Anton Constandse, de intrigerende erfenis van een vrijdenker, atheïst en politiek commentator

Op 30 oktober 2015 sprak ik in het onvolprezen radioprogramma OBA live van de Humanistische omroep over vrijdenker, atheïst en politiek commentator Anton Constandse (1899-1985) in de serie ‘Raddraaiers van de redelijkheid’. Ik ontdekte Constandse toen ik achttien jaar was. In de openbare bibliotheek van De Bilt leende ik in 1978 de essaybundel Bevrijding door verachting, die twee jaar daarvoor was verschenen. Wat een intrigerende titel…En wat een inhoud voor een achttienjarige: opstellen over Ludwig Feuerbach, Max Stirner, Denis Diderot en Arthur Schopenhauer. Van die man wilde ik meer weten. In 1979 vroeg ik voor mijn negentiende verjaardag aan mijn vriendinnen Tanja en Willemijn (wat zou er van hen geworden zijn?) het zojuist verschenen themanummer “Anton Constandse 80” van De Gids, het tijdschrift waarvan Constandse jarenlang redacteur was. Dit jaar is het dertig jaar geleden dat de vrijdenker stierf. Wat is zijn erfenis?

stroom

Onlangs vroeg ik aan een jonge collega op de Vrije Universiteit of hij weleens van Anton Constandse had gehoord. Dat was niet het geval. Dat lag niet aan mijn collega, want hij is een intelligente, nieuwsgierige man van begin dertig. Zijn antwoord laat nog eens zien hoe snel de vergetelheid toeslaat. Constandse was immers tot aan zijn dood in maart 1985 een man die maar weinig tijdgenoten kon ontgaan. Als voorloper van de vrije geesten die vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw de vrijzinnig protestantse V.P.R.O. (toen nog met puntjes) ‘in bezit’ namen werd hij door het zootje ongeregeld dat daar inmiddels de scepter zwaaide op het schild geheven en een podium geboden. Geen tijdgenoot of hij herinnert zich nog wel het nasale stemgeluid van Constandse, die met grote regelmaat zijn banvloeken over de paus of over de Amerikaanse buitenlandse politiek de ether inslingerde.

Ik heb in de loop der jaren veel van hem gelezen en verzameld, mede dankzij zijn kleinzoon Paul van der Gaag, werkzaam bij het historisch radioprogramma OVT van de VPRO, die me tal van dubbele exemplaren uit de nalatenschap van zijn grootvader schonk. Het enorme oeuvre van Constandse overziend (in de bundel Anton Constandse. Leven tegen de stroom in, gepubliceerd bij diens honderdste geboortedag in 1999, is een uitvoerige en beredeneerde bibliografie opgenomen) treft eens temeer hoezeer hij een 20ste-eeuwse publicist was.

sartre 3

Constandse werd geboren in een vrijzinnig doopsgezind gezin in het Zeeuwse Brouwershaven, dezelfde plaats waar in de zeventiende eeuw de wieg stond van de brave moralist Jacob Cats. Zijn vader stierf toen hij vijf jaar was. Constandse groeide dus op in een vaderloos gezin. Zijn geestverwant Jean-Paul Sartre (foto), wiens vader stierf toen hij twee jaar oud was, heeft eens geschreven dat hij niet tegen een vaderfiguur hoefde op te boksen en zich van jongs af aan vrij voelde.

Dit ging ook op voor Constandse. Hij liep catechisatie bij de doopsgezinde predikant S. Lulofs, die door vrije omgang met Bijbel en christendom Constandse de tegenstrijdigheden van het christelijke geloof liet zien. Lulofs geloofde niet in de superioriteit van het christendom en kende aan het boeddhisme een even grote waarde toe. En hij werd kwaad toen een catechisant hem onder verwijzing naar de apostel Paulus voorhield dat trouwen goed was maar niet trouwen beter. Volgens Constandse zou Lulofs boos hebben uitgeroepen: ‘Wat kan het mij schelen wat een jood geschreven heeft honderd jaar na Christus!’. Constandse trok hieruit de enig logische conclusie en beschouwde de Bijbel sindsdien als een historisch document (‘van twijfelachtige waarde’, voegde hij eraan toe in zijn autobiografische fragmentenbundel De bron waaruit ik gedronken heb) en niet als ‘het Woord Gods’.

