Bij de dood van Frans Smits: herinneringen aan de onmaatschappelijke jaren van het Historisch Nieuwsblad

Frans smits 3Frans Smits, de tweede hoofdredacteur van het Historisch Nieuwsblad, is dood. Op 27 juni jongstleden stierf hij onverwacht en werd een week daarop begraven. Toen ik hoorde van zijn sterven werd ik bestormd door herinneringen aan de eerste jaren van het blad (1991-1997), toen we ons invochten in de gezapige en gesloten historische wereld, waar destijds een tijdschrift als (alleen de titel al) de ‘Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden’ de toon zette. Jongens (en enkele meisjes) waren we en niet eens zulke aardige jongens.

Smits’ dood werd eerst publiek door een necrologie van Martin Sommer in de Volkskrant, een goed stuk dat echter niet helemaal naar waarheid was. Terecht roemde Sommer Frans’ vele initiatieven tussen 1998 en 2017, toen hij de scepter zwaaide bij het blad, dat inmiddels was ondergebracht bij uitgeverij Veen. Frans Smits stond (soms met anderen, soms alleen) aan de wieg van de Maand van de geschiedenis, de Libris Geschiedenisprijs en de alternatieve Maand van de geschiedenis in Haarlem.

jos palmMaar hij stond, anders dan Sommer suggereert, niet aan de wieg van het Historisch Nieuwsblad. Dat was Jos Palm (foto), nu redacteur van OVT. Sommer had dat kunnen weten, het is uitgebreid beschreven door Rob Hartmans in Niet gehinderd door schroomvalligheid. Opkomst en bloei van Historisch Nieuwsblad, dat in 2011 werd gepubliceerd op verzoek van Frans Smits, die – zo zei hij me destijds – voor eens en altijd de onduidelijkheden rond de ontstaansgeschiedenis uit de weg wilde ruimen.

(De misverstanden zijn de wereld nog niet uit, zo bleek me na publicatie van dit artikel, want ik ontving een mail van Olivier Immig, een zeer actieve redacteur in de beginjaren van het Historisch Nieuwsblad. Hij verweet me hem niet te hebben genoemd. Hoewel ik hier herinneringen noteer en niet pretendeer een geschiedenis van de eerste jaren van het blad te schrijven, heeft hij een punt: Immig en ook de uit Zeeland afkomstige historicus Paul van der Velde droegen belangrijk bij aan de totstandkoming van het tijdschrift. Een correctie is daarom bij deze op zijn plaats).

hartmans-historisch-2011Ik beklemtoon nogmaals dat dit persoonlijke herinneringen zijn aan het Historisch Nieuwsblad in de jaren negentig van de vorige eeuw, geen geschiedschrijving. Ik weet niet meer wie het was, maar iemand heeft die jaren eens getypeerd als een ‘twaalfjarig bestand’ (1989-2001). Rustige jaren, waarin de (Nederlandse) economie opkrabbelde uit het diepe dal waarin ze verkeerde, jaren ook van politieke hoop, nu de Koude Oorlog ten einde was en er plaats leek voor een ‘nieuwe wereldorde’, geproclameerd door George Bush senior. Dezelfde Bush trok inmiddels wel met een coalitie van landen ten strijde om het Irak van Saddam Hoessein in het gareel van die wereldorde te houden – zo onrustig waren die jaren ook wel weer.

Ik was in 1988 in Utrecht afgestudeerd op een doctoraalscriptie over West-Duitse reacties op de geruchtmakende Amerikaanse televisieserie ‘Holocaust’. Perspectief op werk was er niet, de Stichting Vakgerichte Belangenbehartiging (SVBH) ten spijt. Omdat ik daar een paar mensen kende en me niet kon voorstellen ooit iets te doen buiten geschiedenis, gaf ik de titel van mijn doctoraalscriptie zonder enige verwachting door aan de SVBH.

Hessing-de-BiltDat is, achteraf beschouwd, het beste besluit geweest dat ik in mijn ‘historische carrière’ heb genomen. Want ergens in 1989 belde Jos Palm als lid van de SVBH, een stichting die hij later vakkundig zou gebruiken voor de oprichting van het Historisch Nieuwsblad. Ik woonde toen in De Bilt en werkte iedere dag als schoonmaker bij autobedrijf Hessing, destijds de exclusieve importeur van Rolls Royces in Nederland en verder verkoper van Maserati’s en Jaquars.

