
Het is alweer bijna dertig jaar geleden dat de dichter en historicus Jan Willem Schulte Nordholt (1920-1995) stierf. Zijn dubbeltalent werd alom gewaardeerd. Onder dichters werd met sympathie over hem gesproken, onder historici genoot hij aanzien. Toch bleef hij in beide kringen een eenling. Dat kwam door zijn veelzijdigheid, maar ook door de christelijke levensbeschouwing die ten grondslag lag aan zijn historische en poëtische werk. Een kort na zijn dood geschreven, digitaal niet meer terug te vinden portret (in het Historisch Nieuwsblad) van een bevlogen geleerde, die ik hier graag nog eens in herinnering roep.
Als een professoraat mag gelden als bewijs voor een geslaagde maatschappelijke carrière, dan kunnen de ouders van Jan Willem Schulte Nordholt tevreden zijn geweest. Want niet alleen hun jongste zoon Jan Willem bracht het tot hoogleraar, twee van zijn broers gingen hem daarin voor. Stellig een geleerde familie. Toch kregen de kinderen hun spreekwoordelijke eruditie niet met de paplepel ingegoten. Vader Schulte Nordholt was namelijk geen geleerde maar een grossier in suikerwaren. J.W. Schulte Nordholt, op 12 september 1920 geboren als jongste van zes kinderen, groeide op in een gereformeerd gezin in Wezep. Zich bewust van de vaak karikaturale beeldvorming over gereformeerden, heeft Schulte Nordholt, heeft Schulte Nordholt later altijd benadrukt relatief vrij te zijn opgevoed.

De gereformeerde historicus G. Puchinger (foto) vertelde hij in 1980: ‘Er bestaat vermoed ik zoiets als een patroon van strenge gereformeerdheid, waarop de mensen later afgeven als ze erin zijn opgevoed, maar dat is bij mij in ’t geheel niet het geval. Ik ben bij ons thuis helemaal niet zo erg in dat soort gereformeerdheid opgevoed. Mijn ouders waren het wel van afkomst, dat waren hele gereformeerde mensen, maar mijn vader was niet zo streng.’
Om die reden is Schulte Nordholt nooit ontvankelijk geweest voor het radicale temperament dat zo kenmerkend was voor (ex-)gereformeerde generatiegenoten kort voor en vooral na de Tweede Wereldoorlog. Een aantal van hen ging de weg op van de zogenoemde ‘Doorgaande reformatie’: zij wilden een zuiver beleefd geloof en zetten zich af tegen wat zij zagen als de verburgerlijkte gereformeerde wereld. Anderen daarentegen braken resoluut me het ‘erfgoed der vaderen’ en wilden niets meer te maken hebben met het christelijk geloof. Schulte Nordholt deed het een noch het ander. Van de gereformeerde variant van het geloof moest hij al vroeg niets hebben. Tegen Puchinger zei hij: ‘Ik begreep dat ’t leven niet zó dor kon zijn als ik het om mij heen wel waarnam. Ik kon niet meer in de categorieën van de gereformeerden denken.’

Maar tot een breuk met het christelijk geloof kwam het niet. Niet alleen de gematigde, zachtmoedige opvoeding voorkwam dat. Ook zijn al vroeg ontwaakte dichterschap, dat hem gevoelig deed zijn voor de psalmen waarin Gods lof werd bezongen, behield hem voor het christendom. Schulte Nordholt kende hele psalmen uit zijn hoofd, zoals hij ook gedichten uit het hoofd kende van latere helden als Nijhoff, Marsman en Slauerhoff. Maar de ware held in zijn jonge jaren heette Abraham Lincoln (foto), de Amerikaanse president die tijdens de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1863) de slavernij afschafte. Als scholier al nam hij zich voor een biografie over deze president te schrijven. Later omschreef hij zijn liefde voor Lincoln als ‘heldenverering’.
Waar die vandaan kwam wist hij niet. Huiverig voor al te psychologische verklaringen, vond hij er zelf een. Hij leed onder de scheiding van zijn ouders. Die vond plaats in 1932, toen Schulte Nordholt twaalf jaar oud was. Zijn vlucht in ‘helden en heldenverering’, zoals de titel van een door hem gelezen boek van de romanticus Thomas Carlyle luidde, was daarop terug te voeren. Vooralsnog bracht zijn leesmanie hem nergens. Hij bleef zitten op het gymnasium en de Tweede Wereldoorlog brak uit.

