‘Het is iemand!’ De onophoudelijke karakterstudie van Pieter Geyl

GeylNiet velen zullen de grote werken van historicus Pieter Geyl nog lezen. Dat is voorstelbaar: Geyls grote werken staan boordevol details en gaan niet zelden over lang uitgesponnen dynastieke kwesties en bevatten uitgebreide beschouwingen over de binnen- en buitenlandse politiek van de Republiek in de 17e en 18e eeuw. Ze zullen de huidige lezer, sinds de komst van internet gewend aan beknopte artikelen, mogelijk vermoeien. Mij vergaat het anders: steeds als ik Geyl lees krijg ik een goed humeur. Waardoor? Door de voortdurende en krachtige oordelen van Geyl over zijn hoofdpersonen. Zo verging het mij wederom bij het lezen van Willem IV en Engeland, een diplomatieke studie over de Nederlands-Engelse betrekkingen in de eerste helft van de 18e eeuw.

DunkIn Voordat de voegen kraakten, het tweede deel van zijn memoires, haalt Hermann von der Dunk (foto) onder meer herinneringen op aan Geyl. Volgens Von der Dunk gebruikte Geyl dikwijls de standaarduitdrukking ‘Het is iemand!’ als hij iemand respecteerde. Hij deed dat over zijn tijdgenoten, zoals de briefwisselingen Geyl en Vlaanderen, Gerretson-Geyl en zijn autobiografie Ik die zo weinig in mijn verleden leef bewijzen. Maar hij deed het ook in zijn grote historische studies en juist die karakteriseringen van figuren uit het verleden maken zijn boeken ook nu nog zeer te pruimen. Geyl, het mag bekend worden verondersteld, was eerst en vooral een politiek en diplomatiek historicus, ook al heeft hij in zijn essays breed uitgewaaierd en schreef hij ook over François Villon, Shakespeare en Bilderdijk. Naast ‘Groot Nederland’ was de verhouding tussen de Oranjes en de regenten zijn grote thema.

willem_iv_en_engelandWillem IV en Engeland (1924) is minder bekend dan Oranje en Stuart dat vijftien jaar later verscheen. Misschien hangt het samen met de gegroeide faam van Geyl, sinds 1936 hoogleraar Algemene geschiedenis na de Middeleeuwen, misschien ook met het feit dat Oranje en Stuart een studie was een van de meest interessante perioden in de Nederlandse geschiedenis: het stadhouderloze tijdperk (1650-1672), waarin Johan de Witt en andere regenten afwilden van het stadhouderschap en Nassau klanten en Britten, wel vanuit verscheidene belangen, handjeklap speelden om weer een stadhouder op de troon te krijgen.

Het tweede stadhouderloze tijdperk (1702-1747) gaf een heel ander, krachtelozer Republiek te zien. Willem IV was geen schaduw van Willem III en de regenten waren niet van het kaliber van een Johan de Witt. Maar ook los van hen: de Republiek vond in de 18e eeuw de rang terug die het eigenlijk had, niet die van grote maar van  middelgrote mogendheid.

Willem IVWillem IV en Engeland is een vergelijkbare studie als Oranje en Stuart. Geyl, sinds 1919 hoogleraar Nederlandse geschiedenis in Londen, maakte maximaal gebruik van zijn verblijf in de Engelse hoofdstad en ploegde de Brits-Nederlandse correspondentie door op het Public Record Office, het Britse nationaal archief. Dat hij tot tweemaal toe koos voor de intriges rond Nassaus paste bij zjjn republikeinse en vrijmoedige instelling, gespeend van iedere onderdanigheid. En geprikkeld, dat moet ook gezegd, door wat hij zag als de betrekkelijke serviliteit van de historici die zijn tijdgenoten waren. Misschien waren zijn oordelen over Willem IV (foto) en diens tijdgenoten daarom zo kras? Hij verweet de prins politieke inschattingsfouten. Terwijl er door Oranjeklanten voor hem werd geijverd dat hij de rang van luitenant-generaal zou krijgen, bleef Willem IV vasthouden aan de van rang kapitein-generaal – dezelfde die zijn roemruchte voorgangers ook bekleed hadden.