Hoving

Hij ging de weg die voor en na hem vele vrijdenkers gingen nadat ze geconfronteerd werden met een predikant die de godsdienst bij de tijd probeerde te brengen. Jan Hoving (foto), prominent vrijdenker in het Interbellum, schreef eens dat als gelovigen passages uit ‘heilige boeken’ gaan relativeren ze uiteindelijk het geloof zullen verliezen. ‘Want eens op deze weg is er geen houden meer aan. Miljoenen mensen zijn in de laatste eeuwen die weg gegaan en ze zijn allen of in het ongeloof of in een verdund gefilterd geloof terecht gekomen’.

Constandse hield geen enkel godsgeloof meer over. Naar zijn eigen herinneringen was hij vanaf zijn twintigste een verdediger van het ‘godsdienstloze denken en van een bevrijd ethisch oordeel’, zoals hij dat in enigszins plechtstatig proza omschreef. Het blijft verbazingwekkend en imponerend hoe belezen de jonge Constandse in die tijd was. Hij las de hoofdwerken (Das Wesen des Christentums, Das Wesen der Religon) van de toch niet gemakkelijke Ludwig Feuerbach, de vader van alle moderne atheïsten en publiceerde in 1925 een uitvoerig opstel over de man: Ludwig Feuerbach en zijn wijsbegeerte van het atheïsme, in 1976 ietwat verkort herdrukt in de essaybundel Bevrijding door verachting.

grondslagen atheisme

Het was niet zijn enige pennenvrucht over atheïsme. Begin jaren twintig schreef hij een aantal schotschriften tegen het christendom (De ellende der religie, God is het kwaad) en zette hij zich aan een uitvoerige studie over wat hij Grondslagen van het atheïsme noemde. Dat boek verscheen in 1926 en werd meteen ook zijn dikste boek. Ik herlas het boek dezer dagen en werd getroffen door de merkwaardige combinatie van bescheidenheid en stelligheid, een combinatie die je wel vaker aantreft in het werk van deze vrijdenker. In het voorwoord van de eerste druk (het boek werd in 1978 ietwat gewijzigd opnieuw uitgegeven onder de titel Grondgedachten van het atheïsme) schreef Constandse: ‘Dit boek is geen catechismus: het bevat niet de grondslagen van het atheïsme. Het heeft slechts in tien hoofdstukken een aantal gedachten geordend, welke aan het atheïsme ten grondslag liggen’.

Constandse

Maar zo bescheiden als het voorwoord was niet het hele boek. Integendeel, Constandse ontleedde de Bijbel met grote stelligheid, keerde zich met hartstocht tegen de angst voor de vrouw (en voor seks) in dat boek, signaleerde tegenstrijdigheden in zowel het Oude als het Nieuwe Testament en poneerde dat godsdienst bange en beschadigde mensen kweekt. Soms sloeg hij door, zoals in zijn bewering dat Jezus nooit zou hebben geleefd, een gedachte waar hij zijn hele leven aan vast heeft gehouden. Een onhoudbare bewering, aangezien in contemporaine Romeinse bronnen, te beginnen met de geschiedschrijver Tacitus (56-117), gesproken wordt over christenen. Constandse was hier te gretig in zijn poging om de onredelijkheid van het christendom aan te tonen.

Maar afgezien van zijn stellige toon is Grondslagen van het atheïsme een indrukwekkende studie, die je er nog eens bij bepaalt langs welke kronkelige wegen het Joodse en christelijke geloof een canonieke status kregen. De islam was nog niet in beeld van Constandse, anders zou hij die godsdienst al evenzeer ontmaskerd hebben als een menselijk, al te menselijk product van verbeeldingskracht. Het christendom was in 1926 alomtegenwoordig in Nederland, ook al groeide het aantal buitenkerkelijken in die tijd al gestaag. Het openbare leven werd beheerst door christelijke zeden en gebruiken en godslastering zou een aantal jaren later (in 1932) strafbaar worden gesteld.

