Ernst Nolte, die op 18 augustus 2016 op 93-jarige leeftijd stierf, was een historicus die de grote greep niet schuwde. En hij was in de keurige Duitse academische wereld een buitenbeentje, om niet te zeggen een raddraaier die zich steeds meer verzette tegen wat hij voelde als het keurslijf waarin de Bondsrepubliek Duitsland was vastgesnoerd door de massamoord op de Joden uniek te verklaren. Zijn verlangen uit te breken uit de Duitse consensus over het meest beladen onderwerp in de Duitse geschiedenis leidde ertoe dat hij in een intellectueel isolement kwam. Tot ontsteltenis van zijn aanvankelijke bewonderaars was de van huis rooms-katholieke historicus sterker gekant tegen het communisme dan tegen het ‘radicaalfascisme’, zoals hij het nationaalsocialisme omschreef. Wat bewoog deze gecompliceerde en juist daardoor interessante historicus?
Toen ik in de Volkskrant van 19 augustus las dat de Duitse historicus Ernst Nolte was gestorven gingen mijn gedachten onmiddellijk terug naar de jaren tachtig. Ik herinner me niet meer precies in welk jaar ik zijn befaamde studie Der Faschismus in seiner Epoche las, maar wel dat het voor 1986 was, toen de Historikerstreit in de West-Duitse Bondsrepubliek losbarstte. De twintiger die ik toen was, was diep onder de indruk van dit meeslepende werk dat liet zien dat het nationaalsocialisme meer was dan een politieke beweging: het duizendjarig rijk, dat al na twaalf jaar in een catastrofe eindigde, was politieke en messianistische beweging ineen, uit op een totale verlossing en daardoor eindigend in een totale ondergang.
Nu is dat vertrouwde kennis, maar destijds werd ik erdoor gegrepen. Ik sprak tegen bevriende studenten in Utrecht dat goede geschiedschrijving een vorm van retorica was, waarin de lezer diende te worden overdonderd door een overrompelende argumentatie, grote belezenheid en een briljante schrijfstijl.
Nu was op dat laatste bij Nolte wel wat af te dingen, vooral door zijn gebruik van termen als ‘Praxis als Vollendung’ en ‘Der Faschismus als Transpolitisches Phänomen’. Het fascisme werd door Nolte opgevat als een beweging die zich met alle kracht verzette tegen de ‘transcendentie’, waarmee hij de Franse revolutie en haar gevolgen (‘vrijheid, gelijkheid, broederschap’, volkssoevereiniteit) bedoelde.
Een van de bevriende studenten was Willem Smit (wat zou ervan hem geworden zijn?). Willem was al even gefascineerd door Nolte als ik en besloot na het uitbreken van de Historikerstreit een doctoraalscriptie te wijden aan diens rol in die strijd. Auschwitz in vergelijkend perspectief verscheen in februari 1989 en dat is te merken. Daarmee zeg ik niets kritisch over de scriptie. Die is uitstekend en terecht gepubliceerd in de Utrechtse Historische Cahiers, een uitgave van excellente geschiedenisscripties van de Utrechtse universiteit. Maar met terugwerkende kracht valt bij herlezing wel op dat de scriptie voor de val van de Muur is geschreven. Tegenwoordig zou er veel vrijmoediger over de onvoorstelbare misdaden van ‘het reëel bestaande socialisme’ zijn geschreven dan mijn studiegenoot Willem destijds deed.
Vrijuit schrijven en oordelen over ‘het reëel bestaande socialisme’ wilde Nolte altijd al. Hij deed het nog enigszins verhuld in Der Faschismus in seiner Epoche, het boek dat hem op slag beroemd maakte als fascisme-expert. Licht vergeten werd dat hij ruim tien jaar daarvoor al promoveerde op een boek over Karl Marx en het Duitse idealisme.
Nolte was van beide markten (communisme en fascisme) thuis. Zelf stond hij met twee benen in de traditie van het Duitse idealisme: hij schreef uitsluitend ideëengeschiedenis en beschouwde zichzelf enigszins gewichtig als ‘Geschichtsdenker’.