Schulte Nordholt heeft die aan den lijve ondervonden. Hij werd begin 1942 gearresteerd wegens ‘Deutsch-feindliche Tätigkeit’. Hij verspreidde Vrij Nederland en moest dat bekopen met een verblijf in Nederlandse – en vooral Duitse – gevangenissen. Dat liet zijn sporen na: lange tijd had hij last van angstdromen over zijn gevangenschap.
Schrijvend over de oorlog toonde Schulte Nordholt zich bovendien van een andere kant. In veel herdenkingsartikelen na zijn overlijden werd de nadruk gelegd op zijn milde, verzoenende kijk op mensen. Dat in hem een authentieke woede school bleef onderbelicht. Dat is niet zo vreemd. Schulte Nordholt bewaarde zijn woede vooral voor zijn lezingen en artikelen over de oorlog. Maar dan kon hij ook heftig uithalen. Vooral in de jaren zestig, toen de verwerking in Nederland echt begon, publiceerde hij over (zijn herinnering aan) de oorlog.

Zo maakte hij zich in Maatstaf kwaad over de historicus A.J.P. Taylor (foto), die de Tweede Wereldoorlog in zijn omstreden The Origins of the Second World War (1961) als een ongeluk had voorgesteld dat niemand zou hebben gewild – ook Hitler niet. ‘Een soort Chamberlainiade in historicis’, oordeelde Schulte Nordholt scherp. Maar ook Loe de Jong kon niet op zijn sympathie rekenen. Diens artikelen in Vrij Nederland over de buitenlandse politiek in de jaren vijftig vond hij ‘triest en benepen’ pro-Duits. Hij weet dat aan het feit dat De Jong de oorlogsjaren niet in Nederland had doorgebracht. ‘Ik heb veel eerbied voor het werk van De Jong en zijn instituut, maar ik heb altijd het gevoel, dat zijn standpunten zo Engels zijn. Ik bedoel: zo vanuit de objectieve verte van Londen verzoeningsgewijs over de Duitsers geschreven.’
De oorlog heeft stellig bijgedragen tot de vorming van Schulte Nordholts mensbeeld. Toch was hij niet vatbaar voor het existentialisme, de Franse geestesrichting waarover in het Nederland van na 1945 zoveel te doen was. De filosofie van het absurdisme, de kwade trouw en de mens als ‘mislukte god’ – Schulte Nordholt nam er kennis van, maar erdoor geboeid werd hij niet. Hij richtte zijn blik op Amerika, dat land van onbegrensde mogelijkheden, waaraan het peilloze Europese pessimisme vreemd was. De liefde voor Amerika ontlook niet meteen. Onder invloed van zijn oudste broer Henk ging hij geschiedenis studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Naar eigen zeggen werd hij als student ‘verwend’.

Dat had hij voornamelijk te danken aan zijn broer, ooit assistent en promovendus van Jan Romein (foto). Op diens voorspraak verwierf ook Jan Willem een assistentschap bij Romein. Hij was de eerste assistent die onderzoek deed voor het nooit voltooide Op het breukvlak van twee eeuwen. Schulte Nordholt heeft voor Romein altijd ambivalente gevoelens gekoesterd. Hij prees in Romein de interesse voor ‘werkelijk alles’, een eigenschap waarin Schulte Nordholt zichzelf zal hebben herkend. Maar kritiek had hij ook. ‘Minder abstractie, meer verbeelding’ – als Romein zich daaraan gehouden had, dan was zijn werk in zijn ogen beter geweest. Met zijn andere leermeester, Jacques Presser, had Schulte Nordholt op het eerste gezicht meer gemeen. Presser was geen theoreticus, maar een man van verbeelding en bovendien dichter. Maar ook Presser bleef kritiek niet bespaard, te vaak oppervlakkig en te vaak overmand door emoties als hij volgens Schulte Nordholt was. Wel was het Presser die hem, via diens studie Amerika. Van kolonie tot wereldmacht, met zijn toekomstige vakgebied in aanraking bracht.

Tekenend voor de ongrijpbaarheid van Schulte Nordholt is dat hij niet bij een van zijn leermeesters promoveerde maar bij de hoogleraar Oude geschiedenis David Cohen (foto), de man van de tragische Joodse Raad in de oorlog. Het proefschrift met de poëtische titel De tuin der hesperiden, op 18 december 1951 aan de Universiteit van Amsterdam verdedigd, ging over paradijsvoorstellingen in de Oudheid. Het stond sterk onder invloed van de een jaar ervoor gestorven godsdienstwetenschapper en oud-minister van Onderwijs Gerardus van der Leeuw. Paradijsvoorstellingen in de Oudheid, het onderwerp lijkt ver af te staan van zijn latere studies over Amerika.
Dat is echter maar schijn. In zijn hele, omvangrijke oeuvre klinkt Schulte Nordholts belangstelling door voor figuren die messiaanse toekomstverwachtingen en een ‘lichtende toekomst’ beloven in een weerbarstige, ‘gebroken’ wereld. Wat dat betreft loopt er een rechte lijn van zijn studies over de klassieke tragediedichters Aeschylos, Sophocles en Euripides naar zijn studies over de Amerikaanse presidenten Abraham Lincoln en Woodrow Wilson. Mythevorming heeft Schulte Nordholt vanaf De tuin der hesperiden tot aan zijn laatste grote werk (De mythe van het Westen. Amerika als het laatste wereldrijk) gefascineerd. Waarom hij zijn belangstelling na het proefschrift definitief verlegde naar Amerika laat zich niet precies vaststellen. Vermoedelijk is het een complex van factoren geweest: de vroege wens een biografie over Lincoln te schrijven, de invloed van Presser en niet te vergeten zijn belangstelling voor ‘negrospirituals’.

