
Dezer dagen las ik De langste adem. Een leven met Joost Zwagerman van zijn ex-vrouw Arielle Veerman. Een indrukwekkend boek waarin ze de door de grachtengordel bewierookte schrijver terugbrengt tot de mens die hij was en werd. Hij was een gedreven schrijver met een groot talent die zichzelf verloor in depressies. Zwagerman werd een kleine tiran die van alles van zijn vrouw eiste, haar kleineerde en achtervolgde met duizenden mails. Maar hij kon geen moment buiten haar en stortte ineen toen zij hem verliet, murw gebeukt door zijn dwingende eisen die haar geen ruimte lieten. Dit boek is een verslag van een teloorgegane liefde maar het is ook het verhaal van een (uiteindelijk) sterke vrouw en een onzekere, zichzelf overschreeuwende schrijver en niet te vergeten: van een conformistisch schrijversgilde dat Veerman als een baksteen liet vallen en boog voor schrijversroem.

Natuurlijk, dit verhaal is haar verhaal, Veerman (foto) is partij en heeft twintig jaar geleefd met de man die toch lang een grote liefde is geweest. Maar daarom is het nog geen ongeloofwaardig verhaal. Integendeel, ook voor wie Zwagerman en de Amsterdamse schrijverscoterie nooit gekend heeft (zoals ik) had al veel eerder signalen dat Zwagerman een diep onzekere schrijver was die er heel graag bij wilde horen maar die na verloop van tijd zijn greep op het schrijverschap kwijt raakte, ook al publiceerde hij ieder jaar een boek.
Hoe kan dat: iedere jaar een boek schrijven en toch de greep op het schrijverschap kwijtraken? Zwagerman gaf zelf steeds signalen dat hij verlegen raakte met zijn schrijverschap. Na zijn zelfgekozen dood schreef ik al eens dat hij van schrijver veranderde in publiekslieveling (https://wimberkelaar.wordpress.com/2015/09/11/joost-zwagerman-de-schrijver-die-publiekslieveling-werd/ ) die – anders dan Hermans, Mulisch, Reve of Grunberg – zijn autonomie kwijt raakte en ten onder ging aan zijn voortdurende verlangen naar bevestiging, een klassieke uitdrukking van onzekerheid.

Het schrijverschap begon zo goed, met de goed ontvangen verhalenbundel De houdgreep maar vooral met Gimmick!, de roman die het leven van jongeren in de jaren tachtig zou verwoorden (al was het dan wel de roman van zuipende en coke snuivende grachtengordeljeugd). Het boek inspireerde andere schrijvers zoals Ronald Giphart en heeft vermoedelijk onbedoeld een last op de schouders van Zwagerman gelegd: hij zou dé schrijver van een generatie zijn, wellicht zelfs een van de opvolgers van ‘de grote drie’.
Zwagerman zette zich nadrukkelijk af tegen het ‘huiskamerrealisme’ van zijn voorgangers in De Revisor en werd onthaald als de man van het straatrumoer, een faam die hij waarmaakte met De buitenvrouw (over een relatie van een docent Nederlands met een zwarte gymnastieklerares) en Vals licht (over de liefde van een student voor een prostituee). Het waren (en zijn) verfrissende boeken van iemand die tegelijkertijd vijanden kweekte met zijn luid bezongen afkeer van de sufheid van de Nederlandse literatuur in het algemeen en de ‘minimale’ poëzie in het bijzonder.

Misschien verklaart dat de heftige reacties op Chaos en rumoer. Dat boek, in 1997 verschenen en handelend over een ‘writers bloc’ (waarin tevens hard werd afgerekend met uitgevers en andere schrijvers), stuitte– anders dan de eerdere boeken – op frontale afwijzing. Ik herinner me nog de uitzending destijds van De Plantage waarbij Hanneke Groenteman samen met Helga Ruebsamen los ging op Zwagerman, wiens boeken vlot leesbare niemendalletjes zouden zijn waar niemand zich een buil aan zou vallen. Hij zou, voegde ze publiekelijk toe, eens een boek van vlees en bloed moeten schrijven. Frits Abrahams, die in NRC Handelsblad van 19 september 1997 snedig schreef dat Zwagerman al tijdens de uitzending werd afgeschminkt, sprak van een openbare executie en ook anderen, zoals Joost Niemöller, hekelden de vernietigende kritiek die Chaos en rumoer ten deel viel.
De omslag in de kritiek viel samen met een andere omslag, een die veelbesproken is, ook en juist door Zwagerman zelf: de mislukte zelfmoordpoging van zijn vader, waaruit deze naar eigen zeggen liever niet was ontwaakt (omdat hij net op tijd was gevonden bleef hij in het land der levenden).Zelfdoding werd sindsdien een obsessie van Zwagerman, hij haalde het onderwerp naar zich toe en schreef er uitvoerig over, ook in wat naar later bleek zijn laatste roman zou zijn: Zes sterren.

