Léon Degrelle was de leider van de Franstalige katholieke ‘tegenpartij’ Rex in België en vocht tijdens de Tweede Wereldoorlog met zijn Waalse legioen aan de zijde van SS aan het Oostfront. De legende Degrelle heeft altijd tot de verbeelding gesproken. In 2002 maakte Jonathan Littell van Degrelle een ‘oerfascist’ in zijn studie Het droge en het vochtige: Degrelle zou zijn blijven steken in gewelddadige kinderfantasieën zonder ooit volwassen te worden. Bij het lezen van zijn bestseller De welwillenden (2007) denk je als lezer onwillekeurig aan Degrelle, ook al was die geen homoseksueel, zoals de hoofdpersoon in dat boek. De recente biografie van de Belgische historicus Bruno Cheyns probeert deze typologie te doorbreken en reconstrueert nauwgezet het lange leven (1906-1994) van een man die uitgroeide tot de beruchtste Belg ooit.
In een recensie van Cheyns biografie schreef Anouk van Kampen, België-correspondente van NRC Handelsblad, op 15 december 2017 dat Cheyns beter de biografie van de Rex-beweging had kunnen heten dan Léon Degrelle, de Führer uit Bouillon. Ze oordeelde bovendien dat Degrelle te weinig psychologisch zou zijn geduid. Mogelijk, maar daar staat veel tegenover. Cheyns biografie beschrijft het kronkelige pad dat Degrelle van katholicisme naar nationaalsocialisme leidde en doet en passant indringend verslag van (extreem) rechts België en van de moeizame regeringscoalities in dat land tijdens de turbulente jaren dertig.
Dat verscheidene Belgische katholieken vatbaar waren voor fascisme en nationaalsocialisme zal geen Nederlander verbazen. Wim Zaal en L.H.M. Joosten schreven in de jaren zestig al boeken over Nederlandse katholieken die met het fascisme sympathiseerden. Daarin was een prominente rol weggelegd voor de priester Wouter Lutkie (foto)
, al sympathiseerde Lutkie meer met Mussolini dan met Hitler. Sympathie voor Mussolini koesterde ook Degrelle lange tijd. Mussolini’s concordaat met de paus was daarbij natuurlijk een voor de hand liggende reden.
Degrelle was veel katholieker dan je op grond van zijn reputatie als even sluwe als ruwe mannetjesputter aan het Oostfront zou vermoeden. Het is fascinerend om te lezen hoe de bierbrouwerszoon van gegoede komaf uit het Waalse dorp Bouillon de eerste decennia van zijn leven een trouwe paladijn van Rome was. Maar dan wel een paladijn met een eigen, dikwijls opportunistische agenda, die van meet af aan uit was op macht en aanzien.
De charismatische, bijna bedwelmende spreker die Degrelle al jong was, werd door het katholieke establishment binnengehaald als een bruikbaar instrument. Monseigneur Louis Picard, de vooraanstaande leider van de katholieke jongerenbeweging in Wallonië, nam Degrelle in de eerste jaren onder zijn hoede. Picard was van meet af aan een bewonderaar van Mussolini en had een zwak voor het avonturisme van Degrelle mits diens avonturisme binnen de katholieke bandbreedte opereerde.
De eerste jaren leek dat goed te gaan. Degrelle ontpopte zich niet alleen tot een geweldig orator maar ook tot een gewiekst journalist, al kende zijn opportunisme toen al geen grenzen en had hij geen last van scrupules. Nadat hij – in zijn twintiger jaren – halsoverkop was afgereisd naar Mexico, waar het katholicisme bedreigd werd door een socialistische regering, werd Degrelle begin jaren dertig directeur van uitgeverij Rex. Alleen die naam al…Rex verwees naar Christus die koning zou en moest zijn, twintig eeuwen nadat de Jood Jezus van Nazareth in Palestina had rondgelopen.
