Hij was al eerder (in 2015) genomineerd voor de Libris Geschiedenisprijs met zijn boek Oorlogsenthousiasme, maar toen won Alexander Münninghoff met zijn voortreffelijke autobiografie De stamhouder. Als de jury wijs is, bekroont die ditmaal het nieuwste boek van Kieft. In zijn studie Het verboden boek beschouwt Kieft Mein Kampf nu eens niet met reserve en met de gebruikelijke afstand en afkeer maar poogt hij de aantrekkingskracht van het nationaalsocialisme duidelijk te maken. Hij slaagt daarin met glans.
Op de achterflap van Het verboden boek staat vermeld dat Ewoud Kieft ‘schrijver, historicus en muzikant’ is. Zijn muziek ken ik niet, dus daarover hier geen oordeel. Maar dat hij zich ‘schrijver en historicus’ noemt en niet volstaat met ‘historicus’ is volkomen terecht. Kieft bespreekt Mein Kampf met de inzet van een schrijver, niet met de distantie die historici doorgaans eigen is.

Wel moet gezegd dat vrijwel iedere historicus die zich met Hitler bezighield dat deed om heel persoonlijke redenen. De Engelse leeftijdgenoten Alan Bullock en Hugh Trevor-Roper (foto), beiden geboren in 1914, gingen zich met Hitler en het nationaalsocialisme bezighouden omdat ze de Tweede Wereldoorlog intensief beleefden. De een (Trevor-Roper) werd op een geheime missie gestuurd om uit te zoeken hoe Hitler aan zijn einde was gekomen, de ander (Bullock) keerde na de oorlog de Oudheid de rug toe en trachtte te begrijpen hoe het zover had kunnen komen dat Europa in 1945 in puin lag.
En wat te denken van de Duitse historici, zoals de niet onomstreden Werner Maser, die zijn hele leven aan de bestudering van Hitler en het nationaalsocialisme wijdde? Hij diende tijdens de oorlog in de Wehrmacht en zat nog even gevangen in het door de Sovjets overgenomen concentratiekamp Sachsenhausen.
Of aan de minder bekende, later in dubieuze rechts-extreme kringen verkerende historicus Georg Franz-Willing (foto), die in de jaren zestig en zeventig een trilogie schreef over de eerste jaren van wat hij de ‘Hitler-beweging’ noemde: Franz-Willing, geboren in 1915,vocht als soldaat van de Wehrmacht aan het Oostfront.
Geen van deze tijdgenoten bleef onberoerd door Hitler en zelfs een latere historicus als Ian Kershaw, die zijn loopbaan begon als mediaevist, kwam niet door boeken maar door een ervaring tot de studie van het nationaalsocialisme na een gesprek in een kroeg met een naoorlogse Duitser die zich onbekommerd antisemitisch uitte.
Een nieuwe generatie van Hitler-deskundigen (geboren in en na de jaren vijftig) bestudeert de nazitijd, bij gebrek aan persoonlijke ervaringen, noodgedwongen met meer academische afstand. Hoewel, noodgedwongen…die academische afstand is ook een keuze. Het mag de verdienste van Ewoud Kieft worden genoemd dat hij op de beperkingen van deze benadering heeft gewezen. Hij deed dat naar aanleiding van de publicatie van de monumentale en op voorhand met veel publiciteit gepaard gaande wetenschappelijke uitgave van Mein Kampf door het befaamde Institut für Zeitgeschichte in München.
Die tweedelige uitgave is uitgelopen op een ‘omsingeling’ van Mein Kampf. Met honderden voetnoten werden beweringen van Hitler toegelicht, weerlegd of zelfs bestreden. In een artikel in de Volkskrant had Kieft in november 2016 al aangegeven dat die aanpak hem allerminst beviel. Mein Kampf mocht bijna honderd jaar na dato dan ‘ontkracht’ zijn, de uitgave gaf geen begin van een verklaring van de aantrekkingskracht van het boek en van de figuur Hitler.
Kieft doet daartoe wel een poging en hoe. Zijn indringende lezing van Mein Kampf laat nog eens zien wat een massapsycholoog erin Hitler school. Enerzijds was Hitler zelf een van de gefrustreerde figuren die in 1918 teleurgesteld was teruggekomen uit de Eerste Wereldoorlog. Hij gaf stem aan de woede die er in talloze Duitsers maar ook in hemzelf leefde. Maar tegelijkertijd analyseerde en bespeelde hij de massa waaruit hij voortkwam virtuoos.
Dat analyseren deed Hitler in Mein Kampf, dat bespelen van de massa deed hij vanaf zijn entree in de politiek, dus vanaf 1919. Opmerkzame toeschouwers waren meteen onder de indruk van de demagogische kwaliteiten van Hitler, die zijn publiek afwisselend met woede en boosaardige ironie in de ban kreeg. Het valt mooi na te lezen bij George Nypels, de journalist die in 2006 aan de vergetelheid werd ontrukt door Henk van Renssen. Nypels beschreef voor het Algemeen Handelsblad hoe Hitler zijn publiek in Beieren van meet af aan betoverde.
Hij speelde vol overtuiging in op de Jodenhaat, die zich in Duitsland na de Eerste Wereldoorlog sterk manifesteerde. Die Jodenhaat was er natuurlijk altijd al, maar in Duitsland voor de Eerste Wereldoorlog niet sterker dan in andere landen. Een land als Frankrijk had voor wat betreft antisemitisme in de negentiende eeuw minstens zo slechte papieren dan Duitsland. Wel greep de Jodenhaat na de verloren oorlog heftig om zich heen, wat het Hitler vergemakkelijkte met zijn hatelijkheden duizenden mensen voor zich te winnen.