De kritiek nam echter niet af, integendeel: de teneur bleef dat Zwagerman de grote greep schuwde, teveel aan de buitenkant bleef, niet ‘onder zijn eigen huid’ durfde te kruipen in zijn literatuur. Een van de scherpzinnigste bijdragen ooit over zijn werk geschreven kwam van de hand van filosoof Maarten Doorman. Onder de achteraf profetische titel ‘Veilig op de vlucht. Joost Zwagerman en het verlangen te verdwijnen’ schreef Doorman op 14 november 2003 niet als eerste (Hans Goedkoop ging hem voor) dat Zwagermans stijl zo soepel is dat hij overal over heen scheert en niets echt aanraakt, zelfs niet als hij grote thema’s aansnijdt, zoals zelfmoord.
Doorman stipte ook iets anders aan: de aanstekelijke maar ook wat kritiekloze bewondering voor allerhande figuren, vooral in de Amerikaanse literatuur en kunst. In de jaren nadien verdedigde Zwagerman zich opzichtig, zeggend dat zijn helden Harry Mulisch en John Updike ook een tijdlang essays schreven om later terug te keren naar de roman. Maar van die roman zou het niet meer komen, wel van een novelle, het boekenweekgeschenk Duel. Volgens Arielle Veerman praatte hij in het jaar 2009 over niets anders. Het moest, zo lees je tussen de regels door, zijn terugkeer als schrijver worden, alle gepubliceerde essaybundels ten spijt.

Dat werd het niet. Integendeel, 2009 lijkt achteraf het jaar waarin de definitieve neergang is begonnen. In dat jaar ontmoet Arielle Veerman haar nieuwe liefde, acteur Hugo Koolschijn. Ze was moe van de vele eisen die Zwagerman (foto) haar stelde. Hij eiste niet alleen dat ze het huishouden met drie kinderen draaiende zou houden, hij wenste ook dat ze zou leven als ‘schrijversvrouw’: gedwee en onderdanig aan hem die in het middelpunt stond. En nog was het niet genoeg: ze moest en zou ook zijn werk lezen. En, last but not least, hij begon haar de drie kinderen te verwijten, terwijl hij er toch echt zelf bij geweest was.

Met terugwerkende kracht lees je zijn ‘tweegesprek’ met Harry Mulisch, afgedrukt in Vrij Nederland op 13 maart 2010, met andere ogen. Terwijl Mulisch’ geliefde Kitty Saal bij het gesprek tussen ‘kroonprins’ Zwagerman en ‘koning’ Mulisch aanwezig was, schitterde Arielle Veerman door afwezigheid. Je begrijpt na lezing van De langste adem waarom: de relatie was al dood, alleen de scheiding was nog niet uitgesproken. Zwagerman wilde dat niet. Zoals Veerman in een interview na de publicatie van haar boek vertelde: vermoedelijk omdat hij het initiatief wilde hebben. Eerder had hij wel met echtscheiding gedreigd maar toen puntje bij paaltje kwam schrok hij ervoor terug – terwijl hij er zelf al jaren een minnares op nahield.
Tegen het einde werd het vraaggesprek onderbroken: Zwagerman werd gebeld door Veerman in verband met de kinderopvang. Het begrip ‘participerende huisvader’ viel, waarop Mulisch een verbaasd gezicht trok. Zwagerman erkende volmondig de verschillen in hun hun positie: ‘Harry heeft wel eens gezegd: af en toe geef ik in de woonkamer een levensles en dan doe ik de deur weer dicht en ga naar mijn studeerkamer. Nou, als ik dat thuis zou doen, dan zou ik zelf onmiddellijk buiten de deur staan! Daar kom ik niet mee weg.’
Als je dat voor het eerst leest, denk je: ‘die vrouw heeft de broek aan.’ Maar als je Veerman leest, krijg je een ander beeld: Zwagerman was bijna nooit thuis, stond niet bij het schoolplein (‘zie jij ooit schrijvers op het schoolplein staan?’) en keek niet zonder jaloezie naar de positie van Mulisch, die het huishouden zonder scrupules aan zijn vrouwen overliet. Zwagerman dwong Veerman ‘haar plaats’ te kennen. Zij schrijft in De langste adem dat ze lang het voorbeeld van haar moeder kopieerde en slecht grenzen stelde. Intussen stierf alle liefde af en bleef slechts een economische huishouding over.

