‘De gehele gang van zaken is voor mijn besef uitermate onbevredigend’. De strijd aan de Vrije Universiteit om het eredoctoraat voor dominee Beyers Naudé

Vandaag, op 10 mei, werd hij geboren: de Zuid-Afrikaanse dominee Christiaan Frederik Beyers Naudé (1915-2004), de man die van ver kwam. Geboren als zoon van een van de oprichters van de nationalistisch Afrikaner Broederbond, keerde hij zich na het bloedbad in Sharpeville (1960), toen het leger 69 vreedzaam protesterende zwarten doodschoot, tegen de apartheid in zijn land. In 1972 kende de Vrije Universiteit hem een eredoctoraat toe. Dat ging niet zonder slag of zonder stoot. Er rezen bezwaren tegen deze toekenning, maar die vonden aan de inmiddels progressieve VU maar beperkt gehoor. Ik publiceerde dit portret eerder in mijn boek ‘Het is ons een eer en een genoegen’. Eredoctoraten aan de Vrije Universiteit sinds 1930 (2007) maar plaats het hier ter gelegenheid van de geboortedag van Beyers Naudé.

De gedachte Beyers Naudé een eredoctoraat te verlenen, ontstond niet in de boezem van de theologische faculteit, maar daarbuiten. Dr. E. Emmen van Kairos, een stichting die zich (zoals het neutraal heette) bezighield met ‘het vraagstuk van de bevolkingsgroepen in Zuid-Afrika’, stelde al in maart 1970 aan de theologische faculteit voor de blanke predikant een eredoctoraat te verlenen. Hij droeg een keur van argumenten aan, die allemaal vervat waren in de zin: ‘Ds. Beyers Naudé kan gelden als de centrale leidende figuur in Zuid-Afrika, die op grond van zijn christelijke theologische overtuiging zich met de inzet van zijn gehele persoon in hoge mate verdienstelijk maakt voor de toenadering van de bevolkingsgroepen en rassen in Zuid-Afrika.’

Bij monde van kerkhistoricus prof. dr. C. Augustijn antwoordde de faculteit eveneens veel waardering voor Naudé te hebben. Maar een eredoctoraat in oktober 1970, zoals voorgesteld door Emmen, leek hem niet verstandig. Dan namelijk zou de Nederduits Gereformeerde Kerk zich uitspreken over Naudé, die zich had opgeworpen als criticus van de apartheid binnen zijn kerk, ideologisch steunpilaar van het regime. Beter leek het Augustijn om Naudé bij het volgend lustrum, in 1975, een eredoctoraat toe te kennen.

Maar in juli 1971 begon missioloog prof. dr. J. Verkuyl (foto) zich met de zaak te bemoeien. In een brief aan zijn collega’s bepleitte hij een snelle toekenning. Nu de onderdrukking in Zuid-Afrika toenam, werd het tijd ‘door een openlijke daad partij te kiezen en een hand in het vuur te steken’. Verkuyl verheelde niet dat een eredoctoraat aan Naudé ‘van veel meer moed’ zou getuigen dan dat aan Martin Luther King in 1965, waarmee dit min of meer politieke eredoctoraat was te vergelijken. Een eredoctoraat kostte wel iets, bezwoer Verkuyl zijn collega’s. Ietwat dramatisch stelde hij: ‘Dan betekent dat, dat wij buiten de legerplaats gaan “en dat wij met Beyers bereid zijn de smaadheid te dragen om Christus’ wil”.’

Onder de theologen van de Vrije Universiteit waren sommigen van mening dat Beyers Naudé een eredoctoraat beter van de Rijksuniversiteit Utrecht kon ontvangen. Verkuyl verzette zich daartegen fel: ‘Ieder, die meeleeft in Zuid-Afrika weet, dat er op allerlei wijze relaties zijn tussen de VU en Beyers Naudé. Wanneer nu een eredoctoraat niet uitgaat van de VU, maar bijvoorbeeld van Utrecht, dan is de reactie in Zuid-Afrika, dat de VU hem daarvoor heeft gepasseerd en dan zal dat feit de morele steun die uitgaat van een eredoctoraat juist weer ondermijnen.’ Het eredoctoraat werd dat jaar echter niet verleend.

Een jaar later, in de zomer van 1972, richtte Verkuyl zich weer tot zijn collega’s: het moest er nu echt van komen, aangezien Beyers Naudé meer dan ooit onder druk stond van de Zuid-Afrikaanse regering. Ditmaal kon Verkuyl tevreden zijn: een meerderheid van de senaat stemde in met het eredoctoraat voor de directeur van het interkerkelijke en oecumenisch gerichte Christelijk Instituut, dat onder Beyers Naudé de raciale scheidslijnen in kerk en samenleving ging betwisten. Beyers Naudé, zo luidde de motivering, had de christelijke theologie op drie punten verdiept: hij had de samenleving geconfronteerd met het evangelie. Daarmee streefde hij maatschappelijke verzoening en gerechtigheid na. Ten slotte had hij het ‘rassenvooroordeel’, dat de verschillende kerken in Zuid-Afrika in de greep hield, met succes bestreden.