Kieft sluit zich aan bij de consensus die inmiddels in de Hitlerhistoriografie is ontstaan: Hitlers Jodenhaat hing samen met de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog en was niet ontstaan in Wenen, ook al probeerde Hitler in Mein Kampf wel de indruk te wekken dat hij dit leidende thema in zijn leven in zijn ‘leer- en lijdensjaren’ in de Dubbelmonarchie met veel innerlijke strijd had ‘verworven’.
Bespeelde Hitler tussen 1919 en 1923 al met groeiend succes zijn publiek, zijn echte podium vond hij in de rechtszaal na de mislukte putsch in november 1923. Hoewel de transcriptie van het Hitler-proces al eind jaren negentig is gepubliceerd en ook gebruikt is door de grote Hitler-biografen, heeft aparte studie ervan de laatste jaren veel belangstelling. Niet alleen van Kieft, die heel goed beschrijft hoe Hitler zich opstelde, hoe schaamteloos andere rechtse krachten in het München (Ernst Pöhner, de voormalige politiechef van de stad en diens plaatsvervanger Wilhelm Frick [foto], vanaf 1933 minister van Binnenlandse Zaken in het Derde Rijk) zich gedroegen en, last but not least, hoe lankmoedig de rechters zich opstelden.
Ook de Amerikaan Peter Ross Range wijdde recent (in 2016) een boeiende en goed gedocumenteerde studie aan (naar zijn boektitel) 1924. The Year that made Hitler. Wie dat boek heeft gelezen, ziet veel bekends voorbij komen in Het verboden boek. En toch is Kiefts studie bepaald geen duplicaat. Allereerst doet het wat de titel belooft: een indringende lezing en interpretatie geven van Mein Kampf. Kieft laat de kracht van de populist Hitler goed uitkomen maar maakt niet de fout die op de loer ligt bij dit begrip: Hitler sprak de mensen wel naar de mond, maar niet slechts om hen te behagen. Hij geloofde zelf ook in zijn vurig verkondigde boodschap. Hitler was wendbaar in zijn taktiek, maar onwrikbaar waar het aankwam op zijn wereldbeschouwing.
Zoals Kieft aan de hand van Hitlers verbluffend openhartige boek nog eens laat zien, oefende de latere Führer in Mein Kampf kritiek uit op de opportunistische antisemiet Karl Lueger (foto), de zo succesvolle burgemeester van Wenen tussen 1897 en 1910. Lueger beschimpte, zoals zoveel christenen van zijn tijd, de Joden maar zag er geen been in hen te gebruiken waar nodig. Het principiële antisemitisme van George von Schönerer was Hitler liever, maar hij verwierp de anti-katholieke opstelling van deze pan-germanist.
De kritiek op Schönerer (foto) toont aan hoe scherpzinnig Hitlers intuïtieve intelligentie werkte. Hitler besefte al snel in zijn politieke carrière dat je nooit een godsdienst moest aanvallen, wilde je politiek succesvol zijn. Hij is dat devies zijn leven lang trouw gebleven, ook al zou hij dolgraag hebben afgerekend met het christendom, dat hij – blijkens zijn roemruchte tafelgesprekken tijdens de Tweede Wereldoorlog – haatte als een karakterloze ideologie vol zinloze naastenliefde.
En Hitler besefte dat de pijlen steeds op één vijand moesten worden gericht, wilde politiek succes behaald worden. Nu kostte zijn voortdurend hameren op de Joden hem ook geen enkele moeite, aangezien zijn Jodenhaat grenzeloos was en hem tot de laatste snik beheerste, zoals zijn politieke testament van april 1945 bewees.
Aan zijn Jodenhaat hing hij zijn hele wereldbeschouwing op: zijn anticommunisme, dat internationalisme zonder natie, bedacht door een Jood (Marx) en aan de macht gekomen in Rusland via een door Joden (Trotski, Kamenev [foto]) geleide staatsgreep – en dan wist Hitler destijds nog niet eens van Lenins gedeeltelijk Joodse komaf. Hoe hij zijn anticommunistische Jodenhaat rijmde met een haat tegen een ‘door Joden’ beheerst kapitalisme, daar kwam Hitler – schrijft Kieft terecht – in Mein Kampf niet goed uit. Maar dat deed er ook niet toe. Als een ware gelovige had Hitler zijn bestemming gevonden, een bestemming die, zoals Loe de Jong (wiens hele familie uitgemoord werd) zo treffend heeft verwoord, ‘Duitsland, de wereld en zichzelf tot noodlot werd’.
Dit alles (en meer) schrijft Kieft bijzonder goed en inzichtelijk op. Dat is eerder gedaan door de talloze Hitler-interpreten. Nieuw is zijn persoonlijke inzet. In een laatste hoofdstuk biedt Kieft Hitler weerwoord in een hoofdstuk waarin Wilders, Trump en anderen tegen het licht worden gehouden in een vergelijking met Hitlers retoriek. Nergens trekt Kieft goedkope vergelijkingen. Integendeel, hij zoekt de nuance. En toch blijft de vergelijking tussen de haat zaaiende retoriek toen en de heftige retoriek nu hachelijk, gezien de heel andere positie (en stellingname) in de samenleving van de Joden destijds en de moslims nu.
Maar dat Kieft zich kwetsbaar maakt voor kritiek en laat zien dat Hitlers inzicht in de massa en zijn vermogen de woede van die massa te vertolken niet van gisteren is, dat is een grote verdienste van deze studie. Alleen al om die reden verdient Het verboden boek de Libris Geschiedenisprijs 2017.