De ruwe zeden bij Elsevier, stem van burgerlijk Nederland

Elsevier

Het weekblad Elsevier dreigt haar naam kwijt te raken. Onlangs protesteerde de redactie nog op een aandeelhoudersvergadering van het concern RELX (het vroegere Reed-Elsevier) tegen dat op handen zijnde besluit. Het einde van Elsevier zou het einde van een blad betekenen dat zeventig jaar de spreekbuis was van de keurige Nederlandse middenklasse. De vertolkers zelf waren minder keurig, zo blijkt uit een vermakelijk boek dat Elsevier-redacteur Gerry van der List in 2005 schreef en dat ik eerst dezer dagen las. Achter een keurige façade gingen redacteuren regelmatig rollend over straat, zopen dat het een aard had, probeerden secretaresses in bed te krijgen en smeten met geld dat jarenlang tegen de plinten op klotste.

Ik weet niet hoe het anderen vergaat, maar ik onthoud altijd de namen van de journalisten die ik lees. Zo ben ik al jaren vertrouwd met de namen van Rex Brico, Alice Oppenheim, Nic van Rossum, Susanne Piët, Emmy van Overeem en Ferry Hoogendijk. Wat ze gemeen hadden? Dat ze schreven voor Elseviers Magazine en het economische ‘broertje’ Elseviers Weekblad. Wij lazen die bladen vroeger thuis. Ik las Meer dan een weekblad. De geschiedenis van Elsevier dan ook met meer dan gemiddelde interesse. Auteur Van der List zondigt tegen de belangrijkste eis die doorgaans aan de geschiedschrijving en de journalistiek wordt gesteld: het boek mist een notenapparaat en volstaat met een literatuurlijst en een opsomming van de vele hoofdrolspelers die zijn geïnterviewd. Maar het doet allemaal niets af aan zijn messcherpe betoog dat, gelardeerd met smeuïge anekdoten, leest als de spreekwoordelijke trein.

Lunshof

In de oorlog werden al plannen gesmeed voor een tijdschrift dat op Amerikaanse leest geschoeid zou moeten zijn: rijk geïllustreerd, luchtig van toon, Atlantisch van opstelling en vooral: niet gebonden aan de bestaande zuilen. In de praktijk betekende dat: aanschurken tegen de enige zuil die geen zuil wilde zijn, de liberale. Maar een eenvoudige aanhangwagen van de VVD was het bonte gezelschap niet dat van zich deed spreken, eerst onder de chaotische rechtse houwdegen H.A. Lunshof (foto) en vanaf 1947 onder de strakke leiding van G.B.J. Hiltermann. Integendeel, rijp en groen werd verzameld, al hadden nogal wat redacteuren hun sporen verdiend bij De Telegraaf, Lunshof in de eerste plaats.

Die link met De Telegraaf, fout in de oorlog onder Hakkie Holdert (zoon van oprichter Hak Holdert), bleef Elseviers Weekblad, zoals het blad in de eerste twintig jaar van het bestaan heette, jarenlang achtervolgen. Van der List probeert duidelijk te maken dat de oprichters van Elsevier niet fout waren, maar hij slaat daarin ietwat door als hij Hiltermann in bescherming neemt. Hiltermann, het denkend hoofd in de eerste jaren, schreef een notitie waarin hij onbekommerd stelde dat het nieuw op te richten weekblad qua vormgeving een voorbeeld kon nemen aan nazi-bladen als Das Reich en Das Schwarze Korps. Vooral de artikelen over cultuur in Das Reich vertoonden diepgang, zo citeert Van der List de latere hoofdredacteur. Dat die diepgang de context had van antisemitisme en totalitarisme laat Van der List wat al te achteloos buiten beschouwing.

Elias

Jammer en onnodig, want natuurlijk was de redactie van Elsevier niet fout na de oorlog, ook al waren niet allen tussen ’40 en ’45 even moedig. Wat een bont gezelschap was hier verzameld: de katholieken Anton van Duinkerken (uitgesproken ‘goed’ trouwens), Godfried Bomans, de van oorsprong sociaal-democraat Piet (‘Ciske de Rat’) Bakker, de tekenaar Jo Spier (omstreden gevangene in Theresienstadt) en Eduard Elias, om me tot de belangrijksten uit de eerste jaren te beperken. De laatste is misschien wel het meest vergeten maar heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de persgeschiedenis door zijn rubriek Praetvaeria (foto): persiflages, geestige uitdrukkingen, briljante gezegden en soms flauwe grappen die de lezer de noodzakelijke verstrooiing moesten bieden tussen de zware kost, waarin de Koude Oorlog en onze eigen koloniale oorlog op het menu stonden. Carmiggelt bewonderde de in 1967 plotseling gestorven Elias zeer en Elias inspireerde Rinus Ferdinandusse tot de rubriek ‘Geknipt voor u’ in Vrij Nederland.

De redactie kreeg later versterking van de fantastische tekenaar Eppo Doeve en van de melancholieke Michel van der Plas, die tot ver in de jaren zeventig (Van der Plas zelfs tot in de jaren tachtig) voor Elsevier zouden tekenen en schrijven. Hoewel Lunshof met zijn reactionaire, tegen de VVD van Oud aanschurkende commentaren al iets weg had van de latere hoofdredacteur Ferry Hoogendijk, bezat Lunshof meer journalistieke en zelfs morele bagage.

