Over de levensbeschouwing die ‘nihilisme’ wordt genoemd

Rauschning

Nu terroristen overal ter wereld dood en verderf zaaien hoor je regelmatig de verzuchting: dat zijn ‘nihilisten’. Dat is betwistbaar, want deze moordenaars koesteren juist een afkeer van het ‘nihilistische’ Westen dat ze als ‘decadent’ beschouwen en waarin geen enkele waarde of norm zou gelden. Maar ook onder ‘weldenkenden’ staat het nihilisme in een kwade reuk en wordt het eveneens geassocieerd met normloosheid. En toch is daarmee niet het hele verhaal verteld. Er bestaat ook een nihilisme, dat stellige levens- en wereldbeschouwingen doorziet voor wat ze zijn: persoonlijke overtuigingen zonder fundament in de werkelijkheid.

Het zal ergens midden jaren negentig zijn geweest. Ik was destijds verbonden aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG, foto) in Amsterdam. Een vrouwelijke collega van me trad in het huwelijk en gaf een groot feest. Bij binnenkomst stond de gasten een aardige verrassing te wachten: een schoolbord waarop iedereen zijn favoriete leus of gezegde kon opschrijven.

IISG

Mijn leus baarde enig opzien. Ik schreef: ‘anarchisme, humanisme en nihilisme maar het meest van deze het nihilisme’. Het was een knipoog naar de bekende Bijbeltekst in 1 Corinthiërs 13, vers 13 waarin staat: ‘Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.’
Enkele gasten toonden zich licht geschokt. Niet van dat anarchisme en humanisme – vrijwel alle meeste medewerkers van het IISG waren humanisten en het instituut telde destijds nog verscheidene anarchisten – maar wel van dat nihilisme. Nihilisten? Zijn dat geen bommenleggers en moordenaars?

dostojevski

Het mag bekend verondersteld worden: de term nihilisme werd geïntroduceerd door de Russische schrijver Toergenjev in de roman Vaders en zonen (1862). Zijn hoofdpersoon Bazarov betoogt overgeleverde waarheden niet voetstoots te erkennen. Daarmee is de kern van het nihilisme adequaat aangegeven.

Maar er bestaat ook een duistere uitleg van het begrip. Dat is te danken aan het optreden van Serge Netsjajev (1847-1882) en aan de roman Boze geesten van Fjodor Dostojevski (foto), die zijn inspiratie vond in de weerzinwekkende figuur Netsjajev. Op 21 november 1869 werd in Moskou ene Ivan Ivanov vermoord. Ivanov werd er door Netsjajev, voorman van het geheime genootschap ‘Het verbond van de wraak van het volk’, van beschuldigd een politiespion te zijn.

Jorgen Caris, Trouw

In een mooi artikel in De Groene Amsterdammer uit 1996 citeert de enkele jaren geleden gestorven filosoof en journalist Antoine Verbij (foto) Dostojevski, die Netsjajev in zijn roman Boze geesten na de moord tegen zijn kameraden laat zeggen: ‘Heren, nu gaan we uiteen. Zonder twijfel moet u dat vrije en trotse gevoel ondervinden dat verbonden is met het vervullen van een vrijwillig aanvaarde plicht. Jullie zijn geroepen een gemeenschap die aan ouderdomszwakte lijdt en door stilstand begint te stinken, te vernieuwen. Jullie hele streven moet er voorlopig op gericht zijn dat alles ineenstort: het rijk en zijn moraal. Overblijven zullen alleen wij, die ons erop hebben voorbereid de macht over te nemen. Er staan ons nog vele duizenden Ivanovs te wachten.’

