Ieder zijn eigen Kafka. Over de vele uiteenlopende interpretaties van een fenomeen

Gisteravond, aan het eind van de langste dag van het jaar (21 juni), hield ik voor sociëteit Arti et Amicitiae onderstaande lezing op een Kafka-avond, georganiseerd door kunstenaar Henri Roquas, nu het een eeuw geleden is dat de schrijver stierf. Op deze avond werd nog eens duidelijk tot welke uiteenlopende interpretaties zijn werk inspireert. Een dichteres, die zich naar haar zeggen tussen haar 15e en 25ste levensjaar intensief met Kafka had beziggehouden, las enkele gedichten voor die ze verbond met het werk van de schrijver. ‘Voedselarcheoloog’ Roquas las fragmenten voor uit het verhaal Een hongerkunstenaar en verbond dat met een bredere kijk op de afkomst van de mens, die hij omschreef als ‘bannelingen in een vreemd en eenzaam universum.’ Juist over die vele uiteenlopende interpretaties van het nooit helemaal te doorgronden werk van Kafka ging mijn lezing.

Dames en heren,

Mij is door Henri Roquas gevraagd een inleiding te geven op ‘leven, werk en betekenis van Franz Kafka’. Dat is minder eenvoudig dan het lijkt. Er is in de eeuw na zijn dood zoveel geschreven over de man dat het niet eenvoudig is daar iets oorspronkelijks aan toe te voegen. Een van de laatsten die dit in Nederland deed en die ik hier met eer wil noemen is Leo Frijda. Hij publiceerde onlangs Mijn Kafka. Schrijver en jurist, waarin hij een persoonlijke visie op leven en werk van de schrijver ontvouwde. Dat deed ook de onlangs gestorven schrijver Willem van Toorn, van wie postuum een boek met de bedrieglijke titel Kafka voor beginners verscheen, waarin wel degelijk ook persoonlijke accenten werden gezet bij leven en werk van Kafka.

Hier raken we een van de meest opmerkelijke aspecten van dit schrijverschap: Kafka is niet zomaar een schrijversnaam: zijn naam is een begrip geworden dat vrijwel los van zijn leven wordt beschouwd. Er zijn maar weinig schrijvers die dit met hem delen, zelfs de ‘onsterfelijke’ Shakespeare, aan wiens toneelwerk we heden ten dage nog veel uitspraken ontlenen, kent die ‘eer’ niet. Cervantes, de 16e-eeuwse Spanjaard, komt eerder in aanmerking voor een vergelijking, maar dan nog maar half. Het is immers niet zijn naam maar het personage Don Quichot uit zijn gelijknamige roman dat een begrip is geworden voor tevergeefs streven.

Maar Kafka is synoniem met Kafkaësk geworden en staat voor het individu dat verstrikt raakt in een ondoordringbaar labyrint en bureaucratie, vertegenwoordigd door ambtenaren die zelf ook maar een radertje in het systeem vormen en mensen van het kastje naar de muur sturen zonder echte verantwoordelijkheid te nemen. Wie het afgelopen jaar de krant heeft gelezen zal er niet omheen hebben gekund: het begrip ‘kafkaësk’ dook veelvuldig op bij het Toeslagenschandaal.

Echte Kafka-kenners gruwen van het begrip Kafkaësk, ze vinden het een versimpeling van zijn oeuvre en menen dat leven en werk van de man geen recht wordt gedaan. Ik heb er minder moeite mee, want zeker is dat in het werk van Kafka tal van figuren voorkomen die de hoofdpersonen de weg versperren of hem het leven moeilijk maken. Denk aan de wachter in het verhaal Voor de wet, waarin een man toegang zoekt tot de wet maar zijn gang versperd ziet door een poortwachter. Die geeft hem wel een krukje waarop hij naast de poort mag gaan zitten. De jaren verstrijken, zijn krachten verzwakken, het lukt hem al die jaren niet de poortwachter te vermurwen hem tot de wet toe te laten. Vlak voor zijn dood vraagt hij de poortwachter waarom geen andere mensen dan hij toegang tot de wet hebben gevraagd. Dan schreeuwt de poortwachter: niemand anders kon worden toegelaten, de wet was alleen voor de man bestemd. Of denk aan Jozef K. uit Het proces die ‘zonder dat hij iets kwaads had gedaan’ op een morgen wordt gearresteerd maar zonder te weten wat de reden van zijn arrestatie is een zoektocht begint maar uiteindelijk ‘als een hond’ sterft zonder ooit te weten waarom.

En K., die door Het slot in de gelijknamige roman tot landmeter wordt benoemd maar geen toegang en erkenning krijgt van de kasteelheren en ook niet tot hen weet door te dringen. Uit voorbeelden als deze is het woord ‘Kafkaësk’ voortgekomen en wordt ook door mensen gebruikt van wie betwijfeld mag worden of ze vertrouwd zijn met het werk van Kafka. Zoals Gidi Markuszower, beoogd minister en vicepremier in het komende kabinet, die niet door de screening van de AIVD kwam en verbitterd opmerkte dat ‘het allemaal kafkaësk’ aanvoelde.