Ferry_Hoogendijk

Was Lunshof bij al zijn bruutheid nog een vooroorlogs journalist van een zekere standing, Hoogendijk (foto) is het type rechtse provo dat in de geschiedschrijving lang over het hoofd is gezien maar dat minstens zo belangrijk is geweest als de linkse, spraakmakende tegenhangers Roel van Duyn of Robert Jasper Grootveld. Alleen al de totstandkoming van zijn proefschrift in de politieke wetenschappen spreekt boekdelen: na ruzie met promotor A.B. Kleerekooper van de Universiteit van Amsterdam, stapte hij over naar de VU om daar te promoveren op een (inhoudelijk) flinterdun proefschrift over politieke propaganda. Hoogendijk zou zich altijd laten voorstaan op zijn titel en schreef in Elsevier onder het gewichtige dr. F.A. Hoogendijk.

kabinet_den_uyl

De rechtse provo en activist komt niettemin deze eer toe: hij gaf Elsevier smoel in de jaren zeventig, al kon dat ook gemakkelijk door zich af te zetten tegen het kabinet-Den Uyl (foto) – een heel fatsoenlijk kabinet dat goed op de centjes lette, veel beter dan het kabinet Van Agt-Wiegel dat de begroting gierend uit de klauw liet lopen. Maar Elsevier boekte succes met het bekritiseren van ‘de leuke dingen voor linkse mensen’ en zag het aantal abonnees stijgen. Gerry van der List bedrijft demagogie van de bovenste plank met zijn bewering dat Den Uyl ‘een ramp voor het land’ was, maar heeft onmiskenbaar gelijk met zijn daaropvolgende constatering dat het meest linkse kabinet van na de Tweede Wereldoorlog een zegen voor Elsevier was.

ruud_lubbers

Hoogendijk kon de weelde van zijn succes echter niet dragen. Hij wilde niet alleen beschouwer zijn – wat een journalist eigenlijk is en in elk geval zou moeten zijn – hij wilde ook een rol van betekenis spelen in de politieke wereld die hij zo eenzijdig beschreef en trachtte te beïnvloeden. Dat Ruud Lubbers (foto) hem in zijn eerste, succesvolle kabinet met de VVD weigerde als minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur was een diepe teleurstelling voor Hoogendijk die binnenskamers aankondigde het kabinet ‘helemaal naar de verdommenis’ te schrijven.

Daar kwam natuurlijk niets van. Wel hielp Hoogendijk zichzelf naar de verdommenis. Hij ging er met de vrouw van een redacteur vandoor (die zich – aldus het relaas van Van der List – vervolgens dood dronk) en bestond het ‘Ed’ (Nijpels, fractievoorzitter van de VVD) doodleuk voor te stellen pagina’s te vullen van het blad als er kopijgebrek was. Kopijgebrek was er in die dagen ook in de ingezonden brievenrubriek, genoeg reden voor de redactie gefingeerde brieven te plaatsen waarin geklaagd werd over de staat van Nederland.

Herman-Heinsbroek

Dat het zo niet langer kon, werd redactie en vooral directie steeds duidelijker. Hoogendijk werd tot aftreden gedwongen en zou nog eenmaal van zich doen spreken als querulant bij de tragi-komedie die LPF heette. Hij intrigeerde en manipuleerde zoals in zijn hoogtijdagen bij Elsevier en wilde ook nu weer minister worden. Dat die ‘eer’ te beurt viel aan zijn buurman Herman Heinsbroek (foto), een ordinaire nouveau riche en straatvechter, verzachtte de pijn van die opnieuw gesneefde ambitie nauwelijks.

Schoo

Na een ongelukkig interregnum van André Spoor, die het blad samen met Sytze van der Zee wel saneerde maar die er niet in slaagde de lezers warm te maken voor Elsevier als een soort wekelijkse uitgave van de deftige NRC (waar hij vandaan kwam), trad H.J. Schoo (foto) aan. Die functioneerde kortstondig onder de inmiddels lang en breed vergeten Johan van de Bossche – als journalist overigens een toonbeeld van integriteit vergeleken met Hoogendijk, zo krijg je de indruk uit Van der Lists boek – en nam toen de macht over. Van der List is tamelijk positief over Schoo en daar zal reden toe zijn, maar ik kreeg toch de indruk dat Schoo een slavendrijver was die van geen ophouden wist als het op werken aankwam en die met gezondheidsklachten uiteindelijk het veld moest ruimen.

Schoo werd opgevolgd door Arendo Joustra, die alweer jaren de scepter zwaait. Van der Lists boek stopt in 2005 en dat is geen gemis, want wie het huidige Elsevier weleens leest ziet dat het toch wel meer van hetzelfde is. Pim Fortuyn, de man op wie de gewezen hoofdredacteur Hoogendijk zijn hoop  vestigde toen diens langdurig gekoesterde politieke aspiraties in 2001 eindelijk uit leken te komen, was de laatste werkelijk spraakmakende columnist van het weekblad, ook al schreef Fortuyn naar het oordeel van Van der List slordig, zo niet ronduit slecht.

wim_zaal

Hoe moet de balans luiden van ruim een halve eeuw Elsevier na lezing van dit heerlijk baldadige en brutale boek? Dat het weekblad de spreekbuis was van de keurige middenklasse maar zelf helemaal zo keurig niet was. Elsevier bepleitte ‘de politiek der gematigden’, om met de oneigentijdse boektitel van Jacques de Kadt  uit 1972 te spreken. Maar intern was het dikwijls een bende of zo men wil een vrolijke anarchie, waarin een cultuurjournalist en schrijver als Wim Zaal (foto) 36 (!) jaar lang tot grote bloei kon komen. En juist dat maakt het blad in retrospectief aantrekkelijk: het was veel minder braaf dan lang verondersteld is. Nu is het, net als tegenhanger Vrij Nederland, verzakelijkt en daardoor minder interessant. Dat journalistiek Nederland – in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw overwegend links gericht – het blad lang onderschatte zegt intussen meer over de Nederlandse journalistiek dan over Elsevier.