Op 3 augustus 2015 stierf de historicus en dichter Robert Conquest in de leeftijd van 98 jaar. In Nederland werd zijn dood nauwelijks opgemerkt. Alleen Hubert Smeets wijdde in NRC Handelsblad kort na diens dood een necrologie aan Conquest. Robert Conquest komt de eer toe als een van de eerste Westerlingen een integrale studie te hebben gewijd aan de ‘grote terreur’ van Stalin. Hij hield bij het stalinisme geen halt. Dat was geen bedrijfsongeluk maar een gevolg van het dictatoriale systeem dat in 1917 door de bolsjewieken aan Rusland werd opgelegd. Portret van een man die nooit ophield zich te verbazen over de verschrikkingen van het Sovjetcommunisme.
Robert Conquest werd geboren op 15 juli 1917, enkele maanden voordat de bolsjewieken van Lenin een staatsgreep pleegden in Rusland en een dictatuur vestigden in wat de Sovjet-Unie ging heten. De Russische Revolutie heeft van meet af aan grote aantrekkingskracht uitgeoefend op intellectuelen in het Westen. De meest bekende en luidruchtige kwamen uit Frankrijk:
Jean-Paul Sartre werd na 1945 een fellowtraveller van het Sovjetcommunisme, waarop hij wel oppervlakkige maar nooit fundamentele kritiek had. André Gide (foto) raakte ook onder de bekoring van het Russische regime maar doorzag het na een van alle gemakken voorziene reis door de Sovjet-Unie, waar de bevolking midden jaren dertig in grote armoede leefde.
Dat ook Groot-Brittannië tal van fellowtravellers telde is wel bekend maar blijft meestal in de schaduw van de spraakmakende Franse bijval. Berucht is vooral het echtpaar Sidney en Beatrice Webb, die onder de veelzeggende titel Soviet Communism: A New Civilisation in 1937 de loftrompet staken over de zegeningen van het Stalinregime. En wat te denken van de Cambridge Five, de studenten Kim Philby, Donald Maclean, Anthony Blunt, Guy Burgess en John Cairncross, die op grote schaal zouden gaan spioneren voor de Sovjet-Unie, hun ‘echte vaderland’ naar een woord van Philby.
Van de jongere generatie moet Conquests leeftijdgenoot en vakgenoot Eric Hobsbawm (1917-2012)
genoemd worden, al was hij geen landverrader maar slechts fellowtraveller. Hobsbawm (foto) kan zonder meer als een groot historicus worden beschouwd, maar lezing van het laatste deel van zijn tijdperken serie (Age of Extremes, over de ‘korte’ twintigste eeuw) laat een vieze smaak na: hij praat daarin eigenlijk het Sovjetregime goed en lijkt geen principieel onderscheid te kunnen of willen maken tussen democratie en dictatuur.
Dat kon de jonge Conquest aanvankelijk ook niet. In 1937, toen de grote terreur op zijn hoogtepunt was, werd hij lid van de Britse communistische partij. Hij bezocht dat verschrikkelijke jaar zelfs het ‘beloofde land’, keek er zijn ogen uit maar werd betoverd door de façade waarachter zoveel leed schuil ging.
Niet voor lang.
Zoals veel Engelse intellectuelen nam hij dienst in het Britse leger. Na de oorlog kwam hij in Bulgarije terecht waar hij aanschouwde hoe het Stalinregime de ingenomen Oost-Europese landen met bruut geweld gelijkschakelde en degradeerde tot satellietstaten. Enkele jaren terug heeft Anne Applebaum in Het IJzeren Gordijn. De inlijving van Oost-Europa 1944-1956 meeslepend uiteengezet hoe die gelijkschakeling in zijn werk ging in Oost-Duitsland, Polen en Hongarije. In Bulgarije, het meest volgzame land in het Oostblok, ging het er niet veel zachtzinniger aan toe.
Het deed Conquest de schellen van de ogen vallen. Eenmaal geconfronteerd met de wreedheden van het ‘reëel bestaande socialisme’ ontpopte hij zich tot een geharnast anticommunist. Conquest bleef tot 1956 in dienst van Foreign Office, zoals het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken kortweg heette. Daar werkte hij voor het Information Research Department, waarvoor hij een reeks verhandelingen schreef, onder meer over de afgedwongen bekentenissen tijdens de showprocessen in de periode 1936-1938. En verder over de sluwe tactieken en mooie woorden waarmee het communistisch regime in Moskou haar machtsdrift trachtte te camoufleren, zoals de ongelijkwaardige samenwerking met andere linkse partijen in het ‘volksfront’ en de ‘vreedzame coëxistentie’ tussen de kapitalistische en communistische landen.