Hartog

Je in die tijd profileren als vrijdenker vereiste moed en zelfvertrouwen. Aan moed ontbrak het Constandse niet en aan zelfvertrouwen nog minder. Dat mag een understatement heten. In een interview met Bram van der Lek, voormalig kamerlid van de Pacifistisch Socialistische Partij, merkte hij eens op ‘een ‘gevoel van superioriteit’ te hebben gevoeld in zijn vele debatten met christenen in die dagen. Befaamd zijn de debatten met theoloog A.H. de Hartog (foto), vader van de schrijver Jan de Hartog, die in reactie op vrijdenkersbeweging De dageraad de vereniging De middaghoogte had opgericht. De theoloog en de vrijdenker debatteerden voor honderden mensen en Constandse ontving van De Hartog na afloop wel het verwijt dat hij diens God beledigde.’Zonder gevoel van superioriteit zou ik het nooit hebben kunnen volhouden’, zei hij tegen Van der Lek. Heel begrijpelijk voor wie bedenkt in welke tijd en onder welke druk die debatten plaatsvonden: het was in Nederland anno 1926 nog niet zo gemakkelijk om ongodsdienstig te zijn als nu, bijna een eeuw later.

Maar dat gevoel van superioriteit had ook een schaduwzijde, die zich al in het Interbellum maar vooral na de Tweede Wereldoorlog sterk zou openbaren: een soort van ongevoeligheid voor de politieke realiteit, waaruit een zekere wereldvreemdheid sprak, hoezeer Constandse ook op de wereld betrokken was. Het valt allereerst af te lezen aan zijn anarchisme. Rudolf de Jong, zelf zoon van de anarchist Albert de Jong en in het voetspoor van zijn vader getreden, heeft met recht en reden betoogd dat Constandses anarchisme een consequentie van zijn atheïsme was. Immers: wie niet meer onderhorig is aan een God, heeft geen reden dat wel aan mensen te zijn.

Lehning

Constandse stond niet alleen in zijn zwak voor het anarchisme. Ook zijn jaargenoot Arthur Lehning (foto) raakte in de jaren twintig in de greep van dit gedachtengoed. Beiden keerden zich tegen de ‘reformistische’ vakbeweging en haar leiders en wilden een spontane arbeidersvereniging. Hun keuze getuigde van wereldvreemdheid, want er sprak een merkwaardig, nergens op gebaseerd vertrouwen in de arbeidersklasse uit. Daarbij komt nog iets anders: er zat – om me weer te beperken tot Constandse – een spanning tussen Constandses linkse engagement met de arbeidersklasse en zijn aristocratische individualisme. De helden van zijn jeugd heten niet Marx, Engels of Lassalle maar Multatuli, Ibsen, Heine en Nietzsche – geen van allen echte vrienden van het volk (al kun je je afvragen of de studeerkamergeleerde Marx dat wel was).

max stirner

Constandse is zich van deze spanning zijn leven lang bewust gebleven. In 1921 schreef hij een lange verhandeling onder de veelzeggende titel Mijn nihilisme, die hij opdroeg aan Nietzsche en aan Max Stirner (foto), die als schrijver van Der Einzige und sein Eigentum altijd als spreekbuis wordt beschouwd van het individualistische anarchisme.  Hij vond die verhandeling toch te negatief en publiceerde die nooit. Een gemiste kans. Want Constandse had de voor de hand liggende conclusie kunnen trekken dat nihilisme – dat de mogelijkheid ontkent om tot grondwaarheden in godsdienst, moraal en politiek te komen – een veel logischer uitkomst van het anarchisme is dan het goedbedoelde maar uitzichtloze engagement met een arbeidersklasse waarop geen peil te trekken is. Nog vreemder is zijn aanvankelijke sympathie voor de Russische Revolutie. Lenin besefte veel beter dan Constandse dat de arbeidersklasse een amorfe massa is waarmee je alle kanten op kunt. Hij stelde zich dan ook aan het hoofd van een ‘voorhoedepartij’ en stichtte een ordinaire dictatuur waarbij die arbeiders niets in te brengen hadden en intellectuelen op den duur nog minder.

Sigmund Freud

De vrijdenker en anarchist leed met zijn wereldvreemde idealisme dan ook nederlaag op nederlaag in de jaren twintig en dertig, waarin hij wel veel individuen wist te inspireren, maar waarin de massa bleef kiezen voor Colijn, de communisten en zelfs voor het fascisme en nationaalsocialisme. Pas het echec van de Spaanse Burgeroorlog opende de bijna veertigjarige de ogen. De Spaanse Burgeroorlog wordt door hedendaagse anarchisten altijd bezongen als het hoogtepunt van het anarchisme ‘in de praktijk’. Maar met alle waardering: iedere lezer van Sigmund Freud (foto) kon voorspellen dat een ‘staatloze samenleving van vrije individuen’ geen lang leven beschoren was, daarvoor is de mens een te agressief dier. Constandse was zo’n lezer, hij was zelfs een van de mensen die voor de Tweede Wereldoorlog Freuds ideëen met veel enthousiasme in Nederland propageerde, zoals de interessante studie Freud en Nederland (1983) van Ilse Bulhof leert. Maar Freuds pessimisme over de massa heeft kennelijk nooit willen beklijven bij Constandse, die door het nationaalsocialisme (waar hij overigens zinnige brochures als Arische cultuur of Pruisendom en Seksuele nood en fascisme tegen schreef) nog eens extra politiek de ogen werd geopend.