GablentzHet telefoontje van Jos kwam als geroepen: of ik voelde voor een bijdrage aan een bundel over veertig jaar Bondsrepubliek Duitsland. Het artikel over de naoorlogse ‘Vergangenheitsbewältigung’ werd opgenomen in de bundel Van capitulatie tot integratie. Veertig jaar Bondsrepubliek Duitsland en verscheen in mei 1989. Het stond onder redactie van Jos Palm en Olivier Immig. Ik herinner me een congres in Amsterdam over Duitsland met gasten als ambassadeur Otto von der Gablentz (foto) en H.W. von der Dunk op 18 en 19 mei 1989, waarbij ik me nadrukkelijk in de discussie mengde. Als ik me niet vergis, werd mijn eerste artikel in wat toen nog Palaver (ondertitel: Historisch Nieuwsblad) heette, rond dezelfde tijd gepubliceerd. Het was een boekbespreking van het proefschrift van Friso Wielenga over de naoorlogse relatie tussen Nederland en West-Duitsland.

HN 1Eind 1990 trad ik toe tot de redactie. Niet tot ieders genoegen, in elk geval niet van Frans Smits, die al eerder tot de redactie was toegetreden. Hij vond vermoedelijk dat ik een (te) grote bek had en ik vond hem op mijn beurt maar een negatief ingestelde stiekemerd, die zijn smoel vrijwel nooit open deed (‘bek’, ‘smoel’, dat waren de woorden destijds). Wij draaiden een beetje om elkaar heen, bijeen gehouden door Jos Palm.

Ik vond destijds bovendien dat hij veel praatjes had over hoe het moest in historisch Nederland, maar zelf eigenlijk nog niks gepresteerd had (ik trouwens ook niet). Wat ik toen onvoldoende zag maar nu des te meer waardeer is de scherpzinnigheid waarmee hij de dure pretenties en onleesbare boeken en tijdschriften vanuit de universitaire wereld aanviel.

hn-8-e1500280047732.jpgTrouwens, misschien wel meer dan ik toen besefte, was ik zelf ook een buitenstaander, bezield van slechts één verlangen: lezen en schrijven. Een onmaatschappelijk verlangen, dat me bewust omscholing in de ICT deed ontlopen: ook na mijn afstuderen bleef ik nog enkele jaren werkzaam als schoonmaker. Dat onmaatschappelijke bond ons samen. Wel zaten we verlegen om een platform om ons in te vechten in de historische wereld – niet om carrière te maken maar om ons als ‘angry young men’ te laten gelden.

Dat platform kwam er toen de stoot werd gegeven tot de oprichting van het Historisch Nieuwsblad. Het blad werd bevochten op de tegenstribbelende SVBH, dat Palaver vooral zag als een veredeld reclameblad, waarin historici zich op de arbeidsmarkt konden aanprijzen. Palms SP-verleden en grondige scholing in het marxisme-leninisme leverde hem behalve kennis ook en vooral een instinct voor macht op en voor het moment die macht te grijpen. En zoals dat gaat met ‘Leninisme’ – de verliezers (in dit geval de brave bestuurders van de SVBH) werden op de mestvaalt van deze kleine geschiedenis geworpen.

HN 5Het blad was er vanaf het ‘nulnummer’  (foto) in 1991 meteen: scherp, journalistiek en het zag er van meet af aan uit als een echt blad. afgezien van allerlei kinderziektes. Over de vormgeving werd in de jaren negentig menig robbertje uitgevochten. Natuurlijk over die vormgeving zelf, maar ook wel vanwege de vormgever, Jean Trienes. Hij was een zwager van Jos Palm , die ook al zijn vriendin Mar Oomen als eindredacteur en zijn broer Gerard Palm als fotograaf bij het blad betrok en het zo als een Napoleon regeerde, met familieleden op centrale plaatsen – mede een vrucht van de mogelijkheden die de sociale dienst destijds bood voor ‘alternatieve werkzaamheden’. Daarom heen cirkelden weer andere satellieten, zoals de journalisten Joep Auwerda en Gerard Leenders, beiden oorspronkelijk bevriend met Mar Oomen. Het verzet van een deel van de redactie tegen de vormgeving was dikwijls ook een verzet tegen de Napoleontische manier waarop het blad werd geleid. Maar wie over de beperkte financiële middelen nadacht, wist dat het niet anders kon.