Maar origineel was Nolte onmiskenbaar. Anders dan andere historici die in de idealistische Duitse traditie stonden (zoals zijn oudere voorgangers Gerhard Ritter (foto) en Friedrich Meinecke) brak hij rigoureus met navelstaren op de Duitse geschiedenis en vatte hij het nationaalsocialisme niet, zoals Meinecke, op als ‘een Duitse catastrofe’, maar als een anti-modernistisch antwoord op het modernisme. Dat hij het nationaalsocialisme daarbij opvatte als een onderdeel van het fascisme als een generiek fenomeen uit het interbellum en typeerde als ‘radicaal fascisme’ had nog niemand voor hem gedaan.
Der Faschismus in seiner Epoche verscheen in 1963 en leek een breuk met het totalitarismemodel, dat in de jaren vijftig door Hannah Arendt, Carl J. Friedrich en Zbignieuw Brzezinski (foto) in de wereld was gebracht en vanaf de jaren zestig door (extreem) links werd beschouwd als een intellectueel instrument in de Koude Oorlog. Had Nolte immers al niet in de inleiding van Der Faschismus in seiner Epoche beklemtoond dat het jaar 1917 (het jaar dus van de Russische Revolutie) ‘eine tief einschneidende, weit in die Zukunft weisende Zäsur’ was? In al haar verschijningsvormen beschouwde hij het fascisme als een angstige reactie van de bedreigde burgerij op het bolsjewisme. Het was koren op de molen van linkse wetenschappers die Nolte misschien niet als een van hen zagen, maar toch als een ‘fascisme-criticus’.
Het bolsjewisme leek Nolte in 1963 nog een van de oorzaken van de opkomst van het fascisme, niet de oorzaak. Maar zijn uitgebreide bespreking van de meest bizarre titel die ooit is verzonnen, wees wel in die richting. In de postuum (1924) uitgegeven brochure Der Bolschewismus von Mozes bis Lenin stelde Dietrich Eckart het bolsjewisme voor als een zoveelste Joodse uitvinding om de wereld te overheersen. Later is vastgesteld dat Eckart nog voor zijn dood in 1923 al uit de gratie van Hitler was geraakt, zodat het ‘Zwiegespräch’, waarover de ondertitel rept, niet kan hebben plaatsgevonden – al blijft de vraag wat de latere Führer ervan gevonden heeft.
Daarmee is de kern van de historicus Nolte te pakken. Hij zette grote vragen en interessante thema’s op de agenda, maar steeds is de vraag of zijn redeneringen wel kloppen. Neem de inhoud van de brochure: zeker heeft de latere Hitler een samenhang gezien tussen het Russische communisme en het Jodendom. Immers, zo luidde de perverse redenering: Marx was een Jood, er waren veel Joden betrokken bij de Russische Revolutie en ziedaar: een ‘Joods wereldcomplot’.
Hitler, aldus de latere Nolte, zou tot dat inzicht zijn gebracht door Baltische Duitsers als Max Erwin von Scheubner-Richter (foto) en Alfred Rosenberg. Rosenberg werd in Der Faschismus in seiner Epoche uitgebreid besproken, maar Scheubner-Richter kwam er geen enkele keer in voor.
In zijn roemruchte artikel Vergangenheit die nicht vergehen will, op 6 juni 1986 verschenen in de Frankfurter Allgemeine Zeitung (het artikel waardoor de Historikerstreit ontbrandde), werd Scheubner-Richter daarentegen als kroongetuige opgevoerd om aannemelijk te maken dat Hitler eerst en vooral anticommunist was en wel door de verschrikkingen die Scheubner-Richter hem over het bolsjewisme in Rusland had verteld. De afschuwelijke wreedheden die Rusland onder Lenin in de jaren 1918-1924 troffen,zouden een beslissende invloed op Hitler hebben uitgeoefend, zelfs zo dat hij als reactie op deze ‘aziatische daad’ een massamoord op de Joden ontketende.
Wat is hier in die ruim twintig jaar (1963-1986) gebeurd? Kreeg de studeerkamergeleerde Ernst Nolte voortschrijdend inzicht? Mogelijk. Maar waarschijnlijker is toch dat de professor, tussen 1965 en 1973 verbonden aan de universiteit van Marburg en vanaf 1973 hoogleraar aan de Freie Universität in Berlijn, in de linkse jaren tussen 1965 en 1980 radicaliseerde. Eerst kwam hij met het opmerkelijke werk Deutschland und der Kalte Krieg (1974) dat als een oneigentijds boek kan worden getypeerd. Anno 1974 heerste een ontspanningspolitiek tussen Oost en West en niet langer de ijzig Koude Oorlog uit de jaren vijftig. Maar Nolte beschreef in dit boek een onoverbrugbare tegenstelling tussen het liberale Westen en het communistische Oosten.
