De rake observaties van journalist, documentalist en schrijver Martin Koomen (1939)

Dezer dagen las ik met genoegen de ruim twintig jaar geleden verschenen memoires van de journalist, documentalist en detectiveschrijver Martin Koomen, die jarenlang de feiten aandroeg voor de redactie van Vrij Nederland en daarover in 1999 – hij werd dat jaar zestig – een boekje opendeed. En hoe: in Een man van letters trekt niet alleen zijn eigen leven voorbij maar passeren ook de levens van talloze mensen die zijn pad gekruist hebben. Wat leert dit? Vooral dit: waar mensen samenwerken schuurt iets. Ze hebben hun eigenaardigheden, hun levensbeschouwingen en hun gewoonten en dat gaat niet altijd samen. Zijn boek biedt bovendien een nuttig tegenwicht tegen de heldenverering die hier en daar rond sommige journalisten is ontstaan en die hier als menselijk al te menselijk worden geportretteerd.

Om met dat laatste te beginnen: het is alweer 25 jaar geleden dat de alom bewonderde en gelauwerde interviewer Ischa Meijer (foto) stierf. Ik las in het laatste nummer van het verder onvolprezen tijdschrift van gepensioneerde journalisten Argus onlangs een hagiografisch getint portret van Meijer die geprezen wordt om zijn onbeschroomde en soms schaamteloze doorvragen. Aardig om dan bij Koomen te lezen dat Meijer ‘een flamboyante maar ook buitengewoon vermoeiende persoonlijkheid’ was.

Hij verhaalt van een ontmoeting, hem verteld door Jenny van den Berg (echtgenote van de voormalige Vrij Nederland-adjunct-hoofdredacteur Joris van den Berg), die Meijer in de trein tussen het Gooi en Amsterdam tegenkwam. In een volle trein vroeg Meijer luidkeels hoe het met Van den Berg ging, ondertussen dondersgoed wetend dat het hem niet goed ging. Toen Jenny van den Berg hem bij het verlaten van de trein vroeg of dat nou nodig was, antwoordde Meijer: ‘Natuurlijk was dat nodig! Choqueren is toch mijn vak!’ Tja, dit voegt natuurlijk niets toe of af aan zijn kwaliteiten als interviewer maar zegt wel iets (en niet erg vleiend) over de ‘mensch’ Meijer. Hoewel …ook over de interviewer Meijer heeft Koomen nog wel iets op te merken. Hij vond de interviewer suggestief en insinuerend en concludeert dat de weergave van de gesprekken, dikwijls gegoten in een lange monoloog, ‘in sterke mate bewerkt’ waren.

Ook Renate Rubinstein (foto) komt er bij Koomen niet goed van af. Hij hekelt haar ‘geldingsdrang’ en haar voortdurende neiging het woord te voeren zonder te luisteren. Aardig is in dit verband bij hem nog eens te lezen hoezeer de kwestie-Weinreb haar dwars zat, vooral na de publicatie van het rapport van D. Giltay Velth en A.J. van der Leeuw. Ze kwam, hoewel geen deel uitmakend van de redactie, de burelen bestormen, vol verontwaardiging over het rapport dat geen spaan heel liet van Weinreb. Volgens Koomen dook iedereen weg en probeerde de onverstoorbare Martin van Amerongen het onderwerp te verleggen.

Al die observaties komen van een man die een ondergeschikte maar belangrijke rol heeft gespeeld op de redactie van Vrij Nederland in de grote jaren ’70 en ’80. Als documentalist zag hij alles: allereerst zag hij iedereen komen en gaan maar hij zag ook redacteuren worstelen met hun artikelen. Juist hij, aangezien redacteuren bij hem aanklopten voor knipsels en andere informatie. Koomen komt uit het boek naar voren als een man die iedereen te vriend wist te houden. Hij was goed met het duo Igor Cornelissen en Martin van Amerongen, maar ook met hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse en diens kroonprins Joop van Tijn – met wie Van Amerongen en Cornelissen op den duur weer niet door een deur konden. Cornelissen heeft in het tweede deel van zijn mooie memoires Raamgracht 4 al een boekje over gedaan over zijn verstandhouding met beiden.

Tussen Cornelissen en Koomen lijkt een bijzondere band te hebben bestaan. Cornelissen prijst Koomen in zijn memoires als ‘een gespreksgenoot van niveau’ en dat zal Koomen zijn geweest.  Hij had een passie voor literatuur die niet alleen resulteerde in een reeks detectives maar ook in boeken over schrijvers, zoals De literaten van de linkeroever. Engelstalige schrijvers in Parijs 1900-1944 en Het literaire Dublin. Opkomst en ondergang van de Ierse beweging. Maar op de redactie speelde hij, anders dan Cornelissen, de tweede viool, zo krijg je de indruk. Maar juist daardoor, als ‘backbencher’, lijkt hij zo’n goede observator te zijn geweest.

Je ziet Koomen aarzelen als hij door charmeur Joop van Tijn, na een periode van afwezigheid, voor onmisbaar wordt verklaard. Haarscherp tekent hij de tragiek van Van Tijn, die in de jaren negentig kortstondig hoofdredacteur wordt maar vroegtijdig overlijdt. Van Tijn was een heel andere hoofdredacteur dan zijn voorganger en beschermheer Rinus Ferdinandusse, die geen leiding gaf en ruimte bood. Van Tijn eiste van alles van de redactie, die prompt aan het muiten sloeg. De grote jaren van het weekblad waren toen allang voorbij.

Koomen (foto) schrijft dit alles en meer (vermakelijk en raak zijn ook de portretten van uitgevers als Martin Ros en Peter van der Velden) op met ironie en zelfspot. Misschien zelfs met iets te veel zelfspot, wat hem onderscheidt van Cornelissen die er in zijn uitgebreide, nu al vier delen tellende memoires vol voor gaat en uitgebreide en kostelijke portretten tekent van mensen die zijn pad gekruist hebben. En het is nog niet klaar, want Cornelissen kondigde onlangs nog een vijfde deel aan.

Nu het daarop wachten is kan gezegd worden dat Koomens herinneringen me intussen veel plezier hebben bezorgd. En ook wel inzicht verschaft in mensen die nu volop worden bewierookt maar die getekend worden als de mensen van vlees en bloed die ze waren, met al hun eigenaardigheden en (on)hebbelijkheden. Koomen deed er goed aan zijn herinneringen te boekstaven.