drees

Hij behoorde met onder meer de latere premier Willem Drees (foto) en historicus Pieter Geyl tot de zogenaamde Indische gijzelaars, die in oktober 1940 uit hun huizen werden gehaald en na een jaar concentratiekamp Buchenwald drie jaar lang verbleven in het gijzelaarskamp in Sint Michielsgestel, waar de intellectuele en politieke elite van Nederland werd opgesloten. Constandse heeft prachtig, want ontroerend geschreven over die gevangenschap – de stukken daarover verschenen onder meer in het Algemeen Handelsblad, de krant waarvoor hij dankzij zijn contacten in het gijzelaarskamp na de bevrijding ging werken. De gevangenschap bracht veel verdriet en ontbering maar gaf hem, zo kan achteraf worden geconstateerd, ook een tweede leven als chef van de buitenland-redactie van dit dagblad.

Voor de Tweede Wereldoorlog was Constandse een fulltime, enigszins wereldvreemd en tegelijkertijd bewonderenswaardig activist. Bewonderenswaardig omdat hij in christelijk en (klein)burgerlijk Nederland geheel zijn eigen plan trok en zijn idealen nastreefde. Constandse kan als een omgekeerde Sartre worden beschouwd. Sartre was voor de oorlog een burger, die niets liever dan schrijver en filosoof  wilde worden. De politiek ging geheel langs hem heen. Zo kon het gebeuren dat Sartre zich na de Machtsübernahme van Hitler in Berlijn verdiepte in het werk van Husserl en Heidegger, terwijl de Sturmabteilung angstaanjagend door de straten van de Duitse hoofstad marcheerde. Enkele jaren later keek hij toe toen vrijwilligers zich opmaakten om mee te strijden aan de zijde van de republikeinen in de Spaanse Burgeroorlog. Na de Tweede Wereldoorlog ontpopte hij zich als een rusteloze activist, alsof hij de ‘schade’ van zijn politieke afzijdigheid wilde inhalen.

Neuman

Constandse ging de omgekeerde weg. Na 1945 geen activisme meer, geen poging tot ‘opruiing’, waarvan hij in het Interbellum door de Nederlandse autoriteiten met enige regelmaat werd beschuldigd. Hij hield nog wel veel toespraken, zowel voor de vrijdenkersvereniging als voor het Humanistisch Verbond, maar Constandse was misschien wel zijns ondanks tot de gevestigde orde der ‘politieke commentatoren’ gaan behoren. In die hoedanigheid was hij een linkse tegenhanger van de destijds bij de KRO furore makende H.J. Neuman (foto) en van de conservatieve liberaal G.B.J. Hiltermann.

Als politiek commentator deed Constandse verslag van de Koude Oorlog, die na 1945 al snel het vriespunt naderde. Hij ging er prat op dit feitelijk en zo objectief mogelijk te doen. Welnu, feitelijk waren zijn verslagen – terug te lezen in onder meer Het lot belooft geen morgenrood (1960) en De jaren der verleugening. Internationale politiek sinds 1945 (1975) – zeker, maar objectief? Nee, dat niet. Zijn linkse engagement klonk in alles door en naarmate hij ouder werd leek hij opnieuw de radicaal uit zijn jonge jaren.

Omdat hij vanaf de jaren zestig erkenning genoot als voorloper van de protestgeneratie, die zich nu net als ‘opa’ Constandse onttrok aan kerk en gezag? Dat is heel wel mogelijk. Constandse liftte met lichte verbazing en met genoegen (al was dat een gemengd genoegen, want hij was en bleef behoren tot een heel andere generatie) mee op de protesten van de intellectuelen die destijds de universiteiten bevolkten. De inmiddels op een Spaans onderwerp gepromoveerde Constandse (Le baroque espagnol et Caldéron de la Barca, 1951) gaf colleges over de politieke ontwikkelingen in Latijns-Amerika. De collegezalen van de Universiteit van Amsterdam zaten afgeladen vol met studenten die niet alleen geïnformeerd wilden worden over opstanden en revoluties – zij wilden ook Constandse aanschouwen, die twee generaties eerder al een provo was geweest.

