Van dingen die kennelijk nooit voorbij gaan: over de merkwaardige aantrekkingskracht van totalitair denker Leo Trotski

Dezer dagen stuitte ik via internet bij toeval op het overlijden van ene Karel ten Haaf (1962-2019), die op 17 mei jongstleden het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Ik had nog nooit van Ten Haaf gehoord. Hij schijnt een schrijver te zijn geweest, over wiens literaire werk ik geen oordeel kan vellen. Mijn aandacht werd getrokken door iets anders: deze Ten Haaf, zo bleek uit necrologieën, beschouwde zichzelf als ‘Trotskist’ en zou over de Russische revolutionair Leo Trotski (1879-1940, foto) een van de grootste boekenverzamelingen van Nederland hebben opgebouwd. Niet uit zuiver historische belangstelling maar omdat hij Trotski anno 2019 nog altijd als een lichtend voorbeeld beschouwde. En dat terwijl Trotski zich na zijn beslissende bijdrage aan de Russische Revolutie ontpopte als een politiek warhoofd die zijn tijd niet meer begreep, zoals tijdens zijn leven en na zijn dood door verschillende auteurs al lang is aangetoond.

Niet verwonderlijk mag het dan ook heten dat Ten Haaf actief lid was van Socialistische Alternatieve Politiek, voorheen (tot 2004) ook wel Socialistiese Arbeiderspartij geheten. Deze nieuwbakken vertegenwoordigers van het aloude communisme oordelen onbekommerd over het kapitalisme en slaan zich moreel op de borst vanwege hun (naoorlogse) ‘antifascisme’. En ze schromen oproepen tot geweld tegen politieke tegenstanders niet. Deze in Groningen woonachtige Ten Haaf stond in deze treurige traditie door in 2010 op te roepen ‘in te hakken’ op een plaatselijk vertegenwoordiger van de PVV, de partij van Geert Wilders.

Ten Haaf werd geboren in 1962 en was derhalve te jong om lid te zijn van de studentengeneratie der babyboomers die, geboren tussen 1940 en 1955, in de jaren zeventig de wens koesterde dat ‘alles anders’ moest in de Nederlandse en in de internationale politiek. Veel van deze studenten, geboren tussen 1940 en 1955, zijn door schade en schande tot het inzicht gekomen dat alleen een ‘politiek der gematigden’ (Jacques de Kadt), die het midden houdt tussen extreem links en extreem rechts, burgers in hun verscheidenheid van opvattingen en overtuigingen het meest tot hun recht laat komen.

Karel ten Haaf behoorde weliswaar niet tot hen maar toch moet ook hij in de late jaren zeventig gegrepen zijn door het revolutie-virus. Omdat Stalin notabene in 1956 door de Russische communisten zelf was aangeklaagd als massamoordenaar, bleven Lenin (foto) en Trotski als ‘helden’ over. Maar Lenin legitimeerde als grondlegger van de Sovjetunie het Sovjetcommunisme, waarvan eind jaren zeventig geen enkel elan meer uitging. Dus bleef voor een minimale minderheid in het Westen Trotski nog over als vaandeldrager van het communistische ideaal – een ideaal, waarvoor hij in 1940 ook nog werd vermoord door de schurk Stalin. Dat versterkte zijn naoorlogse reputatie als idealistisch revolutionair in het Westen slechts.

Als idealistisch revolutionair die zuiver op de graad was en bleef – zo werd hij in de jaren zeventig beschreven, onder meer door bewonderaar Harry Wilde die in 1969 een biografie publiceerde, die in 1976 – het waren de rode jaren zeventig, waarin linkse lectuur veelvuldig vertaald werd – in Nederland door het Wereldvenster in Baarn werd uitgebracht. Harry Wilde was niet onbekend met Nederland, hij was bevriend met de salonsocialist Piet Meertens, de naamgever van het instituut dat door J.J. Voskuil in zijn romancyclus Het Bureau het A.P. Beerta-instituut werd genoemd. De Nederlandse vertaling is aan Meertens opgedragen. Ik las die biografie destijds met de ogen van een verlaat puberaal romanticus.

Wildes biografie was gelardeerd met foto’s van de fotogenieke Trotski, die in Oekraïne ter wereld kwam als Lev Bronstein. Zijn leven is overbekend, die hoeft hier slechts in enkele zinnen te worden samengevat: hij verzette zich al jong tegen het Tsaristische regime, werd gearresteerd en verbannen maar wist te ontsnappen. Hij speelde al een rol van enige betekenis in de mislukte Russische van 1905, werd weer gearresteerd en wist weer te ontsnappen. Hij sloot zich pas laat aan bij Lenin en zijn bolsjewieken en speelde door zijn oratorische talenten en niet minder door zijn organisatorisch talent een sleutelrol in de Oktoberrevolutie van 1917, die eigenlijk een staatsgreep was van een betrekkelijk kleine partij.