Directeur Degrelle gaf het weekblad Soirées uit en richtte een jaar later het blad Rex op. De journalist Degrelle schroomde schending van auteursrechten niet, zoals de al even rechts denkende tekenaar Hergé (de geestelijk vader van Kuifje) ondervond. Hergé (foto) vond zijn tekeningen tot zijn verbazing en woede terug in Rex. De demagoog Degrelle schroomde ook iets anders niet: liegen over de oplage van zijn bladen. Die hadden weliswaar in de eerste jaren een flink bereik maar ook weer niet zo groot als Degrelle deed voorkomen.
Maar aanhang had de charismatische Degrelle onmiskenbaar. Wie daaraan in toenmalig België nog twijfelde werd met een schok wakker na de parlementsverkiezingen van 1936 toen de juist opgerichte partij Rex populair bleek bij vooral de Franstalige kiezers. Het Belgische parlement was een partij rijker. Maar wat voor een partij? Een autoritair-conservatieve, zoals Cheyns stelt of een partij die ‘katholiek, autoritair en corporatistisch dacht – met een neiging tot directe actie’. Dit citaat komt (door mij hier vertaald) uit het standaardwerk A History of Fascism 1914-1945 (1995) van de befaamde Amerikaanse historicus Stanley Payne
. Zijn omschrijving volgend denk je toch: dit lijkt op (Italiaans) fascisme, al is ook Payne terughoudend en wil hij Rex niet voluit fascistisch noemen.
Biograaf Bruno Cheyns is het oneens met Payne. Hij onderschrijft wel dat Rex – en dan vooral leider Degrelle – steeds meer fascistische retoriek bezigde maar hij meent dat Degrelles retoriek niet moet worden overschat. Veel van de partijleden die in 1936 het parlement introkken waren figuren die zich sterk maakten voor het midden- en kleinbedrijf. Daarbij: het katholicisme bleef gedurende alle jaren dertig een centraal uitgangspunt van de partij. Dus ja, dan lijkt ‘autoritair-conservatief’ wel een passende typering van Rex.
Maar als je denkt aan een leider die buiten het parlement aan de touwtjes trok van een partij die zich vooral als tegenpartij liet kennen en die bovendien hamerde op het aambeeld dat ‘het volk’ (arbeiders en middenklasse) misleid werd door de gevestigde politiek, dan vraag je je toch af of de typering ‘autoritair conservatief’ volstaat. Daar komt nog iets bij: de poging van Degrelle om zich op te werpen als het alternatief van regeringsleider Paul van Zeeland (foto), de slimme, zelfs sluwe (en ook corrupte) katholieke premier.
Cheyns beschrijft het echec dat volgde: de Belgen kozen massaal voor Van Zeeland en het tij voor Rex (en Degrelle) keerde. Maar dat de poging van Degrelle veel gelijkenis vertoonde met de poging van Hitler om in 1932 een alternatief te vormen voor rijkspresident Hindenburg laat Cheyns onbenoemd. Terwijl de inzet van Degrelle toch min of meer dezelfde lijkt te zijn geweest: zich opwerpen als de man die België van de hokjesgeest en heersende elite zou bevrijden, iets dat hij ook gemeen had met zijn Vlaamse tegenhanger Staf de Clercq (foto),
de voorman van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV). Dat Rex en het VNV het op een akkoord gooiden mag dan ook geen wonder heten: het waren allebei partijen tegen het establishment.
Met dit akkoord verspeelde Degrelle de sympathie van veel Belgen. De man die (vrij naar de prachtige titel Generation des Unbedingten die de Duitse historicus Michael Wildt zijn studie over het Reichssicherheitshauptamt meegaf) een ‘absoluut’ karakter had, radicaliseerde hierna snel. Daarbij speelde zijn arrestatie en daaropvolgende deportatie naar Frankrijk in de zomer van 1940 een niet geringe rol: Degrelle werd onder erbarmelijke omstandigheden vastgehouden en begon een nog grotere wrok tegen het Belgische establishment te koesteren dan hij al had.
Terzijde: dit doet denken aan wat ons is overgeleverd door de vorig jaar gestorven Dick Woudenberg, telg uit een vooraanstaand nationaalsocialisch Nederlands gezin. Zijn oudere broer Jan had tot aan de bezetting geen interesse getoond in politiek. Maar na de internering van het gezin na de Duitse inval koesterde hij zo’n wrok tegen de Nederlandse elite dat hij dienst nam bij de Waffen SS (hij sneuvelde in 1945).
