Harry en de haat. Over de Nederlandse weerstand tegen het fenomeen Mulisch

Bestrijd het leedAl grasduinend in mijn boekenkast stuitte ik dezer weken weer eens op Bestrijd het leed dat Mulisch heet, een verzameling artikelen die door de jaren heen in het Amsterdamse studentenblad Propria Cures zijn verschenen. De eerste editie van dit boekje verscheen in 1987 ter gelegenheid van Mulisch’ zestigste verjaardag. Omdat Mulisch tot verrassing van de redacteuren Lucas Ligtenberg en Bob Polak in 2007 zijn tachtigste verjaardag haalde, werd het boekje uitgebreid en nog eens op de markt gebracht. De artikelen zijn vaak flauw, soms raak en geestig. Wat is het toch dat Mulisch zo velen ergerde en zelfs woedend maakte?

Dat Harry Mulisch gehaat werd dateert niet van vandaag of gisteren. Die haat achtervolgde hem als een schaduw en hij wist het. Sterker nog, waar hij kon maakte hij literatuur van de afkeer die menigeen voor hem voelde. Vvoer voor psychologenoer voor psychologen (1961), die wonderbaarlijke autobiografie annex mythomanie, opende met een voorwoord, waarin Mulisch uiteenzette hoe hij als achttienjarige in 1945 in elkaar geslagen dreigde te worden.

Hij trok een conclusie die hij tijdens zijn meer dan zestig jaar durende schrijverschap in andere bewoordingen steeds zou herhalen: ‘Het is een moeilijk maar uitverkoren lot, geen andere jongen te zijn. Wie ik wel ben, ongeveer, heb ik meer dan uit mijn eigen daden geleerd uit de daden van anderen jegens mij, wanneer ik niets deed. Doe niets en let scherp op. De afgrond, die dan in anderen opengaat, of niet, dat ben jij.’

CremerIn Voer voor psychologen probeerde hij het verschil te maken tussen hem en ‘gewone stervelingen’. Het zal weinig Mulisch-beschouwers verbazen. In 1957 had hij immers op de flaptekst van de bundel De versierde mens al de roemruchte woorden laten zetten: ‘Ik ben een groot schrijver, daar helpt geen moedertjelief aan’.

Het zijn maar twee van de vele uitspraken die dit lange schrijverschap hebben begeleid en gekenmerkt. Nu was Mulisch niet de eerste en ook niet de enige schrijver die zichzelf schaamteloos centraal stelde in zijn eigen universum. Ook iemand als Jan Cremer deed (en doet) dat. Mulisch en Cremer hadden ook wel wat gemeen, ook al staken ze hun afkeer van elkaar nooit onder stoelen of banken: ze koketteerden altijd met hun idee van onsterfelijkheid, de een (Mulisch) door te zeggen dat nog maar bewezen moest worden dat hij zou sterven (dat is inmiddels bewezen), de ander (Cremer) dat hij van plan is 125 te worden (dat ligt nog open).

MulischCremer is al die tijd een jongen van de gestampte pot gebleven, iets dat uitgerekend door Mulisch (copyright foto: Paul Teixeira) met de hem kenmerkende minachting (maar niet zonder scherpzinnigheid) werd opgemerkt na het verschijnen van Ik Jan Cremer: ‘Jan Cremer is even een Nederlands verschijnsel. Deze knapen oefenen aantrekkingskracht uit op arbeiders en kleinburgerlijke jongens die uit hun milieu losgeslagen zijn’. Het verschijnsel Cremer duurt langer dan Mulisch voor mogelijk zou houden. Niettemin is zijn observatie treffend: de in Enschede geboren provinciaal met Hongaarse wortels verwierf met veel kabaal naam en faam in de grote wereld. Cremer is een literaire pendant van Bennie Jolink van de popgroep Normaal.

archibaldZoiets is van Mulisch niet te zeggen: hij behoorde zijn leven lang tot de elite. Zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog collaborerende vader Kurt Mulisch en zijn Joodse moeder Alice Schwarz konden voor de oorlog dan niet tot de meest vermogende Nederlanders worden gerekend, naar opvoeding en manieren waren ze het zeker. Hoe vaak hij zich ook begaf in literaire kringen, hij bleef altijd een afstandelijke, ongenaakbare en hooghartig ogende verschijning.