Al die verhandelingen vormden een opmaat voor The Great Terror. Stalin’s purge of the Thirties,
het boek dat zijn naam vestigde en waardoor hij voornamelijk zal worden herinnerd. De ruim 800 bladzijden tellende studie verscheen in 1968 en liet niets heel van het Sovjetregime, dat een halve eeuw bestond en nog slechts herstellende was van de grootschalige moordpartij op het Russische volk dat het regime op last van Stalin had ontketend. Het werd alom als een meesterwerk erkend, maar merkwaardig genoeg had het niet genoeg zeggingskracht voor de generatie van babyboomers die in de jaren zeventig in heel Europa teruggrepen naar het marxisme. Die studenten stonden dikwijls wel kritisch tegenover het Sovjetregime, maar wensten toch een onderscheid te maken tussen de ‘zuivere’ Lenin en de verdorven Stalin.
Zij werden daarin gesteund door tal van destijds leidende intellectuelen. In Frankrijk publiceerde Jean Elleinstein in 1975 een Geschiedenis van het Stalinisme, dat in 1978 in ons land onder die titel verscheen bij de Socialistiese Uitgeverij Amsterdam. Maar ook de dissidente Russische historicus Roy Medvedev (foto)
, wiens monumentale Laat de geschiedenis oordelen (over ontstaan en gevolgen van het Stalinisme) ongeveer tezelfdertijd werd gepubliceerd als The Great Terror, maakte nog een onderscheid tussen de goede bedoelingen van Lenin en de kwalijke uitwerking van Stalin. De ‘Leninisten’ beriepen zich decennia op het politieke testament van Lenin, die Stalin in de laatste jaren van zijn leven als een gevaar voor de partij had beschouwd. Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1991 kwamen tal van documenten vrij die onder meer gepubliceerd werden door de Amerikaanse historicus Richard Pipes. Uit zijn De onbekende Lenin komt een ongekend wrede despoot naar voren die niet op een mensenleven meer of minder keek.
Robert Conquest legde het verband tussen Lenin en Stalin al eerder. De eerste zinnen van The Great Terror in de eerste druk uit 1968 luidden: ‘De zuivering kwam niet plotseling en niet als een verrassing. Die had zijn wortels in het Sovjet-verleden’. Wel voegde hij eraan toe dat Stalin geen onvermijdelijke opvolger was van Lenin en maakte hij terecht een onderscheid tussen de twee: waar Lenin een koele, berekenende, zij het fanatieke beroepsrevolutionair was, daar was Stalin een wrede en achterdochtige tiran, gedreven door wraakzucht.
Bij gebrek aan informatie (de Sovjetarchieven bleven tot de jaren negentig potdicht)
moest Conquest het aantal slachtoffers van het Sovjetregime schatten. Hem is wel verweten dat hij dat aantal te hoog schatte. Niet alleen in The Great Terror, ook in een later boek als Kolyma. The Arctic Death Camps (1978) dat de Siberische strafkampen beschreef. Daarin vergeleek Conquest de Sovjetkampen in het hoge noorden van Rusland met Auschwitz en schatte hij het aantal slachtoffers op miljoenen, terwijl later onderzoek uitwees dat het er 130.000 waren. Nog gruwelijk veel, maar niet te vergelijken met het aantal mensen dat in Auschwitz werd vermoord.
Doen die verkeerde schattingen iets af aan Conquests werk? Nee, zeker niet. In een tijd (de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw) waarin intellectuelen het Sovjetregime vrijwel altijd gunstig lieten afsteken vergeleken met het naziregime (het waren immers ‘onze’ bevrijders – waarbij dan gemakshalve heel Oost-Europa werd vergeten. Hoe daar over bevrijding en bevrijders werd gedacht heeft Timothy Snyder in 2010 voor eens en altijd duidelijk gemaakt in Bloedlanden. Europa tussen Hitler en Stalin). Conquest werd met zijn systematische wantrouwen in het ‘reëel bestaande socialisme’ volkomen in het gelijk gesteld. Wat een genoegen dat deze man de ondergang van het communisme heeft mogen beleven. Soms, heel soms is de geschiedenis rechtvaardig.