Vrijwel geen artikel dat ik publiceerde heeft zoveel ophef veroorzaakt als het onderstaande, voor het eerst gepubliceerd in januari 2012. Professor Jaap Kamphuis, hoogleraar kerkgeschiedenis en dogmatiek aan de Theologische Hogeschool aan de Broederweg te Kampen namens de zogeheten gereformeerde kerken vrijgemaakt, was eind 2011 gestorven en werd in ‘zijn’ krant, het Nederlands Dagblad, herdacht als was hij een vredelievende dominee. Niets was minder waar. Deze scherpslijper nam anderen uit naam van zijn (‘ware’) kerk de maat. Ik zou dansen op zijn pas gedolven graf, zo luidde een van de verwijten. Anderen waren daarentegen verheugd dat ik herinnerde aan wat zorgvuldig verzwegen werd: dat deze man in zijn gemeenschap slachtoffers had gemaakt met zijn religieuze geweld.
In Trouw werd begin 2012 een discussie gevoerd over religieus geweld. De aanleiding vormde een lezing van Erica Meijers, in het dagelijks leven hoofdredacteur van het Groen Links-tijdschrift De Helling, gehouden op 18 november 2011 op een symposium over de islam. Volgens Meijers werden tegenwoordig de negatieve kanten van religie teveel beklemtoond. Die mening was ook de Amerikaanse historicus James Kennedy toegedaan. Hij sprak in Trouw van 14 januari 2012 zelfs van ‘de mythe van religieus geweld.’
Mythe? De historicus Kennedy (foto) had beter moeten weten. Niet alleen omdat de wereld sinds de Iraanse revolutie van 1979 onophoudelijk geteisterd wordt door een gewelddadige Islam, waarvan christenen, vrijdenkers en – wat een wrange ironie – met name moslims zelf het slachtoffer worden. Maar vooral omdat Kennedy sinds jaar en dag deel uitmaakt van de gereformeerde kerken vrijgemaakt, sedert enige tijd een betrekkelijk vreedzaam kerkgenootschap, maar decennia lang verscheurd door religieus geweld. Geweld? Er zijn toch geen doden bij gevallen, zoals bij de talloze Islamitische aanslagen? Dat is waar, maar gewetensdwang en karaktermoord waren in deze kring lange tijd aan de orde van de dag. En dat is ook geweld.
De ontstaansgeschiedenis van de gereformeerde kerken vrijgemaakt begint officieus toen de Kamper hoogleraar Klaas Schilder zich ‘vrij’ van de Gereformeerde Kerken maakte, die sindsdien door het leven gingen als Gereformeerde Kerken ‘synodaal’. Er ontstond een complete zuil, compleet met scholen, een politieke partij (het GPV) en een universiteit, gevestigd aan de Broederweg te Kampen. Aanvoerder Schilder stierf in maart 1952 totaal onverwacht, een maand later gevolgd door zijn jonge Kamper collega Benne Holwerda (foto). Hun dood zorgde kortstondig voor verwarring: veel vrijgemaakt-gereformeerden beleefden hun plotselinge dood als een godsoordeel.
Al snel dienden zich echter nieuwe leidslieden aan, met in de voorste linie dominee Jaap Kamphuis, die in 1942 in Kampen theologie was gaan studeren en daar diep onder de indruk raakte van Schilder. Hij steunde de Vrijmaking van harte. In 1948 werd hij predikant te Ferwerd en Hallum, dat hij na enkele jaren verruilde voor Bunschoten-Spakenburg. Rotterdam-Delfshaven was zijn eindbestemming als predikant, want in 1958 werd de toen 36-jarige Kamphuis benoemd tot hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkrecht aan de vrijgemaakt-gereformeerde Theologische Hogeschool, gevestigd aan de Broederweg in Kampen.
Het was een hoogst omstreden benoeming. Kamphuis (foto) was geen eens doctorandus, laat staan dat hij zich met de doctorshoed kon tooien. Bovendien had hij kerkhistorisch noch kerkrechtelijk enige studie van betekenis op zijn naam. En toch professor? De benoeming was dan ook zuiver politiek: Kamphuis had zich als predikant doen kennen als een geharnast verdediger van de leer dat de vrijgemaakt-gereformeerde kerk de ‘ware kerk’ was. Er liep voor hem een rechte lijn tussen de Reformatie van Maarten Luther (1517) via de Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886 tot aan de Vrijmaking van 1944.