Boze geesten

Dostojevski was geschokt door het geweld. De schrijver had zelf rond 1850 als jongeman voor een vuurpeloton gestaan en een schijnexecutie overleefd en had nadien enkele jaren dwangarbeid moeten verrichten in Siberië. Boze geesten zou gelezen kunnen worden als een kritische reactie op Vaders en zonen en liet zien wat ervan kwam als jongelui de overgeleverde waarden en waarheden in moedertje Rusland zo rücksichtslos vernietigden. ‘Als God niet bestaat dan is alles geoorloofd’, legt Dostojevski een van zijn romanpersonages in de mond in De gebroeders Karamazov.

Nietzsche ging aanzienlijk verder in zijn doordenking van het nihilisme: in wat voor wereld leven we als die zonder God letterlijk en figuurlijk waardeloos is? Voor Nietzsche ontkomt niemand aan het nihilisme: niet degene die – om in de geest van 19e-eeuws Rusland te blijven – traditionele waarden aanhangt maar ook niet degene die ze verwerpt en er andere waarden voor in de plaats stelt.

Nietzsche

Iedereen die hogere waarden en betekenis aan de werkelijkheid toekent was in zijn ogen nihilist: de geldbeluste bankier evenzeer als de linkse demonstrant die zich daartegen keert in naam van de vrijheid en rechtvaardigheid. Toch onderscheidde Nietzsche (foto) ook nog een soort van positief nihilisme, waarin de mens ‘waarachtig’ zou moeten leven, de wereld aanvaardend zoals die is, zonder die te duiden in wereldbeschouwelijke en godsdienstige termen.

En toen, in de 20e eeuw, meldde zich Adolf Hitler. Een nihilist? Je zou het niet zeggen als je naar zijn idealistisch programma kijkt: een raszuiver Europa onder leiding van het ‘Arische Duitsland’, waarin de ‘lagere’ (Slavische) volkeren maar nauwelijks recht op leven hadden en de Joden al helemaal niet. Het nationaalsocialisme bracht dit gruwelijke ideaal in de praktijk, een ideaal dat in 1945 gepaard ging met een algehele (zelf)vernietigingsdrang, waarbij uiteindelijk gepoogd werd het Duitse volk van ieder bestaansmiddel te beroven.

Nihilismus

Maar met zijn opportunistische optreden in de jaren dertig, waarin Europa dankzij hem van crisis naar crisis zwalkte, wekte Hitler de indruk louter een opportunistisch nihilist te zijn, uit op niets anders dan macht. Hermann Rauschning gaf zijn boek Die Revolution des Nihilismus (1938) niet voor niets de ondertitel Kulisse und Wirklichkeit im Dritten Reich mee.
Hitler en het nationaalsocialisme hebben een eventuele waardering voor het nihilisme de definitieve doodsteek gegeven. Sinds de Tweede Wereldoorlog wordt het door het grote publiek geassocieerd met vernietigingsdrang, met verwoesting en met de herwaardering van alle waarden.

Maar het nihilisme is nooit verdwenen, ook niet uit Nederland. En dan bedoel ik niet als scheldwoord, maar als kritische levensbeschouwing. Daarvan bestaat een precieze definitie die ik terugvond in mijn oude verklarend handwoordenboek van M.J. Koenen en J. Endepols uit 1968: ‘nihilisme: leer die de mogelijkheid om tot grondwaarheden inzake godsdienst, moraal, politiek enzovoorts te komen ontkent’.

Ter Braak

Tussen de twee wereldoorlogen was Nietzsche-adept Menno ter Braak (foto) in Nederland de belangrijkste representant. Hij ontleedde de pretenties van christendom en  socialisme en kwam uit in een niemandsland. Ter Braak stond machteloos tegenover het geweld van het nationaalsocialisme en formuleerde daar tegenover het begrip ‘menselijke waardigheid’. Het was niet veel, te weinig in elk geval om in leven te blijven: op de dag van de capitulatie pleegde Ter Braak zelfmoord.