Dat is een steen des aanstoots in een land waar gewoon doen al gek genoeg is. Voeg daarbij een oeuvre dat geen autobiografie heeft opgeleverd waarin teruggeblikt werd op een getraumatiseerde gereformeerde of communistische jeugd. Mulisch was van meet af aan een allochtoon in de Nederlandse letteren en schreef een oeuvre dat Nederlanders eigenlijk altijd vreemd is gebleven.

diamantDes te wonderlijker mag zijn succes worden genoemd. Zeker Mulisch’ vroege oeuvre is ontoegankelijk, moeilijk te volgen en bepaald niet naar de smaak van het grote publiek geschreven. Wie leest met gemak zijn debuut Archibald Strohalm (1952), De Diamant (1954) en Het stenen bruidsbed (1959)? Een goede verklaring voor dat succes heb ik nooit ergens gelezen. Was het misschien de onnederlandse, magische literatuur die Mulisch schreef? Hij werd nogal eens vergeleken met Simon Vestdijk, die in onder meer De kellner en de levenden magische elementen ook niet schuwde.

Jo van HamDie vergelijking maakte onder meer Jo van Ham (foto), de man die tijdens de oorlog had gecollaboreerd met de nazi’s als hoofd van het Boekwezen op het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. In zijn korte biografie van Mulisch in de serie ‘ontmoetingen’, schreef Van Ham in 1969 (Van Ham was toen 76) vol bewondering over Mulisch, die hij nog wel de mindere van Vestdijk vond. Maar Vestdijk bleef met al zijn tobberijen over de liefde een echt Nederlands schrijver. Aan Mulisch waren tobberijen (in de liefde en anderszins) niet besteed. Zijn leven was een zegetocht, althans dat beeld wil hij vastzetten in de hoofden van de lezers. Tobben (als dat woord hier op zijn plaats is) deed hij op papier alleen over Hitler en diens Derde Rijk.

OntdekkingDaarmee is een tweede steen des aanstoots genoemd: de ogenschijnlijke kilte van dit oeuvre, waarin geen klein menselijke drama’s worden beschreven. Drama is er intussen genoeg in dit leven, want Mulisch’ moeder verlaat hem als hij 24 jaar is om zich in de Verenigde Staten te vestigen. Zijn vader was enkele jaren geïnterneerd als politiek gevangene en stierf in 1957 toen Harry Mulisch dertig was. In Voer voor psychologen beschreef hij dit alles wel, maar van emoties kregen de lezers niets mee. Mulisch bleef zijn leven lang de God-schrijver die controle oefende in zijn boeken, uitmondend in De ontdekking van de hemel (1992), waarin hij concurreerde met God zelf.

Rudy KousbroekDat Mulisch niets op had met de analytische, zo bij Nederland passende filosofie (gericht immers tegen humbug) vormde eveneens brandstof voor hoogoplopende ergernis. Iemand als de essayist Rudy Kousbroek (foto) keerde zich fel tegen wat hij als filosofische onzin beschouwde. De ironie wil dat Kousbroek evenals Mulisch een dilettant was in de wereld van de wetenschap. Als dilettant zag hij scherp maar niet zonder de onophoudelijke frustratie nooit als romanschrijver te zijn geslaagd. Kousbroek zal de dilettant Mulisch dan ook niet alleen vanwege diens ondoorgrondelijke hermetisme weerzinwekkend hebben gevonden. Dat diens romans zo populair waren, kon hij ook maar moeilijk begrijpen en verkroppen.

