Twee levens, twee keuzes: George Puchinger en Willem Frederik Hermans

PuchingerZe waren even oud maar hebben elkaar nooit persoonlijk gekend, begaven zich in andere kringen en hielden er een totaal andere wereldbeschouwing op na: de gereformeerde historicus George Puchinger (foto) en de schrijver Willem Frederik Hermans. Ze hadden elkaar vermoedelijk niets te zeggen maar ons misschien toch wel. En dan vooral omdat ze totaal anders kozen in de Tweede Wereldoorlog. Waar Puchinger in het verzet ging, koos Hermans voor accommodatie en zelfs voor stilzwijgende collaboratie.

Dit artikel heeft een kleine voorgeschiedenis. Op 17 september 2011 publiceerde Willem Otterspeer een artikel in de Volkskrant, waarin hij de aanmelding van Willem Frederik Hermans bij de Kultuurkamer, de Duitse instantie die de kunstwereld ‘gelijkschakelde’, met de mantel der liefde bedekte. Ik ergerde mij aan zijn hagiografische toon en verbaasde me tevens over het zwijgen van de epigonen van Hermans en publiceerde op 28 oktober 2011 een kritiek op Hermans en zijn aanhangers in HP/De Tijd. Onder het artikel stond vermeld dat ik verbonden ben aan het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands protestantisme.

Hermans-aanhanger Max Pam (foto)Max Pam, een van degenen die ik aanviel, sloeg een week later terug in de veronderstelling dat ik een protestants christen ben en opende de aanval op het protestantisme, dat hij – als alle christenen – mede verantwoordelijk hield voor de Holocaust. Pam had kort tevoren het voortreffelijke boek Jodenjacht van Ad van Liempt gelezen en gerecenseerd en daaruit opgemaakt dat zich nogal wat protestanten bevonden tussen de jodenjagers. Dat is waar. Maar Pam miskende dat er ook protestanten – vooral gereformeerden – waren die in het verzet gingen en Joden onderduik boden. Puchinger was een van hen. Ik schreef dit stuk bij wijze van antwoord op Pams repliek op mijn aanval op de Hermansianen. Zijn kritiek trok ik mij – niet godsdienstig maar vrijdenker – niet persoonlijk aan. Wel leek het me goed de geschiedenis van het protestantse verzet recht te doen, vandaar onderstaande vergelijking tussen het oorlogsverleden van Puchinger en Hermans.

Een vergelijking tussen Puchinger en Hermans: is dat geen appels met peren vergelijken? Een gewaardeerd collega  toonde zich verwonderd: Puchinger (1921-1999) en Hermans (1921-1995) hebben toch niets gemeen? Vergelijken is echter niet alleen zoeken naar overeenkomsten maar ook naar verschillen. Eerst die weinige overeenkomsten. Beiden werden in 1921 in Amsterdam geboren, Puchinger op 1 april van dat jaar, Hermans op 1 september. Beiden komen in één boek voor en wel in het proefschrift Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945 van de literatuurhistoricus Piet Calis. Daarin worden de literaire aspiraties en poëticale opvattingen beschreven die veel ambitieuze jongelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog koesterden. Tientallen figuren komen in dat boek voor. Achterin staan beknopte biografieën van de jongelingen opgenomen. HermansDe levensbeschrijvingen van Puchinger en Hermans (foto) zijn het meest uitgebreid van allemaal en geen wonder: zij hebben een enorm, zij het geheel andersoortig oeuvre op hun naam. Ze publiceerden beiden in ondergrondse tijdschriften tijdens de Tweede Wereldoorlog die ze geheel anders beleefden. Daarmee is het eerste, kardinale verschil tussen de twee genoemd.