PrengerNaast Jos Palm vormde Mirjam Prenger (foto) in mijn herinnering in die eerste jaren het hoofd en hart van het blad. Mirjam was, besefte ik later beter, een hartstochtelijke verschijning maar dat zag je niet meteen aan haar af. Integendeel: ze maakte indruk door haar (uiterlijk) koele en rationele manier van opereren en analyseren, die gezag afdwong en je stellige meningen en overtuigingen even opzij deed zetten.

Die stellige meningen en overtuigingen kwamen vooral van Gerard Borst, Frans Smits, Jos Palm en mijzelf. Gerard was (en is) een heel aimabele figuur, die echter flink kon uithalen naar historici die binnen de lijntjes bleven kleuren en geen meeslepend proza schreven. HN 18Daarnaast ontpopte hij zich als een soms genadeloze eindredacteur, die in een enkel geval een auteur aan het huilen kreeg, nadat haar stuk tot de grond toe was afgebroken.

Frans voerde op zijn beurt een loopgravenoorlog tegen de sociale geschiedenis, het vakgebied dat hij als promovendus spoedig zou inruilen voor een loopbaan bij het Historisch Nieuwsblad. Jos zette zonder schroom de zaag in lange en dorre stukken en liep opgewekt door de redactieburelen als hij weer eens een koe had geslacht op een artikel van een hooggeleerde. Zelf beoordeelde ik allerlei gevestigde namen in de journalistiek en geschiedschrijving onbekommerd en met een mengeling van hoogmoed en minachting als ‘talenten’ – in het geheel niet onder de indruk van hun prestaties.

Gerard BorstMet Gerard Borst (foto) ontstond spoedig een band: de twee kale mannen reisden nog tijdens de Palavertijd af naar Groningen om Wessel Krul te interviewen over Johan Huizinga. Ik herinner me nog dat ik later een wat knorrig briefje kreeg van Krul, aangezien ik ergens gesproken had over Jan Fontaine, terwijl het neerlandicus en biograaf Jan Fontijn betrof. Ik kon wel door de grond zakken, want kennis was toen alles voor mij. Die hang naar kennis, dat etaleren van kennis – dat deden Gerard en ik graag. Wie minder wist, werd meewarig aangekeken of zelfs hooghartig toegesproken. Toen een medewerker van het blad niet op de hoogte bleek van het belang van Pressers Ondergang, gaf ik hem van onder uit de zak. Het was de hogere domheid van iemand die meende dat mensen konden worden afgemeten aan kennis.

hn-3.jpgDie kennis betaalde zich op de beste momenten overigens ook uit: Gerard en ik togen, na grondige voorbereiding op de Blankenstraat in Amsterdam (waar Gerard toen woonde), naar de tweeling Alfred en Ernst Kossmann (foto) en kwamen terug met een geweldig vraaggesprek, getiteld ‘L’ Ironie, c’est un humanisme’, een verwijzing naar Sartres Het existentialisme is een humanisme – waarvan de broers niets moesten hebben.

Rob Hartmans heeft in zijn boek over de geschiedenis van het Historisch Nieuwsblad geschreven over een kleine kernredactie die de discussies domineerde. Dat was ontegenzeggelijk waar, als daarbij niet vergeten wordt welk een talent er halverwege de jaren negentig bijkwam. Ik denk aan de ‘Utrechters’ Koen Vossen, Hanco Jürgens, Niek Pas, Frank Hendrickx en Hagar Peeters. Of aan Erika Kuijpers die het haantjesgedrag hoofdschuddend en met licht sardonische humor aanschouwde en zelf onaangepast genoeg was om op haar plaats te zijn in de redactie. En wat te denken van Pien van der Hoeven, de enthousiaste ‘dame’ uit Leiden die behalve talent altijd een goed humeur meebracht, Joeri Boom, later werkzaam bij de Groene Amsterdammer en nu correspondent voor NRC Handelsblad in India, of Hinke Piersma, sinds jaar en dag werkzaam bij het NIOD en schrijfster van een reeks boeken over de Tweede Wereldoorlog. Voor hen en anderen betekende het blad wel iets maar was het minder belangrijk dan voor ons, die al wel afgestudeerd waren maar niettemin toch een soort van randfiguren bleven. Vooral Jos, Frans, Gerard en ik ontleenden onze identiteit aan het blad.