Deutschland und der Kalte Krieg bevatte een scherpe analyse van de Russische Revolutie, waarin door Lenin en de zijnen werd opgeroepen tot ‘systematische uitroeiing’ van de heersende (en bezittende) klasse. In Marxismus und Industrielle Revolution, dat bijna tien jaar later verscheen, had het marxisme opnieuw een grimmig gezicht. Weer beschreef Nolte het als vernietigingsideologie,waarin met geweld gestreefd werd naar een oerstaat, die de complexiteiten van de moderne industriële samenleving moest overwinnen.
Nolte heeft Der Faschismus in seiner Epoche, Deutschland und der Kalte Krieg en Marxismus und Industrielle Revolution terecht altijd als een drieluik beschouwd. Je zou Der Europäische Bürgerkrieg 1917-1945. Nationalsozialismus und Bolschewismus uit 1987 met goed recht als het sluitstuk kunnen zien van zijn inzet die in één zin samen te vatten is als ‘Fascisme is anti-marxisme’. Anders dan de aanhangers van de theorie van het totalitarisme zocht Nolte niet naar de overeenkomsten tussen fascisme en communisme en bleef hij oog houden voor de verschillen. Maar hij wees op de extreme gewelddadigheid van de ideologieën, waardoor ze verknoopt raakten.
Hij ging daarbij een stap te ver door het nationaalsocialisme vooral door te laten gaan voor een anticommunistische ideologie en de völkische Jodenhaat van Hitler, opgedaan in Midden-Europa en pas later verbonden met zijn haat tegen het communisme, niet de centrale plaats te geven die het toekwam. In de beruchte brief van Hitler (na de Duitse capitulatie politiek informant van de Reichswehr) aan Adolf Gemlich
van 16 september 1919, schreef de latere Führer dat afgezien zou moeten worden van ‘gevoelsantisemitisme’, die leidde tot incidentele uitbarstingen van Jodenhaat, en dat gekozen moest worden voor een ‘rationeel antisemitisme’, waarbij gestreefd zou moeten worden naar een systematische, planmatige bestrijding van de Joden die uiteindelijk ‘verwijderd’ dienden te worden uit de samenleving.
Geen woord hier over het communisme, laat staan dat Hitler (foto) een link legde tussen Joden en communisten, zoals hij dat later wel zou doen. Maar hij richtte zijn giftige pijlen later eveneens op de ‘Joodse plutocratie’, die de democratie in de greep zou houden. Kortom, Nolte lijkt Hitlers obsessie met Joden te onderschatten: ‘de Jood’ had het bij Hitler altijd gedaan, of hij nu kapitalist of communist was. Hitlers politieke testament uit 1945, waarin hij de wereld nog eens opdroeg zich tegen ‘het wereldjodendom’ te blijven verzetten, spreekt boekdelen.
In de jaren zeventig en tachtig radicaliseerde Nolte zijn stelling ‘fascisme is antimarxisme’. Het is alsof Hitlers Jodenhaat voor hem minder belangrijk werd. Waarom? Daarover is Nolte nooit uitgesproken geweest. Maar het heeft er alle schijn van dat de anticommunist wilde uitbreken uit het politiek correcte klimaat dat de West-Duitse Bondsrepubliek in de jaren zeventig en tachtig beheerste. Hij werd met de Historikerstreit in zekere zin op zijn wenken bediend.
Filosoof Jürgen Habermas (foto) veegde allerlei historici (Andreas Hillgruber, Michael Stürmer, Nolte) op één hoop en verweet deze zo uiteenlopende historici dat ze door een relatie te leggen tussen Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie verraad pleegden aan de Bondsrepubliek die stilzwijgend was gebouwd op schuld en schaamte over de Holocaust.
Terwijl de anderen nog wat gromden maar zich verder neerlegden bij de consensus, brak een grimmige Nolte echt uit – om in een isolement te belanden waar deze ‘grote ene’ op de keper beschouwd eigenlijk altijd al had verkeerd. De anticommunist zweeg niet langer maar trok de lijn na 1986 harder door. Hij schreef met ‘sympathie’ door over het nationaalsocialisme, zoals hij het uiterst ongelukkig uitdrukte. Vooral in Der Europäische Bürgerkrieg, dat een jaar een jaar na het uitbreken van de Historikerstreit verscheen. Met ‘sympathie’ werd eigenlijk ‘empathie’ bedoeld, maar onwillekeurig denk je dat hij werkelijk sympathie bedoelde omdat zijn ‘begrijpen’ van de nationaalsocialistische ‘reactie’ op het bolsjewisme iets teveel van het goede was. Niet voor niets schreef Heinrich August Winkler in een uiterst kritische recensie in Die Zeit op 4 december 1987: ‘Het ongeschreven motto van dit werk luidt: gerechtigheid voor Adolf Hitler’.