Heberto PadillaDie hiervoor opgesomde kritiek is in een satirische en ronduit hatelijke vorm terug te vinden in Bestrijd het leed dat Mulisch heet. En dan nog aangevuld met artikelen over die andere ergernis: het  linkse politieke engagement van Mulisch in de jaren zestig en zeventig. Die kritiek lijkt Mulisch zich door de jaren heen het meest te hebben aangetrokken, gezien ook zijn heftige reactie op Stephan Sanders’ column in Vrij Nederland, waarin deze in 1992 schande sprak van Mulisch’ zacht gezegd laconieke reactie op het opsluiten van de Cubaanse dichter Heberto Padilla (foto) in 1971.

Mulisch dreigde ‘zijn’ uitgeverij De Bezige Bij te verlaten. In Bestrijd het leed dat Mulisch heet hekelde uitgever Vic van de Reijt Mulisch’ verzet tegen het Amsterdamse voornemen eind jaren zeventig junkies op te vangen in de voormalige Huis van Bewaring aan het Kleine-Gartmanplantsoen, vlakbij Mulisch’ huis aan de Leidse Kade. Van de Reijt bracht die weigering in verband met Mulisch’ vrijblijvende politieke engagement.

Propria CuresBij alle grappen en grollen heeft het lezen van Bestrijd het leed dat Mulisch heet iets treurigs. Het is hatelijkheid van scribenten die inmiddels totaal zijn vergeten, terwijl anderen hun leven slijten op een louche advocatenkantoor of carrière maken als televisiepresentator van een roddelrubriek. Mensen die wel enige faam en naam opbouwden, zoals schrijver Tim Krabbé, waren zo laf (of wijs) om hun Propria Cures-artikelen  niet te willen laten herdrukken.

Overigens hadden de critici van Mulisch in alle gevallen wel een punt: Mulisch oogde arrogant, al ging er achter dat masker van onaangedaanheid naar mijn indruk een zekere gevoeligheid schuil. Veel van zijn boeken zijn geconstrueerd en doen veeleer een beroep op het hoofd dan op het hart, al zijn er weinig schrijvers in Nederland die zo’n bijzondere boek hebben geschreven als Voer voor psychologen.

De ‘filosoof’ Mulisch zal de tand des tijds niet doorstaan, daarin hebben de critici zonder meer gelijk. Maar Mulisch’ denkbeelden kunnen ook (en eigenlijk uitsluitend) worden beschouwd als onderdeel van zijn persoonlijke mythomanie, gericht op ‘onsterfelijkheid’.

763Ten slotte Mulisch’ politieke engagement waarvan hij nooit afstand nam: dat hij tot het laatst toe Fidel Castro’s (foto) dictatoriale regime verdedigde is zonder meer verwerpelijk, als daar bij bedacht wordt dat de zwart-wit denker Mulisch na de confrontatie met de verschrikkingen van het nazi-regime (het Eichmann-proces) letterlijk zijn heil zocht op Cuba, al droegen klimaat en mooie vrouwen wel bij aan de sympathie voor het eiland. De politieke bluffer Mulisch leek overigens wijzer te zijn geworden na de maagkanker die hem in de jaren tachtig trof.

Mulisch mytheNa het echec van het communisme was het ook en zelfs voor Mulisch moeilijk vol te houden goed te blijven spreken over deze ideologie. Maar hij bleef een hang houden naar extremen, zoals Stephan Sanders al eerder constateerde: met de verspreiding van de Mohammedaanse Jodenhaat en de terroristische aanslagen voelde hij veel voor de standpunten van Geert Wilders en koesterde hij ook waardering voor Pim Fortuyn, wiens brute dood hem schokte. Al zal Mulisch ongetwijfeld ook sympathie hebben gekoesterd voor de dandy Fortuyn, even goed gekleed als hijzelf en eveneens een leven lang bezig om zijn eigen mythe te scheppen.

Dat is wat overblijft: de Mulisch mythe, naar de titel van een gelijknamig boek van Sander Bax: ongrijpbaar schrijver van een groot oeuvre dat eenzaam in het Nederlandse literaire landschap staat. Fel omstreden in zijn tijd en gecanoniseerd na zijn dood, al zijn critici ten spijt.