W.F. Hermans 1

Stierf hij met ‘veel gesnotter en slaaptabletten’, zoals Willem Frederik Hermans met veel sarcasme ooit opmerkte? Stierf hij omdat hij uitgeschreven was, niet uit angst om in een concentratiekamp te belanden? Hermans (foto) was na de Tweede Wereldoorlog de belangrijkste vertegenwoordiger van het nihilisme in Nederland. Dat hij Ter Braak haatte kan als een mengeling van persoonlijke en wereldbeschouwelijke rancune worden beschouwd. Persoonlijk, want zijn zuster Corry, een bewonderaar van Ter Braak, pleegde evenals hij zelfmoord (al is ze mogelijk vermoord door haar veel oudere minnaar die ook zichzelf doodschoot). Wereldbeschouwelijk, want Hermans haatte het begrip menselijke waardigheid en meende dat Ter Braak in wezen een brave burgerman was gebleven, verkleefd aan de christelijke moraal van zijn dagen en om die reden tegen rancune – een ‘lage’ drijfveer maar wel een motor achter het schrijverschap van Hermans.

Scheppend nihilisme

In leven en werk van Hermans kwamen twee vormen van nihilisme samen: een ‘gewelddadig’ en een kritisch of, zoals hij zelf zei: een scheppend nihilisme. Van dat gewelddadige nihilisme was zijn bespotting van Ter Braaks zelfmoord een voorbeeld. Een, dat met vele is aan te vullen is. De literatuur was een domein waarin Hermans alles geoorloofd vond: in de literaire kritiek liet hij iedere etiquette achterwege en overtrad hij alle omgangsvormen. Hermans’ verhalen, romans en polemieken werden gekenmerkt door ‘scheppend nihilisme’, ‘totale misantropie’ en ‘agressief medelijden’. De mens verdiende veel haat en soms mededogen. Hermans’ nihilisme was heel wat agressiever dan dat van Ter Braak.

En Hermans schroomde niet zich aan te melden voor de Kultuurkamer tijdens de oorlog – kennelijk waren het nationaalsocialisme en de democratie voor Hermans toch enigszins inwisselbaar. Na de oorlog toonde hij zich als de nihilist zoals de literaire wereld hem heeft leren kennen. Maar dan toch uitsluitend de literaire wereld, want in de echte wereld bleef hij een oppassend burger die instituties erkende waar hij – was hij consequent nihilist – toch vraagtekens bij zou moeten plaatsen.

Moszkowicz

Neem zijn geregeld beroep op het recht. Als hij meende dat zijn rechten in het geding kwamen, dan deed hij een beroep op de advocatuur of het recht. Terwijl je zou zeggen: recht en rechtspraak zijn al even vatbaar voor nihilistische kritiek als alle overige aspecten van de samenleving. Zeker in onze dagen, waar het recht dikwijls gelijk gesteld wordt aan moraal maar waar het vooral in het ondernemingsrecht en het strafrecht wemelt van leugenaars en bedriegers in toga, die onder het spreken van de meest nobele woorden schaamteloos de naakte belangen van ‘zware jongens’ (‘cliënten’) dienen.

Natuurlijk, dit is een gevaarlijke stelling, want voor je het weet kom je uit bij het marxisme dat het recht beschouwde als onderhorig aan de samenleving. In de traditionele marxistische visie is recht onderdeel van een in klassen verdeelde samenleving en dient het de belangen van de heersende klasse. Waar dat toe leidde heeft zeventig jaar communistische dictatuur in de Sovjetunie laten zien. In Noord-Korea, China maar ook in de islamitische dictaturen wordt tegenwoordig nog steeds uit naam van de arbeidersklasse of de islam ‘recht’ gesproken.