Nadien zweeg de historicus Nolte grotendeels om plaats te maken voor de ‘Geschichtsdenker’ en filosoof.
Hij schreef tot het eind van zijn leven onverdroten door aan wat wel een nieuwe trilogie is genoemd: een studie over Nietzsche en het ‘Nietzscheianisme’, een over de politieke keuzes van filosoof (en leermeester) Martin Heidegger (foto) en een overzichtswerk over Geschichtsdenken im 20. Jahrhundert. Ik heb die boeken niet gelezen maar er hooguit wat in gebladerd (ik leende ze uit de universiteitsbibliotheek Utrecht) maar wat ik erin las komt overeen met het beeld dat zijn historische studies over het fascisme en nationaalsocialisme oproepen: hier is een anticommunist aan het woord en meer nog, een man die niet alleen de bezwaren van het nationaalsocialisme tegen de moderniteit beschreef maar die tot op zekere hoogte ook deelde.
Voor de goede orde: Nolte ontkende nooit de verantwoordelijkheid van Hitler voor de Holocaust, zoals de Brit David Irving (foto), hij functioneerde keurig binnen de lijnen van de liberale democratie die hij in zijn laatste jaren bedreigd zag door een nieuwe totalitaire dreiging: de islam. En toch deelde hij tegelijkertijd tot op zekere hoogte de bezwaren van de totalitaire ideologieën tegen het Westerse vooruitgangsgeloof.
Zo ambivalent als de historicus en ‘Geschichtsdenker’ Ernst Nolte over zijn eigen tijd schreef en oordeelde, zo ambivalent moet ook het oordeel over de historicus zelf luiden. Hij heeft een geweldige aanzet gegeven tot een vergelijkende studie van het fascisme. Die studie is zonder hem eenvoudig ondenkbaar. Wie dat kan zeggen over een zo complex, belangrijk en moorddadig verschijnsel in de moderne geschiedenis moet een groot historicus worden genoemd. Dat hij het fascisme bovendien een plaats wilde geven in de Europese geschiedenis en zich niet blind staarde op de Duitse geschiedenis alleen mag ook een verdienste worden genoemd.
Maar zijn eenzijdige benadering en (naarmate de tijd verstreek) vergoelijking van het nationaalsocialisme als een anticommunistische ideologie die eerst en vooral als een reactie moet worden beschouwd, bagatelliseerde de Jodenhaat van Hitler en de zijnen en miskende de eigen (misdadige) aard van het Derde Rijk.
In de Historikerstreit had Nolte al de groteske uitglijder gemaakt door de uitspraak van Chaim Weizmann (foto), voorman van de Wereld Zionistenorganisatie, dat de Joden aan de zijde van de Britten zouden strijden als er oorlog uitbrak te beschouwen als een ‘oorlogsverklaring’ die Hitler aanleiding gaf zijn oorlog tegen en moord op de Joden te beginnen. Een groteske uitglijder, aangezien Weizmanns uitspraak na de jarenlange pesterijen, juridische uitsluiting en misdadige behandeling van Joden in het Derde Rijk eerder uitgelegd moet worden als een wanhopige stem tegen zoveel onrecht.
Studenten hebben na de Historikerstreit overgeleverd hoever Nolte ging in zijn bagatellisering: hij zou colleges hebben gegeven waarin hij onbekommerd betoogde dat de beruchte Neurenberger rassenwetten uit 1935, waarin de Joden in feite vogelvrij werden verklaard, door zionistische Joden zouden zijn goedgekeurd. Het deed en doet afbreuk aan Noltes reputatie. Heel subtiel ging zijn begrijpen van Hitlers misdaden als een reactie op het Russische communisme over in begrip, een begrip dat hij ook teveel opbracht voor een nazi-sympathisant als Heidegger. Ernst Nolte (1923-2016) was, kortom, een boeiend en groot historicus die uiteindelijk echter geen maat wist te houden.