Constandse tito

Constandse liet zich alle aandacht welgevallen en bleef intussen almaar doorschrijven. Naast de informatieve, links gekleurde politieke overzichten schreef hij een reeks destijds actuele boeken over leiders als Tito, Mao Zedong en Chroesjtsjov, die het lezerspubliek destijds een aardige eerste indruk gaven van hun leven en streven maar die nu (uiteraard) zijn ingehaald door voortschrijdend onderzoek en door scherper inzicht in de kwalijke kanten van de beschreven dictators.

Sovjetpolitiek

Zijn aloude en voor een anarchist eigenlijk onbegrijpelijke sympathie voor de Russische Revolutie bleef een rode draad in zijn beschouwingen. Dat, terwijl het van meet af aan goed mis was in de Sovjet-Unie, waar al onder het regime van Lenin (1917-1924) meer Russen stierven dan tijdens het Tsaristische regime gedurende de hele negentiende eeuw. Constandse bleef het Sovjet-experiment echter mild beoordelen. Het was af te lezen aan Dertig jaar Sowjet-politiek (1947), een schijnbaar objectief werk, vol van feiten en feitjes. Zeker, Constandse was geen Theun de Vries, die Stalin en de verworvenheden van het ‘socialisme’ in diezelfde tijd in lyrische lofdichten bezong. Hij toonde zich kritisch over de positie van de vrouw en over het gebrek aan vrijheid in de Sovjet-Unie in het algemeen. Maar begrip overheerste en de lezer voelt dat het geschreven is vanuit dankbaarheid voor de offers die de Sovjet-Unie had gebracht bij het verslaan van Nazi-Duitsland. Dat begrip hadden meer generatiegenoten van Constandse, die zich hier een kind van zijn tijd toonde. Maar scherpzinniger tijdgenoten als Jacques de Kadt, Willem Drees en Pieter Geyl beseften destijds al dat die offers van het Russische volk (dat daarvoor na de oorlog overigens stank voor dank kreeg van het Stalin-regime) niets toe- of afdeden aan het verwerpelijke systeem dat Rusland in zijn greep hield en dat van het land een van de meest onleefbare landen ter wereld maakte.

Author Boris Pasternak at Peredelkino, a writer's colony, October 1958

Constandse bleef daarvoor merkwaardig ongevoelig, zo bleek opnieuw in 1962 toen hij een uitgebreid artikel publiceerde over Nederland en de Sowjetunie. Het stuk werd opgenomen in de bundel Gelijk hebben en gelijk krijgen, dat hij samen met de journalisten J.L. Heldring (Nieuwe Rotterdamsche Courant) en Paul van ’t Veer (Het Vrije Volk) schreef. De insteek van het boek was de buitenlandse politiek van Nederland nu eens niet, zoals gebruikelijk, met moralisme maar met realisme te bekijken. Constandse beschouwde de Sovjet-Unie opnieuw als een gewoon land en signaleerde een lange lijn in de buitenlandse politiek die vanouds behoudend zou zijn, want gedreven door een angst voor omsingeling. Dat zou onder Stalin niet anders zijn dan onder de Tsaren. Daar zit wat in, maar ook nu geen wezenlijk woord over de mensenrechten in het land. Dat, terwijl in 1962 de affaire Pasternak nog nagalmde: de schrijver Boris Pasternak (foto) was in 1960 de dood in gedreven door het Sovjet-regime, dat hem twee jaar daarvoor gedwongen had de Nobelprijs voor literatuur (hem toegekend voor zijn gedichten en voor zijn roman Dr. Zjivago) te weigeren.