Maar hoewel het begrip dus in het taalgebruik is doorgedrongen en ook wel om het minste of geringste wordt gebruikt of misbruikt, is het onmiskenbaar dat het oeuvre van Kafka iets ondoorgrondelijks heeft. ‘Ondoorgrondelijk’ is een woord dat ik hier bewust kies: je kunt het zo vaak lezen en proberen te doorgronden als je wilt maar het ontsnapt je telkens, je moet het ervaren. Maar pogingen dit werk te doorgronden, dat doen alle lezers.

Daaronder niet de minsten. Niels Bokhove heeft in 1984 het boek Reiziger in scheerapparaten gepubliceerd over de receptie van Kafka in Nederland en Vlaanderen. Daarin wordt een keur aan uiteenlopende interpretaties van diens werk gegeven. En daarin valt op dat vrijwel iedereen Kafka las en nog steeds leest naar zijn eigen voorkeur en instelling. En die interpretaties begonnen eigenlijk al snel na zijn dood in 1924. Kafka’s grote vriend Max Brod zette de toon door het werk van zijn vriend theologisch te lezen – het zou een lijdensverhaal zijn, waarin de hoofdpersoon er niet in slaagde het lijden te verlichten. Maar ook degenen die dat lijden veroorzaakten bleven voor hem onkenbaar. Dat gold voor de instanties in Het Proces en voor de kasteelheer in Het slot.

In Nederland kreeg die interpretatie in de jaren dertig van de vorige eeuw navolging van de theoloog K.H. (Heiko) Miskotte (foto). Hij schreef in 1931 in de retorische domineestaal die toen gangbaar was over Kafka’s werk: ‘Maar zie, hoe indringender deze werkelijke wereld tot u spreekt, des te meer dreunt in en uit haar: God, de bestendige Afwezigheid. Het is de toorn Gods die uit het blikkeren van het wasbekken in de vage, vale morgen vroeg u aanblikt: “Gij zijt aangeklaagd, gij weet het wel, ge doet maar alsof ge…het niet weet”.’ Het ging Kafka, aldus Miskotte, om schuld. ‘Voor Kafka stond het zó, dat te mogen wéten waarom men gestraft wordt reeds een onuitsprekelijke genade is, omdat het zin geeft aan het leven, aan het leed.’

Bij Kafka ging het zeker dikwijls over schuld maar de conclusie die Miskotte hieraan verbindt komt voor zijn rekening. De dichter Hendrik Marsman (foto) zag iets anders in Kafka: de schrijver die in het Duitse taalgebied niet, zoals anderen zou hebben gestreefd naar een synthese tussen de Duitse en Joodse cultuur maar eerst en vooral een Joodse schrijver wilde zijn. ‘Kafka is een Jood, zoals het Oude Testament ze bevat. Voor een goed begrip van zijn werk moet je dus onderduiken in de profeten, in de Talmud. (…) Dan zul je zien hoe onverwoestbaar, ook geestelijk, het joodse volk is, welke waarden het inhoudt en voorstaat, en welke het mist.’

Daar was schrijver Simon Vestdijk (foto), eveneens intens gegrepen door Kafka, het volstrekt niet mee eens. Vestdijk hekelde Brods grote woorden over en heiligverklaring van Kafka. ‘Waarom toch altijd, in dergelijke geschriften, die hogepriesterlijke overdrijvingen en metafysische achtergronden, die de grote man op de voorgrond juist de slechtst denkbare dienst bewijzen?’ Vestdijk ergerde zich ook aan wat hij ‘de verjoodsing’ van Kafka noemde: “ik ontken ten stelligste dat de Joodse mentaliteit voor het begrip van Kafka’s romans noodzakelijk is. Laten wij toch eens een tijd lang uitgaan van de nuchtere feiten, de Jood beschouwen als mens, de Jood Kafka als naïef genie.’

Dichtbij Vestdijk stond criticus Menno ter Braak, de bekende bestrijder van het nationaalsocialisme die in de meidagen van 1940 zelfmoord zou plegen. Ter Braak beschouwde Kafka vooral als man die zijn eenzaamheid zelf verkoos. Het leven van Kafka zou een leven van ‘langzame zelfvernietiging zijn geweest’ nu Kafka had afgezien van familiegeluk en nakomelingen. De individualist Ter Braak zag, evenals Vestdijk (ook een individualist) Kafka eerst en vooral als een eenzaam en eerzaam schrijver tegenover de wereld. Geen van deze interpretaties is geheel waar of onwaar. Het is zeker, zo blijkt uit zijn biografie, dat Kafka in de laatste jaren van zijn leven met het Jodendom bezig was en zelfs emigratie naar Palestina overwoog.