HN 20Dat bleef zo, ook al verruilde ik mijn ‘carrière’ in de schoonmaak voor een loopbaan op instellingen als de Vrije Universiteit en het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Het leidde wel tot  dubbele loyaliteit, zowel met de instellingen waar ik mijn geld verdiende als (vooral) met het ‘ondergrondse’ Historisch Nieuwsblad. Ik leerde in rap tempo een aantal academische historici kennen en had goede connecties met vrouwelijke historici – historici, die allemaal de grond in werden geschreven door Frans Smits. Ik werd dikwijls aangesproken op zijn stukken die ik tegelijkertijd briljant vond geschreven.

Het vreemde was: de academische wereld had lange tenen en kon niet tegen kritiek maar Frans ook niet. Terwijl Frans zich volledig tegen de (historische) wereld keerde, was er bij mij die dubbele  loyaliteit. Terwijl hij mij mocht verwijten dat ik meedeed aan de wereld die hij verfoeide, verweet ik hem grenzeloos negativisme dat uiteindelijk aan mijn enthousiaste natuur vreemd was. HN 28We waren tegengestelde creaturen, al deelden we dan wel weer scherpte en agressie, wat ons dikwijls hard deed botsen.

Jos Palm neigde naar de positie van Frans Smits en had veel met hem gemeen: ook hij kende een rooms-katholieke jeugd in de provincie en koos later (tijdelijk) voor een tegencultuur (de SP) en ook hij vluchtte naar Amsterdam. Zoals door Hartmans beschreven, onderhielden de twee een sterke band, misschien het gevolg van hun gedeelde achtergrond maar minstens zozeer door hun kritische kijk op de geschiedschrijving van die dagen die ze heel anders wilden.

Maar er was een belangrijk verschil tussen hen: terwijl Frans als een eenmotorige mug tekeer ging, wist Jos ook allerlei mensen aan zich te binden, zoals de hoogleraren Von der Dunk, Peter Klein en A.Th. van Deursen. In het boek van Rob Hartmans staat een interessant citaat van Johannes Houwink ten Cate over de opstelling van Jos: ‘Enerzijds wilde hij salonfähig worden en erkenning krijgen in het historische wereldje, maar tegelijkertijd wilde hij zijn eigen gang blijven gaan en als vorst heersen op zijn eigen vierkante meter’.

P.W. KleinHouwink ten Cate bedoelde de opmerking ongetwijfeld kritisch, gezien de wat laatdunkende laatste woorden (‘zijn eigen vierkante meter’) maar je zou zijn observatie ook positief kunnen uitleggen: hoewel zelf een rebel, besefte Jos dat het blad als rebellenblad alleen kon bestaan als het gevestigde figuren aan zich wist te binden. Von der Dunk, Van Deursen en Peter Klein (foto) waren geen gewone hoogleraren maar op hun geheel eigen manier ook buitenbeentjes in de historische wereld, of op zijn minst eigenheimers. De combinatie van de onmaatschappelijke rebellen en de gevestigde eigenheimers maakte in de jaren negentig de kracht van het blad uit.

HN 31Desondanks kon het niet lang goed gaan: doorgaans branden rebellen snel op. De kracht van hun agressie, kritiek en scherpte tast ook hen zelf aan. En ‘onmaatschappelijken’ worden vroeg of laat  al dan niet gedwongen onderdeel van de samenleving. Dat gebeurde ons allen – zelfs Frans Smits.

Hij heeft van allen de grootste gedaanteverwisseling ondergaan. Na het vertrek van Jos, opgebrand na acht tropenjaren, moest Frans wel uit zijn schaduw treden. Hij besefte al snel dat het zo niet verder kon: financieel niet, maar ook psychologisch niet. Door met uitgeverij Veen in zee te gaan moest het blad wel een groter publiek aanboren en (dus) meer ‘mainstream’ worden. Frans bezwoer me later herhaaldelijk dat het Historisch Nieuwsblad geen toekomst had als rebellenblad. Hij zei me dat altijd op enigszins verontschuldigende toon, alsof hij bij voorbaat het verwijt wilde voorkomen dat hij een bekering van Saulus naar Paulus had ondergaan.

hn-33.jpgIk begreep hem echter dondersgoed: de rebellenjaren waren enerverend maar ook uitputtend geweest, zoals de burn out van Jos bewees. Voor Frans, die op een gegeven moment uitsluitend kritiek leverde, kwam Veen in zekere zin als geroepen: de overname dwong hem tot een andere rol en verrassend genoeg bleek die hem naadloos te passen. Later heb ik me weleens afgevraagd hoe die metamorfose viel te verklaren. Was het wel een metamorfose? Of vond hij zichzelf terug als de katholieke, irenische jongen die hij in zijn vroege jeugd wellicht ooit geweest was? Of had hij zichzelf (teveel) laten meeslepen door de dynamiek die in een gezelschap van angry young men nu eenmaal ontstaat en waaraan geen van ons zich kon onttrekken?