Ronald van Raak

Niettemin wordt door brave commentatoren te heilig gesproken over de rechtstaat. Alsof de rechtstaat een abstracte institutie is die buiten iedere discussie moet worden gehouden. Een voorbeeld. Onlangs voerde ik op de radio een discussie over het verschijnsel referendum met Ronald van Raak, Tweede Kamerlid van de SP. Ik ben daar een principieel tegenstander van: een referendum kent maar twee smaken, ja of nee. Iedere nuance valt weg. Bovendien lijkt politiek mij, naar het woord van Max Weber, een beroep en is niet iedere burger toegerust om complexe vraagstukken te doorgronden en behandelen – ikzelf niet uitgezonderd. Bovendien heeft een bindend referendum iets schijnheiligs, aangezien niet alle onderwerpen voor zo’n referendum in aanmerking komen: de doodstraf, migratie en het koningshuis bijvoorbeeld niet.

Grondwet

Is dat niet inconsequent?, vroeg ik Van Raak. Nee, was zijn antwoord, want referenda over zulke onderwerpen zouden strijdig zijn met de grondwet. Hoe wonderlijk…Alsof die grondwet geen mensenwerk is, in 1983 gewijzigd en bijgewerkt door een club van ‘wijze mannen’, die daarin de toenmalige stand van de samenleving trachtte verwoorden en (dus) als eerste wetsartikel formuleerde: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan’.

Nu heb ik daar niets tegen. Integendeel, gezegend het land waarin ik geboren en getogen ben. Maar het wringt dat de atheïst Van Raak een nieuw geloof heeft gevonden, al is dat geen geloof in een god maar in de rechtstaat. Het leven in deze rechtstaat, zo valt onmiddellijk te erkennen, maakt het leven leefbaar en aangenaam. En het is natuurlijk ook een rijkelijk academische discussie te spreken over de betrekkelijkheid van de rechtstaat, voor wie nog eens nadenkt wat het moet zijn om op te groeien in een dictatuur.

paranoia

Een nihilistische beschouwing van de wereld heeft dus zo zijn beperkingen. Maar ook zo zijn waarde. Als waar is wat dezelfde W.F. Hermans in de preambule van de verhalenbundel Paranoia (1953) schreef (‘Er is maar een werkelijk woord: chaos’) – en niets wijst erop dat hij in deze ongelijk had – dan beluister je alle nobele woorden die gesproken worden uit naam van het recht, de godsdienst en de politiek net even anders. Naar de ietwat plechtstatige definitie van Koenen/Endepols van een halve eeuw geleden lijkt het immers onmogelijk ‘om tot grondwaarheden inzake godsdienst, moraal, politiek enzovoorts te komen’.

En de geschiedenis dan? Biedt die geen grondwaarheden? Natuurlijk, er zijn van generatie op generatie overgeleverde waarheden inzake geloof of moraal. Maar de geschiedenis kent tal van momenten, waarin eeuwenoude vooronderstellingen ineens of langzaam verworpen werden. De revoluties spreken natuurlijk het meest tot de verbeelding: de Franse Revolutie van 1789, de Russische Revoluties van 1917 en van 1991, de omwenteling in Duitsland tussen 1933 en 1945. Maar ook de langzame veranderingen, zoals de sluipende ondergang van het Romeinse Rijk of de ontkerkelijking en individualisering van geloof en moraal in de laatste vijftig jaar in West-Europa laten zien dat niets zeker is en alles voortdurend en zonder zin of aangegeven doel verandert.

freud

En het leven zelf? Shakespeare laat Macbeth in het gelijknamige toneelstuk zeggen: ‘Life’s but a walking shadow, a poor player. That struts and frets his hour upon the stage. And then is heard no more. It is a tale, told by an idiot, full of sound and fury, signifying nothing’.

Het doel van het leven is de dood, aldus Freud (foto). Daarmee lijkt de enige zekerheid in het leven genoemd. De dikwijls met veel aplomb geponeerde godsdienstige, juridische en politieke ‘waarheden’ vallen erbij in het niet. Het ontbreken van grondwaarheden relativeert de aanspraken van godsdiensten en ideologieën en heeft een sterk democratische notie. Je zou wensen dat de terroristen van vandaag geen religieuze of anderszins ideologisch verblinde fanaten maar nihilisten waren.