De ‘negrospirituals’ zetten hem op het spoor van het immense rassenvraagstuk in de Verenigde Staten. Dankzij een beurs kon hij daar in 1954 in Amerika onderzoek naar doen. Twee jaar later publiceerde hij Het volk dat in duisternis wandelt. De geschiedenis van de negers in Amerika (NB. Toen was de term ‘negers’ nog heel gewoon). Met dit boek brak hij door als historicus. Het trok allerwegen de aandacht, niet alleen door de kwaliteit van het werk maar vooral door het onderwerp. Het volk dat in duisternis wandelt is het bewogen boek van een man die zich het lot van de Amerikaanse zwarten zeer aantrok.
De marxist Frits de Jong Edzn. had in het Tijdschrift voor geschiedenis nogal wat kritiek op de onevenwichtige opbouw van het boek en op de ‘mindere vaardigheid van de schrijver op economisch terrein.’ Maar hij schreef ook dat Het volk dat in duisternis wandelt gezien ‘de sympathieke strekking’ voorlopig wel als hét Nederlandse standaardwerk zal gelden.’ In recensies van later werk van Schulte Nordholt klinkt dikwijls een echo van De Jongs oordeel door. Vaak is gewezen op overdadig enthousiasme dat een goede structuur van het besproken werk in de weg stond, maar vrijwel altijd volgde hierop de constatering dat het werk in kwestie diepgang heeft, dat de strekking ervan onontkoombaar sympathiek was en de stijl van de auteur voortreffelijk – kortom, dat hier een historicus van formaat aan het werk was.

Was Schulte Nordholt in de jaren vijftig historicus, hij was toen ook al meer dan dat. In opdracht van de hervormde kerk werkte hij aan een nieuwe psalmberijming, voor tijdschriften als het protestants-christelijke Ontmoeting en het oecumenische Wending schreef hij beschouwingen en reisverslagen. En hij publiceerde poëzie. Zijn productie in die jaren – en ook in de jaren die volgden – was immens. Er waren in de jaren vijftig weinig historici zo productief als Schulte Nordholt. Zijn dichterlijk en zijn historisch werk zijn echter nooit ‘in rapport met de tijd’ geweest. Zijn gedichten kenden een traditionele vorm en een milde inhoud vergeleken met een tijdgenoot als Lucebert. Zijn historisch werk is altijd dat van de verteller gebleven, al was het dan van een verteller die goed thuis was in de antropologie en vooral de theologie.
Het christendom was altijd een belangrijk bestanddeel van het werk van Schulte Nordholt. Geen leerstellig of dogmatisch christendom. Veeleer een vorm van ‘bevindelijk’ christendom, dat niet slechts oog had voor het menselijk tekort maar ook voor mogelijke menselijke grootte. Niettemin kreeg hij, zo lijkt het, naarmate hij ouder werd meer oog voor het menselijk tekort. Uit zijn in 1990 gepubliceerde biografie over de Amerikaanse president Woodrow Wilson, die zo’n belangrijke rol speelde tijdens en na de Eerste Wereldoorlog, sprak een sterkere verwondering over het menselijk falen dan uit zijn eerdere werk.

Of was hij toen al ‘zijn kompas’ kwijt, zoals de Groningse hoogleraar Klaas van Berkel opperde na het verschijnen van De mythe van het Westen (1992)? ‘Alle boeken van Schulte Nordholt zijn eigenlijk boeken over dromen geweest, ook zijn Wilson-biografie was zo’n boek’, schreef Van Berkel terecht in het Tijdschrift voor Geschiedenis. Maar zijn conclusie is mij te somber: ‘Nu Amerika niet langer door een droom wordt gedragen, valt de schrijver de pen uit de hand.’ Schulte Nordholt (foto) zou, had hij tijd van leven gehad, gefascineerd zijn gebleven door mensen en ons van zijn diepzinnige biografieën zijn blijven voorzien.
Hoezeer zijn werk ook evolueerde, hij is altijd trouw gebleven aan de ‘historische belijdenis’ die hij aan het slot van zijn Lincoln-biografie in 1959 op schrift stelde: ‘In de geschiedenis gaat het over mensen. Dat is de zin en de glorie van het vak. Over de kleinheid en de grootheid van de mens, over het erbarmelijke menselijke tekort en de onmetelijke majesteit die een mens kan zijn.’ Dat hele gamma van de menselijke natuur heeft Schulte Nordholt telkens weer beschreven, zowel in zijn gedichten als in zijn historische en journalistieke werk.