Historisch NieuwsbladHoe dit ook zij, als hoofdredacteur verzamelde hij nieuwe redacteuren om zich heen, opmerkelijk genoeg vooral vrouwen die hem niet slechts welgezind waren maar bereid leken voor hem door het vuur te gaan. Met hen en met een keur aan medewerkers om zich heen maakte hij van het Historisch Nieuwsblad in twintig jaar het succesvolle publieksblad, waarvoor hij na zijn dood terecht alle lof kreeg. Hij wees de richting van de popularisering en waakte er tegelijkertijd voor daarin niet door te schieten. Het leverde geschiedenis op die door duizenden liefhebbers gretig werd gelezen – een niet geringe verdienste.

Maar wie de eenmotorige mug had meegemaakt die in de jaren negentig iedereen stak die er in academisch-historisch Nederland toe deed, zag de ironie van deze kleine geschiedenis: dat uitgerekend de meest onmaatschappelijke van de onmaatschappelijken de brug zou slaan naar een groot publiek.

Frans betaalde wel een prijs: hij fungeerde twintig jaar lang in een steeds commerciëler opererende uitgeverij, waar managers het voor het zeggen hadden. En hij betaalde nog een prijs: hij schreef zelf nooit meer een groot artikel, terwijl hij in de onmaatschappelijke jaren bewezen had dat zo goed te kunnen. Het was alsof de ‘macht’ van hoofdredacteur hem enigszins gemakzuchtig maakte. Hij schreef wel signalementen, maar geen artikelen meer. Liever dan zelf te schrijven, liet hij anderen schrijven. Er was een constante in de gedaanteverwisseling die hij letterlijk en figuurlijk had ondergaan: de rode draad tussen de eenmotorige mug en de hoofdredacteur van het publieksblad bestond eruit dat hij uiteindelijk ook nu alleen opereerde. Hij bestookte de historische wereld niet langer met zijn artikelen, maar spande die wereld voor zijn karretje.

NachtHoewel ik sinds jaar en dag nauwelijks nog voor het blad schreef en slechts bij de Nacht van de Geschiedenis nog weleens een debat namens het Historisch Nieuwsblad leidde, belde Frans me om de zoveel maanden op, gewoon om bij te praten. Uitgerekend mij, terwijl wij in de onmaatschappelijke jaren van het tijdschrift zoveel ruzie hadden gemaakt. Ik heb die telefoontjes altijd uitgelegd als een soort heimwee naar de ‘vechtende kameraadschap’ van de jaren negentig, een tijd die – zo wisten we beiden – voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij was, maar die zoveel voor ons had betekend en nog betekende.

Jos OVTTien dagen voor zijn dood belde hij me voor het laatst. Hij praatte me uitgebreid bij over zijn gedwongen vertrek bij VBK en sprak met de moed der wanhoop over zijn leven na het Historisch Nieuwsblad. Met de moed der wanhoop, want hij vertrouwde me toe slecht te slapen en iedere advocatenbrief (zijn vertrek was uitgelopen op een juridisch moddergevecht) de laatste maanden met trillende handen te hebben opengemaakt.

Frans besloot het telefoongesprek met de opgewekte constatering dat we de laatste tijd precies dezelfde boeken hadden gelezen. Op 28 mei had hij me boeken horen bespreken bij OVT, het historisch radio programma van de VPRO waar Jos na zijn tijd als hoofdredacteur van HN (en na een intermezzo als hoofdredacteur van het Leidse universiteitsblad Mare) is aanbeland (foto). Dat ik met zoveel waardering had gesproken over de nieuwe biografie over Lenin (van Victor Sebestyen) was hem zeer bevallen.

Frans smits 2Hij kondigde aan me spoedig opnieuw te bellen en dan ook zijn  nieuwe email-adres door te geven, nu hij op punt van vertrekken stond bij het Historisch Nieuwsblad. Het is er niet meer van gekomen. Frans Smits stierf voordat hij een nieuw leven kon beginnen. Zijn (intellectuele) leven begon met het Historisch Nieuwsblad en eindigde ermee. Zijn dood markeert voor mij het definitieve einde van onmaatschappelijke jaren, waarin met veel kabaal en tumult een levensvorm gezocht werd in de historische wereld en – meer nog – in het bestaan.