Verzet
Van George Puchinger is bekend hoe geschokt hij was door de Duitse inval. Hij woonde destijds in Zeist en gaf bij de politie tijdens de meidagen van 1940 een NSB-er aan. Na de capitulatie werd hem aangeraden Zeist te verlaten. Puchinger reed op zijn fiets naar Amsterdam en vandaar naar Den Haag, waar hij pardoes aanbelde bij oud-premier Hendrikus Colijn. Geen ongewone stap voor de 19-jarige, want in 1935 had hij als 14-jarige Colijn eens opgewacht bij het Ministerie van Koloniën aan het Plein in de Hofstad. Colijn had hem toen al minzaam toegesproken en ontving hem nu, in mei ’40, zelfs in zijn huis aan de Stadhouderslaan. Dit dwepen met Colijn maakt nu een wat belachelijke indruk als maar niet vergeten wordt dat de intentie van Puchinger bij het tweede bezoek er een was van verzet tegen de Duitse overheersing.
Puchinger ging in verzet en hoe: vanuit zijn christelijke overtuiging bood hij joden hulp bij onderduik, een verzetsactiviteit waar de nazi’s keihard tegen optraden. Puchinger zou het ondervinden. Na al verscheidene joden te hebben verborgen, werd hem gevraagd of hij de Amsterdamse hoogleraar economie H. Frijda en diens gezin een schuilplaats kon bieden. Puchinger vond een onderduikadres voor professor Frijda in Leeuwarden en nam zelf diens jongste zoon Nico Frijda (de latere hoogleraar psychologie en schrijver van het standaardwerk De emoties) in huis.
Puchinger en Nico FrijdaNico Frijda (foto) werden in 1944 verraden, nadat professor Frijda in Leeuwarden was opgepakt. Beiden werden in Leeuwarden gevangen gezet. Nico Frijda was ‘gelegaliseerd’ als Hans de Groot, maar de Duitsers, die wisten van de connectie Puchinger-professor Frijda, vermoedden dat ‘Hans de Groot’ een zoon van Frijda was. Puchinger werd ernstig mishandeld om hem tot een bekentenis te dwingen, maar sloeg niet door. Na wekenlange gevangenschap werd hij vrijgekocht door het verzet, al kon hij zich niet naar zijn woonplaats Zeist begeven aangezien de Duitsers hem voor een voorman van het studentenverzet hielden.

Pleidooi
Er was nog een Frijda: oudste zoon Leo, een schrijver en dichter in de dop, die aan het begin van de oorlog meteen in het verzet ging. Met enkele andere jongeren richtte hij het tijdschrift Lichting op, ‘letterkundig maandblad voor de jongeren’. Daarin publiceerde Frijdaleo frijda (foto) in 1943 een artikel onder de titel Poëtische synthese. Het was een regelrecht nihilistisch pleidooi: ‘Niets is van belang! Uitsluitend een rücksichtslos najagen van genietingen behoeven wij nog als levensvoorwaarde te beschouwen. Aangezien wij de kunst als een der meest essentiële uitingen van het leven zien, kunnen slechts die producten als zodanig betiteld worden, die aan bovengenoemd streven dienstbaar zijn’.

De zinnen zouden ook uit de pen van Willem Frederik Hermans hebben kunnen vloeien. Die hield zich tijdens de oorlog afzijdig en schreef onder meer aan zijn roman Conserve en aan enkele verhalen die later gebundeld zouden worden in de bundel Moedwil en misverstand.
Puchinger, die later bekend zou worden met pleidooien voor het belang van de conversatie, nodigde Leo Frijda uit (het was nog voor zijn arrestatie) en sprak urenlang met hem over het artikel. Frijda bood hem weerwoord in het volgende nummer van Lichting. Puchinger verzette zich tegen Frijda’s nihilisme: ‘Zijn levensleer is de mijne niet. Alles wordt nihil verklaard, alles tot schijnwaarden gedegradeerd en wat men dan nog mag behouden wordt bijelkaar geharkt en “synthese” genoemd’. Puchinger stelde daartegenover dat een dichter ‘allereerst mens hoort te zijn, en niet een stukje mens’.
Hij hoorde niet uitsluitend naar de natuur maar ook naar zijn ‘verstandelijke gevoelens’ te Seyffardtleven, schreef Puchinger onder de titel Poëtische synthese of nihilistische revolutie?
Frijda heeft aan zijn nihilistische program nooit dichterlijke invulling kunnen geven. Hij werd in verband met zijn aanslag op generaal Seyffardt (foto), de aanvoerder van het zogenaamde Nederlandse Vrijwilligerslegioen, op 1 oktober 1943 geëxecuteerd. Hoe nihilistisch Frijda in werkelijkheid dacht, blijft door zijn voortijdige dood een open vraag. Met zijn verzet tegen de nazi’s toonde hij een morele inzet, hem misschien ingegeven door het enige dat een essayist als Menno ter Braak tijdens zijn leven overhield: menselijke waardigheid.