Karel van het reve

De Pasternak-affaire zou mede de stoot geven aan de mensenrechtenbeweging in de Sovjet-Unie. De schrijvers Joeli Daniel en Andrej Sinjavski, die geïnspireerd waren door Pasternak, werden begin jaren zestig opgepakt en in 1965 veroordeeld tot respectievelijk vijf en zeven jaar dwangarbeid alleen omdat zij boeken hadden gepubliceerd die niet door de socialistisch-realistische beugel konden. Activisten als Joeri Galanskov en Alexander Ginzburg sprongen in de bres voor de veroordeelde activisten en gaven een Witboek uit over de gebeurtenissen. Daaruit kwam de Kroniek van lopende gebeurtenissen voort, waarin zo accuraat mogelijk verslag werd gedaan van de mensenrechtenschendingen in de Sovjet-Unie. In Nederland steunden slavisten als Martin van den Heuvel, Jan Willem Bezemer, Karel van het Reve (foto) en Nico Scheepmaker de samenstellers van de Kroniek.

Begin jaren zeventig waren dankzij de Kroniek de mensenrechtenschendingen een thema in de Westerse pers, reden voor het tijdschrift De Gids om in 1973 een speciaal nummer te wijden aan de oppositie in de Sovjet-Unie. Constandse maakte sinds 1965 samen met onder meer Harry Mulisch deel uit van de redactie van het aloude en eerbiedwaardige instituut. Onder de titel Keerzijde van de keerzijde, een titel die zijn vriend Harry Mulisch (en tevens Gids-redacteur) wellicht inspireerde tot de titel Het ironische van de ironie (waarin hij  enkele jaren later een aanval deed op het vermeende racisme van Gerard Reve) relativeerde Constandse de betekenis van de dissidentenbeweging.

Hermans

Hij betwijfelde niet alleen of de documenten die de dissidenten naar buiten brachten wel een ‘enigermate objectief beeld’ van het leven in de Sovjet-Unie gaven, maar vreesde ook dat het communisme ‘kennelijk beschouwd werd als een hinderpaal en een bedreiging voor de expansie of het voortbestaan van de kapitalistische orde, ietwat zonderling de “vrije wereld” genoemd’. Vooral die laatste toevoeging toont aan dat politiek commentator Constandse weinig van het Westen begreep. De vrijheid van meningsuiting in de ‘vrije wereld’ was (en is) geen wassen neus maar een dagelijkse realiteit, waarin juist een intellectueel als Constandse tot zijn recht kwam. Hij was en bleef echter een aanhanger van de beweging van de Derde Weg, die in de jaren vijftig enige furore had gemaakt door geen keuze te willen maken in de Koude Oorlog tussen en het Westen en het communistische Oostblok. De beweging werd destijds hevig en met goede argumenten bekritiseerd door figuren als De Kadt en Geyl en belachelijk gemaakt door schrijver Willem Frederik Hermans (foto).

De kritiek lijkt aan Constandse niet besteed te zijn geweest, opnieuw een teken dat de onverstoorbare Constandse merkwaardig ongevoelig kon zijn voor de werkelijkheid waarin hij leefde. Doodgemoedereerd schreef hij: ‘Hoe men ook de toestanden in Oost-Europa afschildert, men kan overtuigd zijn dat de heersende minderheden in het Westen geen kosten sparen om een zo zwart mogelijk beeld daarvan te verspreiden’. Een vreemde redenering, die de schijn wekt dat Constandse eigenlijk niet over de mensenrechten in de Sovjet-Unie wilde spreken, want het zou verkeerde figuren in het Westen eens in de kaart kunnen spelen…De redenering tekent Constandse: gevangen in zijn eigen Koude Oorlog, waarbij hij de Verenigde Staten als het kwaad van de wereld beschouwde. Daarbij: hoeveel kritiek er ook mogelijk was op het optreden van de Verenigde Staten in Vietnam en in Chili, Constandse kon gerust van zijn vrijheid gebruik maken, terwijl deze anarchist in de Sovjet-Unie allang monddood zou zijn gemaakt.

Scheepmaker

Geen wonder dat slavisten als Karel van het Reve en Nico Scheepmaker (foto) de kachel aanmaakten met de inmiddels oude vrijdenker. John Jansen van Galen, die ter gelegenheid van Constandses tachtigste verjaardag in 1979 een uitgebreid en informatief portret schreef in de Haagse Post, zat er compleet naast toen hij de polemiek rond de verwerpelijke opstelling van Constandse omschreef als een ‘nationale dorpsrel’. Dit was geen dorpsrel: hier ging het om iets wezenlijks en wel om het besef dat er een principieel verschil bestaat tussen democratie en totalitarisme. Een besef dat bij Constandse leek te ontbreken.