Toen Veerman haar eigen plan (en lief) koos, probeerde Zwagerman nog te redden wat er te redden viel met de hem inmiddels behandelende psychiater Bram Bakker, die er ook nu weer zeer slecht afkomt, zoals hij ook anderszins omstreden is (Je vraagt je af waarom die man niet geschrapt wordt uit het tableau van psychiaters, maar dit terzijde). Nadat diens ‘bemiddeling’ mislukt was begon zijn kleine terreur – anders kun je Zwagermans opstelling tegenover Veerman niet noemen. Hier was een mannelijk ego gekrenkt, uit op wraak. Hij bestookte haar met talloze, ook nachtelijke mails en kondigde aan haar kapot te maken. Maar niet zij, hij ging kapot. Aan zijn veel beschreven en – in interviews – veel besproken depressie, die alle kenmerken had van een nauwelijks te stuiten manie. En aan zijn achterdochtige, door wraak en haat gedreven instelling die lang verborgen is gebleven voor het grote publiek.

Dat zag hem als de aardige, enthousiaste schrijver die het publiek op televisie in zijn nadagen zo welsprekend voorlichtte over kunst. Zo ingewikkeld is een mensenleven: dit zal niet geveinsd zijn, zo aardig en enthousiast zal Zwagerman ook geweest zijn. Wel denk je, Veerman lezend, aan de vetes met andere schrijvers, zoals Anil Ramdas (foto), Michael Zeeman en Arjan Peters. Maar dat was nog een hanengevecht tussen zelfbenoemde gladiatoren in een literaire ring. De strijd met ‘zijn’ Arielle Veerman was een heel andere. Hij heeft haar eigenzinnigheid en haar eigen wil onderschat en werd wraakzuchtig toen ze niet langer volgzaam was.
Zo rijst het beeld op van een alom aanwezige man met een klein hartje, steunend op de vrouw die hij lang onderschatte en voor wie hij geen wezenlijk oog (meer) had. Juist toen de scheiding een feit was en Veerman na vier jaar van rechtszaken en een onophoudelijke stroom mails eindelijk haar eigen weg leek te hebben gevonden, maakte Zwagerman een eind aan zijn leven. En hij pleegde daarmee een moord op de nabestaanden, zoals hij zelf al scherp eerder had beschreven in zijn boeken over zelfmoord. Ziehier de tragiek: het ging hem niet meer goed, hij zag alles troebel: zijn vrouw maar ook zichzelf. Voor de buitenwacht een geslaagd leven, maar zelf in eigen ogen niet de autonome grote schrijver die hij had willen zijn.

Intussen biedt De langste adem ook een inkijkje in het angstvallige, conformistische milieu van uitgevers en schrijvers. Elik Lettinga was jarenlang zijn redacteur en gaf zelfs een boek over hem uit, Standplaats Zwagerman. Ze schipperde na de zelfmoord van Zwagerman tussen loyaliteit aan ‘haar’ schrijver en de ex-vrouw. Iets dergelijks kan ook gezegd worden van Jessica Durlacher. Beiden wensten niet geconfronteerd te worden met de kleine terreur die Zwagernan tegenover Veerman uitoefende, bang om partij te kiezen en ook nu waarschijnlijk uit loyaliteit aan de beroemde schrijver. Toen de scheiding eenmaal een feit was (in 2011) liet het literaire wereldje Veerman als een baksteen vallen. Omdat ze niet ‘interessant’ genoeg was? Of uit angst voor Zwagerman die de laatste jaren opereerde vanuit het adagium: ‘wie niet tegen Veerman is, die is niet voor mij’?
Zwagerman had tijdens hun vechtscheiding ooit aangekondigd de langste adem te hebben. Veerman bleek die, naar de enigszins vileine titel, werkelijk te hebben. Maar dit is geen verhaal van een winnaar en een verliezer, dit is een verhaal van alleen maar verliezers. Niettemin: het is ook een verhaal van een vrouw die (te) laat voor zichzelf opkomt. Daar zal ze voor veracht worden door de vrienden van Zwagerman (maar wat is vriendschap in de literaire wereld?). Ze verdient echter juist achting door de zuivere analyse en van haat gespeende beschrijving van haar leven met de getourmenteerde schrijver.