‘Satanisch medelijden’
Van dat begrip moest Willem Frederik Hermans niets hebben. Opgegroeid in een streng, puriteins (zij het ongodsdienstig) gezin waarin weinig mocht en waarin nooit iets gebeurde, beleefde hij in de meidagen van 1940 de schok van zijn leven: zijn zus Corrie, hem altijd ten voorbeeld gesteld als deugdzaam en leergierig meisje, pleegde samen met haar veel oudere neef, politieman Pieter Blind, zelfmoord.
Na het drama ontwikkelde Hermans naar eigen zeggen ‘een satanische medelijden’ met zijn ouders die hun favoriete kind verloren hadden. In de oorlog kende Hermans wel verzetsmensen (vooral met zijn buurman Henk Jonkman) maar hij observeerde de oorlog, had er geen deel aan. Hoewel  in augustus 1942 meldde hij, die voor de oorlog slechts één artikel had gepubliceerd in Algemeen Handelsblad, zich aan bij de Kultuurkamer, de instantie waarmee de Duitsers de cultuur trachtten gelijk te schakelen. En Hermans werd door Jonkman een jaar later uit een rij gehaald toen hij zich vrijwillig meldde om te werk te worden gesteld in Nazi-Duitsland.
Misschien leverde dit ‘betrapt’ zijn Hermans een levenslange wrok op tegen het verzet. In zijn naoorlogse romans De tranen der acacia’s, De donkere kamer van Damocles en Herinneringen van een engelbewaarder engelbewaardertekende Hermans het verzet als een gefrustreerd, krachteloos en door grootspraak gekenmerkt gezelschap. Hij maakte ermee furore in Nederland dat niet langer in helden maar in grijs verleden wenste te geloven. En natuurlijk was een deel van Nederland grijs tijdens de oorlog: dat wil zeggen: men hield zich stil en probeerde de oorlogsstorm zoveel mogelijk te ontwijken. Zo iemand lijkt Hermans te zijn geweest, al lijkt de term schaamteloos opportunisme meer op zijn plaats, om geen zwaardere kwalificatie te gebruiken.

Polemisten
Op George Puchinger zijn deze termen in elk geval niet van toepassing. Vanuit zijn christelijke overtuiging koos hij welbewust voor het verzet en – zie de polemiek met Leo Frijda  – tegen het nihilisme dat Willem Frederik Hermans na de oorlog zo welsprekend zou verwoorden. Puchinger en Hermans zouden zich na de oorlog ontpoppen tot polemisten, maar de inzet was geheel anders: Puchinger streed voor iets, in zijn geval voor een oecumene op calvinistische grondslag (al schuilt daarin een fikse tegenstrijdigheid), Hermans streed tegen de gangbare christelijke en humanistische moraal van herrijzend Nederland en zou zich vanaf de jaren zestig keren tegen progressief en links Nederland. Rancune was tot zijn laatste ademtocht zijn handelsmerk.

Puchinger George puchingerstopte na tien jaar polemiek en vond zijn eigenlijke vorm terug: die van de conversatie, van de harmonie en de interesse in alle gezindten, al voerde bij hem de interesse in christenen de boventoon, met wie hij zich nu eenmaal het meest verwant voelde. Over de historici van zijn generatie liet hij zich nog weleens vilein uit, zoals hij ook van zijn jaargenoot Willem Frederik Hermans niets moest hebben. Diens nihilisme had hij in Leo Frijda al tijdens de oorlog bestreden. George Puchinger en Willem Frederik Hermans: twee jongemannen die tijdens de Tweede Wereldoorlog hun keuzes maakten en die keuze op hun eigen wijze trouw bleven.