De Kadt

Misschien zou je Constandse consistent moeten noemen. Dat deed bijvoorbeeld zijn vriend Mulisch bij diens tachtigste verjaardag. Die sprak hem op 25 september 1979 (Constandse was twee weken daarvoor tachtig geworden) toe. Constandse, aldus Mulisch, was de ‘Erasmus van het anarchisme’: een man die zijn overtuigingen altijd trouw is gebleven. Hij vergeleek Constandse met diens hier al meermalen genoemde generatiegenoot De Kadt (foto), die van overtuigd communist in een even overtuigd anticommunist was veranderd maar die zijn overtuiging nog altijd met hetzelfde verpletterende geweld uitdroeg. Daarin had Mulisch onmiskenbaar gelijk, maar het gewijzigde inzicht deed De Kadt een interessanter want scherpzinniger denker zijn dan Constandse, die zichzelf wel trouw bleef maar die tevens merkwaardig ongevoelig bleef voor de werking van een totalitaire staat en de daarin vertrapte mensenrechten.

Constandse was er zelf ook trots op zijn idealen nooit te hebben verloochend. De postume autobiografie, die na zijn dood werd uitgegeven, droeg niet voor niets de titel De bron waaruit ik gedronken heb. Daarin staan de misschien wel mooiste zinnen die de vrijdenker ooit schreef: ‘Ik heb niet gespuwd in de bron waaruit ik gedronken heb. Aan mijn atheïsme en humanisme ben ik niet ontrouw geworden. Overwegend ben ik me gaan bezighouden met de modernste geschiedenis, de actuele internationale politiek. Een romanticus zou zeggen dat ik het anarchisme vaarwel heb gezegd, zoals men afscheid neemt van een gestorven liefde. En ik ben niet hertrouwd. Maar ik geloof niet aan wederopstanding…’

Krevelen

Hier komen kracht en zwakte van Constandse goed tot uitdrukking. Zijn kracht: dat hij zichzelf zijn leven lang trouw bleef. Zijn zwakte: dat hij een merkwaardig gebrek aan gevoeligheid aan de dag legde voor een dictatuur en zijn verwoestende uitwerking op het leven van individuen. De kracht van Constandse werd bewonderd door een veel jongere generatie. Niet alleen door studenten en linkse activisten rond de VPRO maar ook door iemand als Laurens van Krevelen (1941) [foto]. Hij bundelde als jong uitgever van Meulenhoff in de jaren zeventig en tachtig veel van Constandses werk in boeken als Bevrijding voor verachting (1976), Eros. De waan der zinnen (1977), Anarchisme, inspiratie tot vrijheid (1979), Het weerbarstige woord (1981) en Het soevereine ik (1983). Van Krevelen was het ook die in 1985 de titel van de fragmentarische autobiografie De bron waaruit ik gedronken heb verzon en uitgaf.

heldring (1)

Oudere tijdgenoten van Constandse keken echter met meer kritische afstand naar de vrijdenker. Historicus Pieter Geyl, die met Constandse in Buchenwald en Sint Michielsgestel had gezeten, typeerde hem eens in een brief aan een vriend als een popularisator. En Jérôme Heldring (foto), de collega met wie Constandse in 1962 nog samen een boek had geschreven, constateerde in 1979 na het verschijnen van Anarchisme. Inspiratie tot vrijheid  in NRC Handelsblad dat de vrijdenker eigenlijk een gelovige was gebleven: geen gelovige in God maar in vage idealen die even verheven als wereldvreemd waren. Ook al had Constandse na 1945 afstand genomen van zijn activistische anarchisme en geloofde hij niet langer in een anarchistische samenleving, uit de artikelen over onder meer ‘de rol van de staat’, de Commune van Parijs en de Spaanse Burgeroorlog sprak zoveel nostalgie en wereldvreemdheid dat Heldring hem als een ‘gelovige’ meende te kunnen omschrijven.

Er kon geen groter verschil bestaan dan tussen Heldring en Constandse. De uitgesproken conservatief Heldring, die een samenleving alleen geleidelijk wilde zien veranderen met behoud van het goede, was een heel andere figuur dan de radicaal die Constandse altijd is gebleven. Na de val van de Muur was de toekomst aan het conservatisme, dat eind jaren zeventig al de wind in de zeilen kreeg met het aantreden van Ronald Reagan, Margaret Thatcher en Ruud Lubbers en hun (centrum) rechtse regeringen.