Hoe anders liep verliep het leven van Léon Degrelle. Hij nam niet zomaar dienst in het miljoenenleger van Hitler, dat op 22 juni 1941 aan de grootste veldtocht uit de militaire geschiedenis begon. Nee, Degrelle bleef ook hier eerst en vooral politicus. De nazi’s die het in België voor het zeggen hadden (in het bijzonder de ‘Militärverwaltungschef’ Eggert Reeder [foto]) moesten niets van de ijdele en impulsieve Degrelle hebben en belangrijker nog: ze voerden een actieve ‘Flamenpolitik’ en koesterden minachting voor de Franstalige Walen.
Degrelles deelname aan operatie Barbarossa lijkt te zijn ingegeven door een mengeling van een idealistisch en tegelijkertijd klassiek katholiek anticommunisme en daarnaast door een opzichtige en opportunistische poging de Walen een wit voetje te laten halen bij de Duitsers. De eerste jaren streed hij met zijn Légion Wallonie aan de zijde van de Duitsers maar vanaf 1943 werd het Waalse legioen onderdeel van de Waffen SS. Het legioen heeft zich onmiskenbaar flink geweerd in de strijd, er vielen honderden slachtoffers in de rangen.
Maar niet Degrelle, die drie keer door Hitler werd ontvangen en onderscheiden. Maar liefst 22 onderscheidingen werden Degrelle tussen 1941 en 1945 trouwens toegekend. De Duitse propaganda maakte volop gebruik van het legioen, hoewel Hitler sterk anti-Frans was en bleef en Degrelle op zijn beurt nauwelijks een woord Duits sprak. In de laatste oorlogsjaren neigde Degrelle er toe Wallonië als een deel van de Duitse geschiedenis te beschouwen, hoewel dat aperte onzin was en hij eerder nog droomde van een terugkeer naar het Bourgondische rijk als een soort partner van en naast het Derde Rijk.
Dat Degrelle op de dag van de algehele Duitse capitulatie in Europa (8 mei 1945) in Spanje landde en daar bijna vijftig jaar tamelijk ongestoord van zijn vrijheid kon genieten terwijl zijn kameraden voor een vuurpeloton stierven of een jarenlange gevangenisstraf uitzaten – het is een van de vele ongerechtigheden die de wereld kenmerkt. Degrelle, die zich volgens zijn biograaf tijdens de oorlog niet of nauwelijks uitliet over Joden (opmerkelijk in een Derde Rijk waarvan Jodenhaat zo ongeveer programmapunt nummer een was), ontpopte zich na de oorlog alsnog tot fanatiek antisemiet,wat hem nog populairder maakte in nazi-kringen dan hij al was.
Met het klimmen der jaren verheerlijkte hij Hitler over wie hij veertien (!) hagiografische boeken zou schrijven. Daarin beschreef hij de Führer als een sociaal voelend man die het goed voor had gehad met de gewone man, die hij van huis, tuin en auto voorzag. De uitvergroting van Hitler ging hand in hand met zelfmythologisering. In 1981 merkte hij tegen een verslaggever op dat de Führer hem bij hun laatste ontmoeting in september 1944 gezegd zou hebben: ‘als ik een zoon zou hebben, zou ik willen dat hij op u leek.’
Degrelle is de enige bron voor die uitspraak en iedere historicus weet: één bron is geen bron. En daarbij: behalve crimineel, antisemiet en oorlogsmisdadiger was Hitler ook en vooral een narcist, zo vervuld van zichzelf dat hij tegen het einde van de oorlog meende dat het verslagen Duitsland met hem ten onder moest gaan. De narcist Hitler kon geen zoon gebruiken, zeker geen zoon die in een Frans taalgebied geboren was en het Duits nauwelijks machtig. Kortom, slecht verhaal van Degrelle. Maar al gelooft niemand dit, Degrelle heeft wel bereikt dat de ontmoetingen met Hitler hem een plaats in de geschiedenis van België hebben opgeleverd, zij het als beruchtste Belg aller tijden.