Vanochtend sprak ik uitvoerig met een predikant. Niet de man op de foto hiernaast overigens, dat is ‘hofprediker’ Carel ter Linden, de man die koning Willem Alexander nog catechisatie gaf. De predikant die ik sprak is alleraardigst, intelligent, erudiet en bevlogen. En ook met de intentie om het goede te doen. En toch denk je steeds: wat is dat toch een apart beroep, dominee. Hetzelfde geldt voor het beroep van priester, rabbijn of imam. Al deze voorgangers hebben misschien wel het vreemdste beroep ter wereld. Hoe is het immers mogelijk dat een mens zijn hele leven in dienst stelt van de bestudering en uitleg van één enkel heilig boek, of het nu de Tenach, de Bijbel of de Koran betreft?
Daarbij komt nog iets anders: stel dat er geen Jahweh/God/Allah bestaat en dat de belofte van een hiernamaals loos is, hebben de Dienaren des Woords zich dan helemaal voor niets ingespannen? Dat het zo eenvoudig niet ligt blijkt steeds weer uit de onvolprezen necrologieën die het Historisch Tijdschrift Gereformeerde Kerken in Nederland twee keer per jaar de wereld instuurt. Dit tijdschrift ontstond in 2002 en stelde zich ten doel ‘de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland zoals die in 1892 werden gevormd uit de kerken van Afscheiding (1834) en Doleantie (1886) centraal (te) stellen’.
Kortom, dit is een tijdschrift over ‘de gereformeerden’, de ‘kleine luyden’ die door de politicus Abraham Kuyper in de laatste decennia van de negentiende eeuw werden gemobiliseerd en geëmancipeerd. Gereformeerden zouden in de twintigste eeuw een onevenredig grote invloed uitoefenen op de Nederlandse samenleving, zeker gezien de – vergeleken met bijvoorbeeld de rooms-katholieken – relatief beperkte aanhang.
Zo invloedrijk als de Kuyperiaanse gereformeerden waren, zo snel slonk hun aantal en invloed vanaf circa 1980. Het leidde tot kaalslag. Toen de Gereformeerde Kerken opgingen in de Protestantse Kerk in Nederland hield het Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland op te bestaan. Het ‘jaarboekje’, zoals dit dikbedrukte periodiek liefkozend werd genoemd, bevatte tal van statistische gegevens over nog levende dominees en kerken, maar dankte faam en naam vooral aan de necrologieën die er jaarlijks in gepubliceerd werden.
Archivaris Hans Seijlhouwer komt de eer toe te hebben ingezien welk een geweldige bron met het einde van het jaarboekje dreigde op te drogen. De redactie van het Historisch Tijdschrift GKN zet sinds 2002 de ‘in memoriams’ van dominees onverdroten voort. Even dreigde er de klad in te komen omdat een coördinerend redacteur ontbrak. Sinds die gevonden werd in de persoon van de theoloog Reender Kranenborg (foto) verschijnt ieder jaar een dikke aflevering gevuld met necrologieën van gestorven predikanten.
Kranenborg kan niet genoeg geprezen worden voor zijn werk. Dominees in alle soorten en maten komen voorbij. Sommigen zijn van behoudende snit en krijgen daardoor soms ruzie met hun meer vrijzinnige gemeenten, anderen zijn daarentegen juist vooruitstrevend of zelfs uitgesproken links en worden door het behoudende deel van de kerk niet gepruimd. Sommige dominees zijn preektijgers, anderen beperken zich tot het uitspreken van keurige maar weinig opwindende ‘driepunters’. En dan zijn er natuurlijk de (letterlijke en figuurlijke) dorpsdominees, de ‘stillen in den lande’, die vol overgave zieken bezoeken en kwetsbare mensen pastoraal bijstaan.
Zoveel dominees, zoveel zinnen. En toch treft iets gemeenschappelijks in deze ‘in memoriams’. De meeste besproken dominees mogen dan iets middelmatigs hebben en snel in de vergetelheid raken, toch treft de goedheid en het nobele streven iets voor God en de wereld te willen betekenen uit vrijwel alle herdenkingsartikelen. Dominee mag dan een vreemd beroep zijn, misschien het vreemdste ter wereld – hier worden mensen herdacht die op hun bescheiden manier iets goeds hebben trachtten toe te voegen aan de wereld.
Dat mag gelezen worden. Daarnaast treft de gemeenschappelijke hoop die uit de uiteenlopende necrologieën spreekt. Vrijwel alle artikelen eindigen met de hoop op eeuwig leven en op een ‘samenzijn met Jezus’. Ook wie niet gelooft in een hiernamaals wordt getroffen door de verwachting die in de herdenkingsartikelen doorklinkt.
Je vraagt je intussen af wie deze necrologieën lezen en hoe die gelezen worden. De lezers zijn vermoedelijk voornamelijk gemeenteleden met (goede) herinneringen aan hun gestorven predikant. Tot de andere lezers behoren wellicht nog in het ambt staande predikanten en misschien kerkhistorici.
Zullen al deze lezers troost putten uit deze levens of eraan aflezen dat het Woord doorgaat? Het is gissen. Het vreemdste beroep ter wereld fascineert, zeker nu steeds minder mensen zich tot dit ambt ‘geroepen’ lijken te voelen. Het predikantschap lijkt een uitstervend beroep. Daarmee gaat ook iets van hulpvaardigheid en dienstbetoon, ja ronduit goedheid teloor. Of priesters, rabbijnen en imams even hulpvaardig en dienstbaar zijn als predikanten betwijfel ik: zij lijken op meer afstand van hun ‘kudde’ te staan dan dominees doorgaans doen.