Onlangs las ik De stamhouder. Een familiekroniek van Alexander Münninghoff, dat in 2014 verscheen en bekroond werd met een grote prijs. Ik heb enkele malen genoeglijk met Münninghoff voor de microfoon gezeten van OVT, het historisch radioprogramma van de VPRO. Daar viel hij niet alleen op door zijn aimabele persoonlijkheid maar ook door zijn gesproken columns, die briljant genoemd mogen worden. Van zijn zacht gezegd turbulente jeugdjaren vermoedde ik niets. Münninghoff heeft die jeugdjaren nu prijsgegeven aan een groot publiek. Met De stamhouder schreef hij een adembenemende autobiografie die tevens een literair meesterwerk mag heten. Maar het is goed dat hij er de Librisgeschiedenisprijs voor kreeg, want het boek laat eerst en vooral zien welke invloed de extreme eerste helft van de twintigste eeuw op een Nederlandse familie kon uitoefenen.
Wie boven de vijftig is en zijn leven lang kranten heeft gelezen, die kent de naam Alexander Münninghoff. Ook als je zelf de Haagsche Courant niet las kwam je hem tegen in de zogenaamde GPD-bladen, waarin dikwijls een stuk over schaken van zijn hand stond. Münninghoff combineerde een passie voor schaken met een passie voor Rusland. Niet zo vreemd, dacht ik, aangezien geen land meer wereldkampioenen schaken heeft voortgebracht dan Rusland.
Na lezing van De stamhouder begrijp ik pas hoezeer die fascinatie voor Rusland ook te maken had met zijn familiale achtergrond. Zijn grootvader, Joan Münninghoff, vertrok vanuit Laren rond de Eerste Wereldoorlog naar Letland, bang dat Nederland bij die oorlog betrokken zou raken. Maar hij zag er ook commerciële mogelijkheden en kwam niet bedrogen uit. Mede dankzij zijn connectie met Karl Ulmanis (foto), die hij financieel had ondersteund bij diens verkiezingscampagne om president van Letland te worden, groeide zakenman Joan Münninghoff uit tot een ondernemer van allure met tal van bezittingen in Letland.
Hij trouwde met een Russische gravin die een opmerkelijk Duitse naam droeg: Erica Fanny von Schumacher. Met haar kreeg hij vier kinderen, van wie de oudste zoon Frans (geboren in 1920) de vader van Alexander zou worden. Frans Münninghoff zou nooit onder de dictatuur van zijn vader uitkomen. Terwijl vader Joan hoe dan ook vasthield aan het Nederlanderschap, verafschuwde zoon Frans dat. Zijn gedwongen en weinig succesvolle schoolgang in Nederland droeg niet bij aan zijn vaderlandsliefde.
Frans Münninghoff zou te minder een liefde voor Nederland opvatten nadat hij Wera Lemcke had leren kennen, een schone uit Riga. Op hun huwelijk rustte van meet af aan geen zegen. In de eerste plaats niet omdat de Tweede Wereldoorlog roet in het eten gooide. Frans Münninghoff werd aangestoken door de agressieve vitaliteit en de glanzende uniformenparade van Nazi-Duitsland. Daar kwam na het Molotov-Ribbentroppact van augustus 1939 een diepe afkeer bij van de bolsjewieken die in 1940 de Baltische staten bezetten en ‘kapitalisten’ als Joan Münninghoff onteigenden.
Joan Münninghoff rook tijdig het gevaar en evacueerde het hele gezin plus aanhang naar Nederland. Hij speelde een ambivalente rol tijdens de bezetting door handel te drijven met de Duitsers en tegelijkertijd onderdak te bieden aan onderduikers. Met zijn oudste zoon Frans ging hij al even dubbelzinnig om: hij schermde met zijn zoon, die tijdens de bezetting dienst zou doen in de beruchte SS-divisie Wiking, tegenover de Duitse bezetter en wilde tegelijkertijd niets van hem weten.
Frans Münninghoff kwam beschadigd uit de oorlog en al werd op 13 april 1944 wel zijn zoon Alexander geboren, het huwelijk met Wera was niet meer te redden. Beiden ontmoetten andere geliefden en kregen met hen nog andere kinderen. Alexander Münninghoff werd speelbal tussen hen, vooral door toedoen van grootvader Joan Münninghoff die via ‘stamhouder’ Alexander de familiebezittingen en de inmiddels omstreden naam in ere wilde herstellen.
Het leidde tot meerdere ontvoeringen van Alexander die van hot naar her werd gesleept. De verwikkelingen waarmee hij te maken kreeg vallen hier alleen maar gebrekkig na te vertellen en dat doe ik dan ook niet. Over de superieure stijl en verteltrant van Münninghoff kan ik met een parafrase van Vestdijk (die dit over Reve’s De Avonden schreef) alleen maar zeggen: ‘men moet het gelezen hebben’. En het is gelezen, zo blijkt, want ik las de twaalfde druk uit 2015 – soms is er gerechtigheid en bereiken meesterwerken een groot publiek.
Twee opmerkingen tot slot: in een tijd dat de Nederlandse literatuur geteisterd wordt door zelfmoord, sloeg Alexander Münninghoff zich door het leven. Meer nog: hij maakte er alles van, schreef boeken over schaakcoryfeeën als Max Euwe, Bobby Fischer
en Hein Donner en werd, als gezegd, een zeer gewaardeerd columnist voor OVT. En dan sla ik zijn activiteiten als reisleider in Rusland, waarover ik niet bevoegd ben te oordelen, gemakshalve maar over. Er komt in De stamhouder wel een zelfmoord voor, maar die werd saillant genoeg niet gepleegd door een van zijn familieleden maar door een SS-kameraad van Frans Münninghoff, die zich niet alleen bedrogen wist door Hitler maar ook door zijn kameraad die vreemd ging met zijn vrouw.
De tweede opmerking betreft godsdienst, een thema dat mij altijd nauw aan het hart gebakken is. Hoewel grootvader Joan Münninghoff als devoot en rabiaat rooms-katholiek wordt getekend, had zijn geëtaleerde vroomheid geen enkele invloed op zijn zaken en zaakjes. Integendeel, zijn handelen valt onder het prachtige citaat van Feuerbach (foto), de vader van alle moderne atheïsten: ‘De mensen spreken en bidden tot de goden, als hing alles slechts van hen af, als ware de natuur niets, de mens niets.
En toch handelen zij zo, als hing alles slechts van de natuurlijke en menselijke krachten en middelen af, als waren de goden niets; kortom de mensen zijn in hun geloven, hun gebeden, hun woorden theïsten, doch in hun handelingen atheïsten.’
Joan Münninghoff was zo’n mens. Daarmee wil niet direct een vernietigend oordeel over hem worden uitgesproken, het is veeleer een nuchtere constatering over de futiliteit van dergelijk godsgeloof. Opa Münninghoff wist zijn vrome rooms-katholicisme moeiteloos te combineren met keihard optreden in zowel zaken als in zijn familie. Voor de hooggeplaatste, al even vrome katholieken die hem na de Tweede Wereldoorlog oorlog hulp boden, zoals Hans Kolfschoten (Minister van Justitie in het kabinet Schermerhorn-Drees) kan hetzelfde worden gezegd. Slechts enkele vromen leven een waarlijk godsdienstig leven. Zij verblijven doorgaans in kloosters of onopvallend in de pastorie. Waar ruig geleefd wordt, vormt vrome godsdienstigheid nooit meer dan lippendienst, zoals deze fantastisch geschreven kroniek over de familie Münninghoff laat zien.