Dat die leer op zichzelf dwaasheid is, door en door onhistorisch denken verraadt en als hoogmoedig kan worden getypeerd (als er een ‘ware’ kerk is, dan is er immers ook een ‘valse’ kerk – en wie zal dat bepalen?) is tot daaraan toe. De ware misdaad van Kamphuis was dat hij gewetensdwang begon te beoefenen en anderen, die twijfelden aan de gedachte van de ‘ware kerk’ week in, week uit de maat nam in het weekblad De Reformatie.
Dit kon niet zonder gevolgen blijven – en dat bleef het ook niet. Eind jaren zestig, na een onverkwikkelijke strijd, ook aan de Theologische Hogeschool te Kampen, kwamen de collega-hoogleraren C. Veenhof (foto) en H.J. Jager met tienduizenden anderen ‘buiten het verband’ te staan. Helemaal onschuldig was Veenhof niet. Hij kan gelden als een schoolvoorbeeld van een kind dat verslonden werd door de revolutie, waartoe hij tijdens de jaren dertig van de vorige eeuw zelf had opgeroepen. Historicus George Harinck heeft onomstotelijk aangetoond dat Veenhof vroeg pleitte voor ‘doorgaande reformatie’, waarbij hij de ‘lauwen’ in de Gereformeerde Kerken hekelde.
Jager (foto) verging het zo mogelijk nog slechter: de voortdurende spanningen deden hem in een psychiatrische inrichting belanden. Het religieuze geweld van Kamphuis en de zijnen knakte meer mensen. Wat te denken van de Kamper predikant O.W. Bouwsma, die een jaar na de kerkscheuring van 1967 stierf, na ook al in een psychiatrische kliniek te zijn verpleegd. Zijn gemeente werd verscheurd door de kerkelijke twist, waarvan Kamphuis een belangrijk aanjager was.
Zijn Kamper collega G. Visee, zelf ook buiten het verband geplaatst, herdacht Bouwsma in het kerkelijk jaarboekje van 1969 met de volgende woorden: “Toen in juni 1967 de lang verwachte slag viel en de gemeente werd gescheurd was dat ook voor hem, juist omdat hij aan de broeders en zusters zulk een hartelijke band had, een persoonlijke slag. Hij heeft het nooit kunnen verwerken. Zijn gezondheid was toen reeds lang ondermijnd, zijn gestel verzwakt, tegen bijzondere moeilijkheden was hij niet meer opgewassen.”
Kamphuis stierf op 13 december 2011 zonder dat ooit een woord van excuus over zijn lippen kwam over het religieuze geweld dat hij in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw uitoefende. In het Nederlands Dagblad, huisorgaan van de vrijgemaakten en sinds twee decennia opengesteld voor andere protestantse christenen, stond een braaf in memoriam waarin het religieuze geweld van Kamphuis met de mantel der liefde werd bedekt.
Zijn Kamper oud-collega Jochem Douma (foto), emeritus-hoogleraar ethiek aan de Broederweg, die zich in de jaren zeventig liet kennen als het progressieve uithangbord van de vrijgemaakt-gereformeerden, toonde zich in zijn herdenking een hardliner die zich pal achter Kamphuis opstelde. Ook al zou hun toon verschillend zijn geweest, Kamphuis en Douma deelden hun ‘liefde voor de gereformeerde religie’. En ze deelden de laatste jaren ‘zorg over de koers van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt’. De ooit zo progressieve Douma bekritiseert nu degenen die in openheid hun gereformeerde geloof willen belijden – notabene in navolging van Douma zelf, die in de jaren zeventig ruimte zocht.
In plaats van een bewierokende herdenking van zijn collega Kamphuis te schrijven, had Douma er beter aan gedaan zich eens kritisch te buigen over de vrijgemaakte erfenis. En beter dan een vinger te blijven opheffen tegen de huidige opiniemakers in de Gereformeerd-vrijgemaakte wereld, kan hij zich bezinnen op het vrijgemaakte verleden vol van psychisch geweld, karaktermoord en gewetensdwang, waarin zijn collega Kamphuis zo’n dubieuze rol speelde. De vrijgemaakt gereformeerde wereld als geheel zou er goed aan doen een ‘waarheidscommissie’ in te stellen om het geweld van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw in kaart te brengen en zo schoon schip te maken.