Rector magnificus W.F. de Gaay Fortman had, zo schreef hij, ‘het voorrecht’ het besluit aan de promovendus mee te delen. Dit vertoon van blijdschap kon niet verhelen dat er in de boezem van de universiteit hevige onvrede leefde over dit eredoctoraat. De toekenning was een dubbeltje op zijn kant geweest: van de 46 uitgebrachte stemmen in de senaat waren er 20 voor de toekenning en 17 tegen, bij 9 stemmen blanco. Voor medisch historicus G.A. Lindeboom (foto) reden om precies twee weken voor de plechtigheid plaats zou vinden te protesteren tegen de gang van zaken. Hij vond dat bij voorkomende eredoctoraten dezelfde voorwaarden dienden te gelden als bij hoogleraarsbenoemingen: tweederde van het aantal uitgebrachte stemmen zou nodig zijn om iemand tot eredoctor te verheffen. ‘Stelt men zulke eisen niet, dan kan een ere-doctoraat een volstrekt waardeloze zaak worden, zoal geen farce òf wellicht een tragedie.’

In het geval van Beyers-Naudé betwijfelde Lindeboom of hier wel sprake was van ‘uitzonderlijke wetenschappelijke verdiensten’. De Zuid-Afrikaan kreeg het eredoctoraat vanwege maatschappelijk engagement. Een merkwaardige zaak, vond Lindeboom, die herinnerde aan het getorpedeerde eredoctoraat voor de arts Paul Tournier in 1955. Tournier werd een eredoctoraat onthouden omdat zijn theologisch oeuvre wetenschappelijk van gering belang werd geacht. Zijn succes als ‘evangeliserend prediker’ werd niet zwaar gewogen. En nu zou Beyers Naudé wel geëerd worden om zijn maatschappelijke verdiensten?

Dat ging er bij Lindeboom niet in. ‘De gehele gang van zaken en het uiteindelijke, zo povere, resultaat is voor mijn besef uitermate onbevredigend.’ Rector magnificus I.A. Diepenhorst (foto) reageerde onmiddellijk. Hij stelde dat van een ‘gekwalificeerde meerderheid van stemmen’ (tweederde dus) tot dusver bij de besluiten over eredoctoraten geen sprake was. De beslissing Beyers Naudé het eredoctoraat toe te kennen was democratisch genomen ‘en bindt’. Dat politieke overwegingen ten grondslag lagen aan het eredoctoraat noemde Diepenhorst ‘een niet te staven stelling’.

Het eredoctoraat riep ook bij anderen uiteenlopende reacties op. Waar de Zuid-Afrikaanse ambassadeur schreef dat het hem ‘niet mogelijk’ was aan een uitnodiging gevolg te geven, daar draaide de werkgroep Kairos in allerijl een klein geschrift in elkaar over leven en werk van Beyers Naudé. De promotie (foto hieronder) werd verricht door prof. dr. G.C. Berkouwer, die in zijn toespraak niet verhulde dat het eredoctoraat in Zuid-Afrika zou kunnen worden uitgelegd als een campagne tegen dat land. Berkouwer beklemtoonde daarom Beyers Naudé oprechte bezinning op het evangelie, dat ieder mens als kind van God beschouwde – om het even welke kleur.

Naudé beschouwde de toekenning als een erkenning van zijn Christelijk Instituut. In zijn dankwoord hield hij een bevlogen oproep tot erkenning van ‘die swartman’, zowel door de samenleving als door de kerk. Ook lang na de plechtigheid bleef Naudé dankbaar voor het eredoctoraat. In verscheidene brieven aan de rector beschreef hij hoeveel gelukwensen hij van de bevolking had mogen ontvangen. Niet van de regering, want in 1978 werd hij voor de duur van vijf jaar getroffen door een ‘banning order’. Die hield in dat Beyers Naudé huisarrest kreeg opgelegd en niet meer dan één persoon tegelijk mocht ontmoeten. Het College van Bestuur protesteerde herhaaldelijk tegen deze maatregel, maar deed dat volgens de progressieve fractie in de universiteitsraad niet luidruchtig genoeg.

Daarmee werd de Vrije Universiteit echter geen recht gedaan. Rector magnificus H. Verheul (foto), op de hoogte gesteld van de moeilijke financiële situatie van het echtpaar, stelde in een vertrouwelijk schrijven voor de girorekening van de Fiscus van het College van Decanen open te stellen om hen zo te ondersteunen. Eind 1982 kon Beyers Naudé 4200 gulden worden overhandigd. Maar het leed was nog niet geleden: de banning order werd in 1983 voor drie jaar verlengd. Ditmaal duurde de ban slechts kort: al in 1984 werd de maatregel opgeheven – tot vreugde van de Vrije Universiteit. Die bleef hem met warme sympathie volgen. Na de afschaffing van de apartheid in 1991 droogde het contact langzaam op. Zijn dood op 89- jarige leeftijd in september 2004 veroorzaakte dan ook geen groot gerucht op de Vrije Universiteit.