In oktober 2016 schreef ik op deze website een artikel over de theoloog H. M. (‘Harry’) Kuitert. Ik had me in zijn werk verdiept als opmaat naar een symposium dat op 24 november 2016 werd georganiseerd door de Vrije Universiteit, mijn werkgever. Kuitert was toen 92 jaar en zou het jaar daarop sterven. In zijn laatste levensjaar liet Kuitert delen van zijn archief overbrengen naar het Historisch Documentatiecentrum en na zijn dood kwam het hele archief over dankzij dochter Lisa. Dat archief is fascinerend omdat het de ontwikkelingsgang in het denken van Kuitert laat zien. Op de publicatie van ieder boek ontving hij brieven met zowel commentaar als bijval. En daarnaast bevat het archief tal van gedrukte stukken: krantenartikelen over en interviews met hem. Ze tonen dat Kuitert nog lang gelovig is gebleven en dat hij pas laat atheïst werd. Dit artikel is een licht bewerkte versie van een bijdrage die ik recent in een vriendenbundel publiceerde.
Op het symposium aan de VU in 2016 werd de biografie Spreken over boven gepresenteerd. Helaas niet door de biograaf zelf. Socioloog Gert J. Peelen (foto) was kort daarvoor gestorven. In zijn biografie wordt Kuitert omschreven als man uit één stuk, als theoloog in wiens werk geen breuk te signaleren valt. Al vanaf zijn proefschrift De mensvormigheid Gods (1962) zou hij van theologie antropologie hebben willen maken – als was hij van meet af een nazaat van de befaamde Duitse atheïst Ludwig Feuerbach (1804-1872). Maar Kuitert mag dan uiteindelijk uitgekomen zijn bij het standpunt van Feuerbach dat theologie niets anders is dan antropologie – zijn leerling Martien Brinkman heeft er terecht op gewezen dat Kuitert pas rond 2000 definitief van zijn geloof viel en tot de overtuiging kwam dat ‘god’ een zuiver menselijk bedenksel is.
Voor die tijd was hij nog gelovig en werd hij door gelovigen als één van hen beschouwd. Dat valt goed af te lezen aan zijn archief, waarin brieven zijn bewaard die hem gestuurd werden naar aanleiding van zijn publicatie. Tot laat toe, zo blijkt uit de brieven naar aanleiding van de publicatie van Jezus. Nalatenschap van het christendom (1998). Naast de gebruikelijke boetepredikingen aan zijn adres (‘Dr. Kuitert, kent u de borden bij een afrit van een snelweg, die bestemd zijn voor iemand die deze weg als oprit gebruikt? Ga terug! Ga terug! Waarom zou u sterven, Dr. Kuitert?’) bereikten hem brieven die hem herinnerden aan wat hij eerder had betoogd vanaf de kansel.
Een vrouw riep in herinnering hoe Kuitert, die voorging bij een studentenhuwelijk, in die dienst had gezegd: ‘Denkt u soms, dat God pas bestaat als u gelooft dat Hij bestaat?’ De vrouw varieerde daarop door te zeggen dat hetzelfde gold voor Jezus als zoon van God. Ze voegde eraan toe: ‘Ik weet het, u wilt al die twijfelaars voor zijn om hen te kunnen opvangen, maar u hoeft God en de Bijbel niet te verdedigen.’
Dat had ze goed gezien: al onderzocht en beschreef hij eerst en vooral wat hijzelf interessant vond, Kuitert lijkt het ook als zijn missie te hebben beschouwd stem te geven aan de twijfel van anderen en hen te bevrijden van de loodzware dogmatiek die het gereformeerde leven lang had beheerst. Vooral met Het algemeen betwijfeld christelijk geloof (1992) gaf hij stem aan een generatie die uit het gereformeerde diensthuis wenste te worden geleid. Hoe fel omstreden Kuitert ook was in de gereformeerde orthodoxie van alle gezindte, die kritiek leek gemakkelijk van hem af te glijden.
Maar confrontaties met atheïsten vond hij ten tijde van het verschijnen van Het algemeen betwijfeld christelijk geloof moeilijk, zo blijkt uit krantenartikelen die in het archief-Kuitert bewaard zijn gebleven. Op woensdag 3 juni 1992 ging Kuitert in een afgeladen Westerkerk in debat met H.S. Versnel, hoogleraar Oude geschiedenis in Leiden en verklaard atheïst. Carel Brendel, tegenwoordig een bekend twitteraar, volgde Kuitert die dagen voor een portret voor het Algemeen Dagblad en was aanwezig bij het debat.
Brendel schreef: ‘De volgende morgen is Kuitert nog aangedaan door het felle debat in de Westerkerk. Hij constateert dat een discussie met andersdenkende christenen hem gemakkelijker afgaat dan een confrontatie met een ongelovige als Versnel’. Kuitert constateert tegenover Brendel dat Versnel (foto) en hij in twee werelden leven en moeilijk een gemeenschappelijke noemer konden vinden. Dat Versnel het geloof wetenschappelijk wilde toetsen, beviel Kuitert niets. ‘Het geloof leent zich daar niet voor’.
En tegenover Alexander Münninghoff, die hem in april 1992 in de Haagsche Courant het vuur aan de schenen legde en hem confronteerde met het bekende essay De ongelooflijke slechtheid van het opperwezen van Karel van het Reve, hield Kuitert staande: ‘Het bestuur komt van God. Dat kan niet anders.’
Dat het bestuur van God komt, kon Kuitert uiteindelijk helemaal niet meer geloven. De theologische studie leidde hem naar atheïsme. Zijn langzame geloofsafval heeft veel gelovigen geërgerd en verontrust, aangezien Kuiterts ‘afpellen’ van het geloof raakt aan wat voor heilig werd en wordt gehouden.