Met de teloorgang van de linkse idealen en de generatie der babyboomers die daardoor bezield was, lijkt ook Constandse steeds meer in de vergetelheid te zijn geraakt. De eerste vijftien jaar na zijn dood werd er nog met regelmaat over hem gesproken. De biografische studie Anton Constandse. Leven tegen de stroom in (1999) vormt daarvan het beste bewijs. Maar die studie lijkt ook een soort afsluiting te zijn geweest. Met de twintigste eeuw en haar verschrikkingen en idealen leek ook de zo geëngageerde tijdgenoot Anton Constandse dood en begraven.

En toch is er één thema dat Constandse blijvende actualiteit lijkt te verschaffen: de godsdienst. Met de komst van de islam in Europa dient het geseculariseerde continent, waar het christendom inmiddels teruggebracht is tot privézaak zonder zeggingskracht in het publieke domein, zich opnieuw te bezinnen op een godsdienst die zich wil uitstrekken tot alle terreinen van het leven. Hoewel Constandse al zijn pijlen op het christendom richtte en aan de islam, die in zijn tijd hier nog geen thema was, grotendeels voorbijging, heeft hij zich wel over de islam uitgelaten. In 1980 merkte hij op: ‘Men moet zich eens indenken, welke ghetto’s er zullen ontstaan van verouderde en voor ons gevaarlijke immigranten, als we niet alleen hun gruwelijke slachtgewoonten aanvaarden, maar ook hun discriminatie van vrouwen, hun patriarchaal-autoritaire aanmatiging, hun onderwerping van kinderen en hun stamveten. Waarom van nieuwkomers aanvaarden wat we zelf in gewoonten en wetten hebben opgeruimd?’

Het is een opvatting waar weinig tegen in te brengen lijkt. Constandse maakte altijd een onderscheid tussen mensen en hun godsdienst. Dat bewees al zijn kritiek op het godsdienstig Jodendom, dat hij als georganiseerde waanzin beschouwde. Het leverde in zijn tijd gefronste wenkbrauwen op en ook wel het verwijt van antisemitisme. Maar Constandse was geen antisemiet, hij was tegen de Joodse godsdienst. Zo zou hij moslims nu niet zou afwijzen vanwege hun afkomst maar vanwege hun geloof . Een geloof kan men aanhangen en men kan het de rug toekeren, iets dat met huidskleur of seksuele geaardheid onmogelijk is.

pieter geyl 6

Constandse zou verbijsterd zijn over de terugkeer van godsdienst in het publieke domein. Zijn strijd voor vrijdenken en atheïsme lijkt vruchteloos voor wie anno 2015 leeft. Godsdienstoorlogen tussen soennieten en sjiieten zijn aan de orde van de dag en (overwegend) islamitisch terrorisme zaait dood en verderf. Anders dan het werk van Jacques de Kadt en Pieter Geyl (foto), die in politiek opzicht vaak verstandiger oordeelden dan Constandse, heeft dat van de vrijdenker nog altijd iets actueels. De Kadt streed tegen het communisme dat inmiddels al lang ter ziele is. En Geyl streed voor Groot-Nederland en tegen alomvattende verklaringen in de geschiedschrijving, die inmiddels geen mens meer gelooft. Maar Constandse maakte, anders dan zij, van godsdienst een thema. Nu juist die godsdienst – ditmaal in de gedaante van de islam – weer helemaal terug is in het publieke domein, kunnen de vele boeken en brochures van Constandse over vrijdenken en atheïsme nog immer dienst doen.

Geyl mocht Constandse dan als een popularisator typeren, hij was wel een briljant popularisator, iemand met een eigen mening bovendien. Zijn opstellen over uiteenlopende schrijvers als Multatuli, Ibsen, Diderot, Feuerbach, Wilhelm Reich, Freud en anderen (teveel om hier op te sommen) hebben allemaal dezelfde inzet: mensen bevrijden uit de kluisters van de godsdienst en theologie die in zijn tijd – ik beperk me tot het christendom – leerde dat de mens een nietig en zondig wezen zou zijn. De grote verdienste van Constandse was zijn levenslange strijd voor de waardigheid van de mens. Hij mocht daarbij, politiek gesproken, een soms wat eenzijdige opstelling kiezen – aan zijn inzet hoeft niet te worden getwijfeld. Na de dood van Sartre schreef Simon Vinkenoog een dankbare necrologie onder het kopje: ‘Sartre, bevrijder’. Ook Constandse kan een bevrijder worden genoemd.