BentinckTerugkerend verwijt van Geyl: dat Wilem IV aarzelend en besluiteloos was en daarbij geen krachtdadige figuur. Hij liet kansen voorbijgaan en stelde zich te afhankelijk op van het Oranjevolk en de provinciale staten zonder zichzelf in dynastieke koehandel te begeven. Willem IV, schreef Geyl, was een mengeling van te hooggestemd idealisme, iets dat hem fatsoenlijk deed zijn, en cynisme, hem ingegeven door zijn sterke vrouw Anna, die hem juist fatalistisch deed zijn. De grote man achter Willem IV, graaf Willem Bentinck (foto), intrigeerde juist dat het een lieve lust was om ‘zijn’ man op de troon te krijgen en werd door Geyl gewaardeerd als iemand met een robuuste overtuiginging en grote daadkracht.

Pieter Geyl 3Anders dan wel gedacht verheerlijkte Geyl de regenten overigens niet, zoals mag blijken uit dit citaat op pagina 166: ‘ Niemand zal in geestdrift kunnen ontsteken over onze regentenheerschappij in de achttiende eeuw. In de loop van mijn eigen verhaal heb ik dikwijls genoeg gelegenheid om te doen uitkomen, wat een kleine tijd het was, hoe kleine mensen de lakens uitdeelden.’ ‘Maar’ (en er volgt bij Geyl dikwijls een ‘maar’ waar je als lezer op bedacht moet zijn) ‘men kan ook overdrijven. Men komt vooral licht tot overdrijving als men begint met zich op het oude partijstandpunt te stellen en aanneemt, dat in het tweede stadhouderloze tijdvak alle ware burgerdeugden, alle vaderlandsliefde, alle staatsmanswijsheid uit de regering weg tot de Orangistische oppositie gevloden waren.’ Gevloden, ouderwets uit 1924 dat zoiets betekent als ‘gevloeid’. De hele zin is ouderwets, maar de strekking niettemin ondubbelzinnig.

Wilhelmina 1De tegenstelling die Geyl hier schetste is een tegenstelling anno 1924 toen er nog onderdanig en vol ontzag over het Koninklijk Huis werd geschreven. We schrijven hier over een tijd waarin koningin Wilhelmina (foto), niet bekend om haar juridische talenten, een eredoctoraat in de rechtsgeleerdheid kreeg overhandigd (in 1925) alleen omdat ze een Oranje was.

Geyls steeds terugkerende (en met schijnbaar genoegen opgeschreven) klacht dat Willem IV een zwakke figuur was die niets klaarspeelde, prikkelde toenmalige recensenten. In Het Vaderland van 27 januari 1925 verscheen een recensie waarin het boek ‘zeer eenzijdig’ werd genoemd. Het zou ‘de hoogste deugd van de historicus: rechtvaardigheid des geestes’ missen. Geyls Engelse bronnen, oordeelde de krant, zouden bovendien te eenzijdig zijn en Bentinck had teveel Engelse banden om als betrouwbaar gids te kunnen dienen.

GerretsonGeyl was intussen zo gegrepen door Bentinck dat hij in de jaren twintig plannen maakte om, in samenwerking met zijn toenmalige vriend Gerretson (foto), diens correspondentie uit te geven. En warempel, in 1934 verscheen het eerste deel van een uitgave die twee delen had moeten omvatten: Briefwisseling en aanteekeningen van Willem Bentinck, heer van Rhoon getiteld en uitgegeven door het Historisch Genootschap. De heren hadden na dat jaar andere zaken aan hun hoofd en bovendien verschilden ze toen al in temperament en aanpak, verschillen die met het klimmen der jaren alleen maar groter werden. In 1976, tien jaar na de dood van Geyl, verscheen uiteindelijk het tweede deel onder redactie van J. Heringa.

Dat Geyl die correspondentie wilde uitgeven verbaast niets: Bentinck was in zijn ogen iemand, zo anders dan Willem IV. Of Geyl de rol van de graaf niet al te mooi voorstelde, daarover valt een goede discussie voeren. En dat geldt eveneens voor zijn steeds terugkerende veroordeling van de zwakke figuur die Willem IV zou zijn. Maar wat maken die onophoudelijke karakteriseringen van zijn hoofdpersonen van Willem IV en Engeland nog altijd een leesbaar boek, ook bijna honderd jaar na dato.