
Je hoort over Voltaire (1694-1778) tegenwoordig niet zoveel goeds meer. Hij zou een verkeerde kijk op het jodendom en christendom hebben, zich in de omgang laten kennen als een nurkse, onaangename man en hij zou – dit weer als steen des aanstoots voor vrijdenkers – geen ‘echte’ atheïst zijn geweest en slechts een halfhartig vertegenwoordiger van de Verlichting (die tegenwoordig vooral ‘radicaal’ moet heten). Toch lees ik hem graag, want bij alles wat over hem gezegd is: Voltaire was eerst en vooral een uitmuntend schrijver, een die bovendien uitgroeide tot een instituut met wie de machtigen der aarde zich graag inlieten. Dankzij geweldige vertalers, van wie in het bijzonder Hannie Vermeer-Pardoen met alle eer moet worden genoemd, is zijn frisse werk voor iedereen toegankelijk.

Aan de vooravond van de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 publiceerde toenmalig premier en CDA-lijsttrekker Jan Peter Balkenende (foto) het boek Aan de kiezer, waarin hij bekende en onbekende Nederlanders aanschreef. De bekendste Nederlander onder de aangeschrevenen was schrijver Harry Mulisch, die een brief ontving waarin de Nederlandse literatuur aangespoord werd tot meer engagement. Mulisch reageerde zuinig en tot een nadere correspondentie kwam het niet. De herinnering kwam bij me boven tijdens het lezen van de vertaalde briefwisseling tussen de Franse schrijver en filosoof Voltaire (1694-1778) en de Pruisische koning Frederik de Grote (1712-1786), kleurrijk uitgegeven door Van Gennep.

Natuurlijk waren dit onvergelijkbare grootheden: Balkenende mag dan geen onverdienstelijk politicus zijn geweest, hij is al zo goed als vergeten en heeft geen ‘Nachleben’ als Frederik de Grote, wiens regeerperiode (1740-1786) lang in herinnering is gebleven. Harry Mulisch (foto) mag dan vooral in Duitsland een veelgelezen schrijver zijn geweest, het valt veilig te voorspellen dat hij – nu tien jaar dood – niet gelijk Voltaire de eeuwen zal doorstaan.
En toch leert een vergelijking ons iets: er is iets veranderd in de twee eeuwen die tussen de achttiende en twintigste eeuw liggen. Waar politici zich tegenwoordig hooguit bij verkiezingen even geïnteresseerd tonen in schrijvers, hadden machthebbers in de eeuw van de Verlichting veel meer achting voor schrijvers met wie ze graag correspondeerden en zelfs aan hun hof haalden, al was eigenbelang aan die achting niet vreemd: wie met een groot schrijver correspondeerde, telde niet alleen machtspolitiek maar ook cultureel mee.

Geen vriendschap tussen vorst en schrijver heeft in de achttiende eeuw zoveel weerklank gehad als die tussen Frederik de Grote (afbeelding) en Voltaire. De reden daarvan is niet uitsluitend gelegen in de vooraanstaande positie die ze destijds innamen, al bestond er bij het begin van de briefwisseling nogal wat verschil in status tussen beiden. Voltaire was in 1736 een gevierd schrijver, die al een half leven achter de rug had. Als schrijver, polemist en satiricus had hij groot succes met zijn toneelstukken en gedichten.
Van meet af aan baarde François Marie Arouet, zoals zijn eigenlijke naam luidde, opzien en ongenoegen. De notariszoon ging in het autoritaire, hiërarchisch geregeerde koninkrijk Frankrijk herhaaldelijk over de schreef door notabelen met zijn scherpe pen op de hak te nemen. Hij belandde in 1717 voor de eerste keer in de gevangenis na een hooggeplaatste regent te hebben beledigd. Hij week uit naar Engeland, dat hij als constitutionele monarchie bewonderde en aan zijn landgenoten ten voorbeeld stelde. Opnieuw geaccepteerd in Frankrijk maakte hij fortuin met zakelijke transacties, die hem in staat stelden van de pen te leven. Zijn roem verbreidde zich al snel in Europa en drong ook door tot Pruisen, waar kroonprins Frederik een ongelukkig leven leidde onder het bewind van zijn dominante vader koning Frederik Willem I, ook wel bekend als de soldatenkoning wegens zijn voorkeur voor militaire parades en tenues.