Zijn rol in de daaropvolgende burgeroorlog was zo mogelijk nog belangrijker: hij organiseerde het Rode Leger en reisde heel Rusland door om de soldaten te motiveren voor de Revolutie te vechten. Die burgeroorlog werd door de ‘Witten’ en ‘Roden’ met veel geweld gevoerd en eindigde mede door Trotski in een overwinning voor de bolsjewieken. Daarna onderdrukte hij in maart 1921 de opstand van een eenheid van de Russische marine in Kronstadt. Het bewees, na het uiteenjagen van de grondwetgevende vergadering in 1918, nog eens dat de dictatoriale bolsjewieken van democratie niet gediend te waren.

Een modeldemocraat was Trotski dus allerminst. Maar dat deerde mij als 19-jarige niet: ik was onder de indruk van de daadkracht van de intellectueel Trotski, die ook nog over literatuur schreef. En schrijven kon Trotski. Dat bewees hij met zijn Geschiedenis van de Russische Revolutie en vooral met zijn autobiografie Mijn leven, geschreven na zijn verbanning uit de Sovjetunie door zijn rivaal Stalin.

Maar als student geschiedenis kwam ik er al snel achter hoe voos en armzalig het denken van Trotski was. En vooral: hoe wereldvreemd. Lezing van Jacques de Kadts opstellen, die in Beweringen en bewijzen (1965) onder het kopje ‘Rondom Trotsky’ werden gebundeld, opende mijn ogen. De Kadt ontmaskerde niet alleen dweepzieke bewonderaars van Trotski, maar ook de meester zelf. De Kadt bezocht Trotski in zijn ballingsoord in Parijs en liet zien hoe wereldvreemd de politicus Trotski was. Trotski probeerde in de jaren dertig eenheid te smeden onder de radicale socialisten uit Europa maar hield tegelijkertijd vast aan zijn starre marxistische uitgangspunten, wat bijdroeg aan De Kadts afscheid van het communisme.

Trotski, die er geen been in zag tegenstanders over de kling te jagen toen hij de macht had, hanteerde in de jaren dertig noodgedwongen alleen nog de pen als wapen tegen zijn doodsvijand Stalin. Hij schreef diens biografie en trachtte de revolutie te verdedigen door alle pijlen te richten op de bureaucratie die onder Stalin in het leven zou zijn geroepen. Leszek Kolakowski (foto) heeft in zijn even nuchtere als lucide opstel over Trotski in zijn magnifieke trilogie Geschiedenis van het marxisme aangetoond hoe bizar Trotski’s pleidooien waren voor een ‘proletarische democratie’, die door Stalin kapot zou zijn gemaakt – alsof Trotski zelf niet, samen met Lenin, iedere democratie in de Sovjetunie vanaf het begin in de kiem had gesmoord.

Ook van Trotski’s ideeën over het fascisme en de sociaaldemocratie liet Kolakowski niets heel. Trotski wees beide af, want zowel het fascisme als de sociaaldemocratie zouden ieder op eigen wijze het kapitalisme ondersteunen en versterken. Toen Stalin na zijn aanvankelijke lastercampagne tegen de sociaaldemocratie (‘sociaal-fascisme’) na veel aarzeling het roer omgooide en instemde met de Volksfrontpolitiek (het verbond van communisten en sociaaldemocraten om een dam op te werpen tegen het fascisme) zag Trotski hierin niets minder dan een ‘ontmaskering’ van Stalin, die nu definitief zijn ware, want ‘rechtse’ gezicht had laten zien.

Kortom, Trotski was een politiek warhoofd die talloze mensen in het verderf heeft gestort. Wie daarover geestig schreef was Willem Frederik Hermans. In de bundel Klaas kwam niet (1983) is het opstel ‘Trotski en Stalin’ opgenomen. Hermans had – inmiddels woonachtig in Parijs – in mei 1979 in de Franse kranten een aankondiging gelezen van een documentaire die op de televisie zou worden vertoond met als inzet ‘het dodelijke tweegevecht tussen Stalin en Trotski’. Het scenario was geschreven door Jean Elleinstein, een vooraanstaand communist die niets van Stalin en het Stalinisme moest hebben maar nog wel geloofde in Trotski (en Lenin). Hermans besloot toch maar niet te gaan kijken en schreef een vilein maar doeltreffend essay, waarin hij Trotski’s ideeën over de wereldrevolutie belachelijk maakte. Want (ik citeer): ‘Een wereldrevolutie? Maar hoe dan wel? ’t Voornaamste verschil tussen Stalin en Trotski is achteraf dat de ideeën van Trotski nog een beetje eerder absurd en rampzalig zijn gebleken dan die van Stalin’.

Toen Hermans dit schreef, las ik Harry Wildes biografie van Trotski met – als gezegd – de ogen van een verlaat puberaal romanticus. Ik was snel genezen maar Ten Haaf, een generatiegenoot, is zijn puberteit nooit te boven gekomen en tot het laatst gelovig gebleven in zijn goeroe Trotski, over wie hij – zoals volgelingen plachten te doen – alles verzamelde. Nu weet ik wel dat abjecte politieke ideeën een groot schrijverschap niet in de weg hoeven te staan. En toch laat ik het literaire werk van Ten Haaf maar liever ongelezen.