Maar of Kafka met zijn werk een door godsdienst geïnspireerd oeuvre schreef, zoals Miskotte veronderstelde, mag worden betwijfeld. Vestdijk en Ter Braak (foto) komen dichter bij Kafka door hem als een individualist te beschrijven, die zich in veel verdiepte maar tegelijkertijd overal afstand tot hield en een uniek en eigenzinnig oeuvre schreef. Maar Vestdijk was ook weer te rigoureus door het Jodendom voor Kafka van geen belang te achten. Zeker, het kan gelezen worden zonder kennis van of interesse in het Jodendom maar voor Kafka was het Jodendom de wereld waarin hij opgroeide en waartoe hij zich hoe dan ook toe te verhouden had.

Ook Menno ter Braaks interpretatie is niet geheel waar maar ook niet geheel onwaar. Om met dat laatste te beginnen: dat Kafka een reeks liefdes afbrak en geen kinderen kreeg (hoewel hij dat tegen het eind van zijn leven wel schijnt te hebben betreurd) is niet onwaar. Maar of het leven van Kafka nu getypeerd kan worden als een ‘leven van langzame zelfvernietiging’ – dat is onjuist. Kafka heeft zelf bijgedragen aan dat beeld, niet in de laatste plaats door zijn ‘opdracht’ aan zijn vriend Max Brod (foto) zijn oeuvre na zijn dood te vernietigen. Al wist hij vermoedelijk wel dat de hem vererende Brod die opdracht niet zou uitvoeren.

De observatie van Ter Braak brengt ons terug naar de biografie van Kafka. De schrijver, oudste en enige zoon in een gezin dat verder alleen maar dochters telde nadat twee van zijn broers jong gestorven waren, was dan wel een zorgenkind van het gezin – hij was ook een levensgenieter die vrienden maakte, die uitging en verscheidene relaties met vrouwen had, ook al liepen die relaties dan stuk. Hij bezocht theaters en raakte bevriend met theatermakers, hield zich op tussen sociaaldemocraten en zelfs anarchisten zonder zelf als anarchist te kunnen worden omschreven…Kortom, Kafka kende een gevuld leven dat werd afgebroken door een ziekte die hem na verloop van tijd sloopte en fataal werd.

Maar zijn werk dan? Kafka was jarenlang werkzaam bij de Arbeiter-Unfall-Versicherungsanstalt (afbeelding), waarvoor hij heel zorgvuldig, plichtsgetrouw ongevallen bekeek en nadacht over de bijbehorende verzekeringen. Werd hij dat werk niet zat? Zeker, tegen het eind van zijn leven begon hij er, ook vermoeid door ziekte, genoeg van te krijgen en kreeg uiteindelijk eervol ontslag. Maar aan zijn inzet behoeft niet te worden getwijfeld. Wel is duidelijk dat hij, als alle schrijvers, alle prioriteit gaf aan het schrijven, dat hij bij voorkeur ’s nachts deed. Willem Frederik Hermans, een andere liefhebber van Kafka, schreef ook bij voorkeur ’s nachts omdat hij de donkerte van de nacht als symbolisch beschouwde voor wat het daglicht niet kon verdragen.

Bij Kafka ligt dat iets prozaïscher, zo lijkt het: door zijn drukke werkzaamheden bij de Ongevallenverzekering was hij als schrijver ook op de nacht aangewezen. Maar zeker is dat zijn literatuur eveneens iets angstaanjagends aan het licht bracht: het onvermogen van mensen om tot anderen (en tot instanties) door te dringen. Het werk toont, kort en goed, het menselijk tekort. Is dat het wat het werk ons ook nu, honderd jaar na zijn dood, zo aantrekt? Toch zijn er meer schrijvers die over het menselijk tekort schreven, denk aan André Malraux, met zijn roman La condition humaine uit 1933, in het Nederlands vertaald door E. du Perron als Het menselijk tekort. Maar wie kent dat boek nog? Vrijwel niemand in Nederland en wellicht zelfs niet in Frankrijk. Waar heeft dat mee te maken? Ik denk met twee dingen: met de kale, uitgebeende stijl van Kafka, geen schrijver van krullen-draaiend proza maar van fris proza dat helemaal niet ouderwets aandoet.

En daarnaast van de verhalen die ongewoon spannend zijn, die je doen doorlezen en waarin figuren als K. en Josef K. – niet toevallig met initialen geschreven – iedereen zouden kunnen zijn. Je blijft lezen omdat ze – en nu kom ik tot een afronding van mijn verhaal en maak ik de cirkel rond – ondoorgrondelijk zijn en zoveel aan je verbeelding overlaten. Is dat niet wat grote literatuur vermag? Grote thema’s – streven, verlangen, angst, vervreemding en zo meer – agenderen op zo’n manier dat ze onder je huid kruipen, uitdagen, inspireren en tot eindeloze gedachten aanzetten. Kafka deed het. Ik eindig met een citaat van de eerder genoemde Kafka-liefhebber Simon Vestdijk, die eens over de debuutroman De avonden van Gerard-Kornelis van het Reve schreef: er ‘is geen denkbeeld te geven, men moet het gelezen hebben.’ Datzelfde kan gezegd worden over het hele werk van Kafka: lees het, herlees het en laat uw interpretaties de vrije loop bij dit grootse werk.