Frederik was uit ander hout gesneden; hij koesterde een grote liefde voor de schone letteren. De jonge, idealistische Frederik wenste een ander koninkrijk dan zijn vader: geen op militaire leest geschoeide staat, maar een land dat vrede en cultuur bevorderde. Met bewondering las de jonge Frederik het werk van Voltaire (afbeelding), in wie de gekooide troonpretendent een vrije geest zag. Zijn eerste brief aan ‘mijnheer’ Voltaire, geschreven op 8 augustus 1736, droop van bewondering: ‘Uw teksten getuigen, als ik mij zo mag uitdrukken, van een wonderbaarlijke scherpzinnigheid. Ik meen er de ware aard in te hebben herkend van hun intelligente schrijver, die een sieraad is voor onze eeuw en voor de mensheid.’ Voltaire reageerde bijna een maand later (de post werd nog per koets bezorgd) aangenaam verrast: ‘Ik zou wel gespeend moeten zijn van ieder gevoel om niet geweldig diep getroffen te zijn door de brief die Uwe Koninklijke Hoogheid zo vriendelijk is geweest mij te schrijven.’

Het was het begin van een briefwisseling, die tot aan de dood van Voltaire in 1778 zou duren. De hechte vriendschap tussen de twee overleefde vele crises, die vooral na het aantreden van Frederik als koning in 1740 ontstonden. Frederik ruilde zijn hoge pretenties over vrede en vooruitgang in Europa al snel in voor ordinaire machtspolitiek. Waar hij voor zijn aantreden zijn afschuw over het werk van de Italiaanse denker Machiavelli (afbeelding) niet onder stoelen of banken stak, ontpopte hij zichzelf nu als een regelrechte machiavellist, die cynische diplomatie niet schuwde wanneer hij het belang van Pruisen dacht te kunnen bevorderen. Voltaire, die Machiavelli als denker en schrijver juist hoog had, toonde zich verontwaardigd over zoveel opportunisme. Toch was opportunisme ook de Franse schrijver niet vreemd. Hij voelde zich gevleid door de koninklijke aandacht en de vele cadeaus waarmee Frederik hem overstelpte.
De meer dan veertig jaar durende vriendschap zou de vele crises niet hebben overleefd als er geen sprake was van geestverwantschap. Frederik de Grote en Voltaire zijn klassieke vertegenwoordigers van de Verlichting. Zij deelden in de eerste plaats hun afkeer van de (rooms-katholieke) Kerk en zagen in iedere monnik een bedrieger die het volk dom hield. Oog voor de oprechte religieuze beleving van de kloosterlingen en het (ook) goede van het monastieke leven was bij hen ver te zoeken.

Daar staat tegenover dat beiden een soms weldadige bescheidenheid aan de dag legden over de mogelijkheden en grenzen van kennis. Zo schreef Voltaire: ‘Filosofische denkbeelden zijn lichtflitsen in een duistere nacht; meer kan men van de filosofie niet verwachten, denk ik. Het is niet waarschijnlijk dat de grondbeginselen der dingen ooit goed gekend zullen worden.’ De plaats van de mens in het universum vergeleek Voltaire met muizen in een groot gebouw: ze leven daarbinnen maar kunnen ‘het geweldige gebouw’ nooit doorgronden. ‘Die muizen zijn wij, en de goddelijke bouwmeester die dit heelal heeft gebouwd, heeft, voor zover ik weet, zijn geheim nog aan geen van ons geopenbaard.’
Voltaire toonde zich in dit citaat een klassieke deïst, iemand die gelooft dat God de wereld heeft geschapen, maar er verder niet naar omkijkt. Wie dit boek wil lezen om in zijn geloof gesterkt te worden, kan er beter niet aan beginnen. Maar wie geïnteresseerd is in cultuurgeschiedenis en wil doorgronden waarom tegenwoordig nog altijd zoveel over de Verlichting wordt gesproken, is deze briefwisseling nog steeds de moeite waard.