondergang hadden gevoerd in de Tweede Wereldoorlog. Hoon was hun deel, zeker als ze na de oorlog vast bleven houden aan hun ideaal.

Ook aan de uiterste linkerzijde van het politieke spectrum zijn dergelijke blindgangers aan te treffen. Maar er is verschil. Communisten werden in 1945 als overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog beschouwd en konden lange tijd bogen op een goede naam. Ook wie geen aanhanger was van het zogenaamde ‘reëel bestaande socialisme’ in het Oostblok, kon na de oorlog straffeloos dromen van een ‘beter’ socialistisch systeem, waarin geen bureaucratie zou zijn en waarin arbeiders werkelijk rechten zouden hebben. Pas in 1991, toen het communisme in de Sovjetunie ter ziele ging, spatte de droom uiteen en kwamen communisten in het Westen aarzelend tot het besef dat ze een illusie hadden nagejaagd.

En soms zelfs toen nog niet. Het schrijnendste voorbeeld van een illusionist was Ernest Mandel (1923-1995), die zijn geloof tot aan zijn laatste ademtocht volhield, ook al was het communisme allang failliet. Van deze Mandel verscheen onlangs een biografie, waarin dit tragikomische leven uitvoerig uit de doeken wordt gedaan. Aanvankelijk heerste in dit leven de tragiek. Mandel kwam ter wereld in België, waar zijn Pools-Joodse ouders voor de Eerste Wereldoorlog waren neergestreken. Zijn vader was sterk begaan met de Joodse vluchtelingen, die na de opkomst van Hitler Duitsland ontvluchtten.
Onder die vluchtelingen bevonden zich ook aanhangers van Leo Trotski, met Lenin de drijvende kracht achter de Russische Revolutie van 1917. Trotski was in 1929 uit de Sovjet-Unie verbannen door zijn rivaal Josef Stalin en zwierf aanvankelijk door Europa, tot hij zich eind jaren dertig vestigde in Mexico, waar hij veiligheid zocht tegen Stalins wraakzucht en moordlust. Tevergeefs, want hij werd op 20 augustus 1940 vermoord. Trotski schreef in de jaren dertig een reeks boeken waarin hij ‘de verraden revolutie’ analyseerde en het communistische ideaal van gelijkheid en vrijheid hooghield. Bij alle begaafdheid van Trotski was het een absurd ideaal, aangezien de Russische Revolutie van meet af aan een dictatuur te zien gaf onder leiding van één communistische partij.

De Nederlandse publicist Jacques de Kadt (foto), die in zijn jonge jaren communist was, kwam al voor de oorlog terug van die overtuiging en beschreef schitterend hoe naïef en tegelijk gevaarlijk het denken van Trotski was. Zijn werk was niet besteed aan Ernest Mandel. Die werd in de jaren dertig een aanhanger van Trotski, wiens denkbeelden hij zijn leven lang zou uitdragen. Hij stichtte met een handjevol anderen zelfs de Vierde Internationale en veerde zijn leven lang op als er weer ergens een revolutie uitbrak. In de jaren zestig en zeventig kon hij zijn hart ophalen: de machtsovername van Fidel Castro in Cuba (1959), het straatoproer in Berlijn in 1967 en de opstand in Parijs in mei 1968 – Mandel was overal bij betrokken en hoopte telkens weer dat de verkalkte leer van Trotski actualiteit had.

Het meest grotesk bleek zijn communistische geloof in 1980, toen in Polen onder leiding van metaalarbeider Lech Walesa (foto) een staking uitbrak op de scheepswerf in Gdansk. Die staking was gericht tegen het communisme. En nog had Mandel niets in de gaten: hij hoopte dat de stakers een beter, ‘trotskistisch’ socialisme zouden nastreven. Toen het communisme ten onder ging, bleek het failliet van dit revolutionaire leven, dat op niets was uitgelopen. Het wordt helder beschreven door biograaf Jan Willem Stutje, die echter nooit de harde en enig mogelijke conclusie uit zijn biografie durft te trekken: dit was een leven van vergeefs streven.